EEN ZOET OF ZOUT GREVELINGENMEER IV

 


| 25-08-2020 |

 

Het streven van de provincie is volgens de startnotitie van het Zeeuwse Deltaplan Zoet Water om Zeeland in 2050 te voorzien van een robuust zoetwatersysteem, zodat men zelf weerbaar is. Enerzijds door het maken van zoetwaterbergingen (natuurlijke bergingen prima), anderzijds door de aanvoer van zoetwater via pijpleidingen. Is het verwachtingspatroon van dit streven niet erg optimistisch? De verziltingsdruk op het grondwater blijft verder toenemen. Met kunstmatige maatregelen zullen de gevolgen van het verziltingsbeleid verzacht worden en zal er een vorm van beperkte weerbaarheid ontstaan. Het blijft een soort pijnstilling zonder de oorzaak van die toenemende verzilting aan te pakken waar dat kan. De term robuust is in dit verband moeilijk te begrijpen. De vraag naar aanvoer via die leidingen zal almaar verder toenemen. Het zal steeds meer energie vergen. Kan deze niet natuurlijke aanvoer steeds gegarandeerd worden met de benodigde energie?

Wat is nu die veel grotere meerwaarde van een zoet Grevelingenmeer. Door een zoet meer wordt de grens van de verziltingsdruk teruggebracht van de Grevelingendam naar de kust (Brouwersdam). Het zal als buffer functioneren tegen de toenemende verziltingsdruk vanuit zee. Het zoete meer stopt de huidige verziltingsinvloed van het meer op het grondwater van Schouwen-Duiveland en Goeree Overflakkee en natuurlijke afname van de verzilting van het grondwater wordt in gang gezet. Het biedt een optimale bescherming tegen verzilting van het aanliggende land en het achterland. Het is van cruciaal belang voor Schouwen-Duiveland. Het kan vanuit het zoete meer een flexibel en heel duurzaam zoetwaterbeleid voeren met als basis de huidige infrastructuur. Tot op heden nog onmogelijk. Tevens stopt de zoutbelasting vanuit het Grevelingenmeer naar het Volkerak-Zoommeer. Voor de Brouwerssluis zal een zgn. dichtheidsscherm gebouwd moeten worden om eerst het meer te ontzilten (in een aantal maanden) en om later op gezette tijden bij te dragen aan een optimaal zoetwaterbeheer. Er is nog lang nalevering van zoute kwel naar het meer. Het dichtheidsscherm is vanwege de geometrie van het meer een redelijk omvangrijke constructie. Het zorgt er voor om selectief het water aan de bodem van het meer naar de voordelta af te voeren. Als zich later voor de Brouwerssluis aan de bodem zouter water verzamelt, omdat het zwaarder is, zal dat als eerste worden afgevoerd.

Binnen de mogelijke peilvariaties op het meer kan het peil opgezet worden in tijden van hogere afvoeren en gebruikt worden tot het laagst toelaatbare peil in tijden van droogte. Als die droogteperiode langer duurt, kan overwogen worden om dat laagste peil vast te houden door (zout)water uit de voordelta aan de bodem in te laten om zo, binnen grenzen, langer van het zoete water gebruik te kunnen maken. Zodra via hogere afvoeren weer over zoetwateraanvoer beschikt kan worden, wordt als eerste de binnen gelaten zoute onderlaag afgevoerd. Het zoetwaterbeheer van het meer is zo erg flexibel.

Voor die natuurlijke aanvoer van zoetwater naar het meer moet de nog niet aangelegde sluis in het noordelijk deel van de Grevelingendam worden aangelegd. Daarnaast spelen de mogelijke peilvariaties op het zoete Volkerak-Zoommeer een rol en hoe die optimaal te krijgen. Een zoet Grevelingenmeer is de meest duurzame oplossing. Door de toenemende verziltingsdruk uit zee zal het meer op lange termijn vertraagd verzilten met een veel lager zoutgehalte als nu. Zo werkt deze buffer voor de zeer lange termijn ook beschermend voor de Brabantse Delta.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.


 

DE ÉÉN ZIJN DOOD

 


| 25-08-2020 |

 

Als iemand overlijdt, is dat een verlies voor zijn omgeving en een verlies aan alles wat in zijn of haar brein is opgeslagen. Maar het betekent ook vaak dat zijn nalatenschap anderen inspireert. Soms is het omdat in een in memoriam zijn of haar werk weer wordt belicht en soms is het omdat de feitelijke, materiële nalatenschap een ‘nieuw leven’ krijgt. Zo hebben vanuit de nalatenschap van de oud-archivaris van Bergen op Zoom Willem van Ham mij een aantal documenten en boeken bereikt die mij aanzetten tot nader onderzoek en beschouwingen naar de waterschapgeschiedenis van onze West-Brabantse regio.
In de stukken die ik uit de nalatenschap ‘Van Ham’ heb mogen ontvangen zaten twee A’4-tjes, vermoedelijk in de jaren vijftig zestig van de vorige eeuw met de typemachine aan beide zijden beschreven en aangevuld met de vulpen. De A’4-tjes bevatten gegevens omtrent de ontwikkeling van de tarieven van meer dan 150 regionale waterschappen over de periode 1914- 1955.
 
Bij de ruim 150 waterschappen op de “Van Ham A’4-tjes” zaten veel namen die ik niet direct kon thuisbrengen. De tarieven verschilden enorm. In 1955 kwam je tarieven tegen van 54 cent per hectare (Brabantse Biesbosch) tot 65 gulden per hectare (Hogerwaard, op de grens van Noord-Brabant en Zeeland). Ook binnen gemeenten konden de tarieven per hectare enorm verschillen. Als voorbeeld de gemeente Bergen op Zoom. Voor waterschap De Zoom 66 cent, voor waterschap De Augusta 12,88 gulden en voor waterschap De Gertruidapolder 50 gulden per hectare.
 
Niet altijd is nu goed te duiden wat dit soort verschillen veroorzaakte. In 1955 waren de meeste waterschappen echte polders. Het grootste deel van de hoge zandgronden waren nog niet gebracht onder waterschapbeheer.
Wat ook verbaasde, is het verloop van de tarieven tussen 1914 en 1955. We komen stijgingen tegen van circa 2200 procent (van 0,12 naar 2,63 gulden per hectare) bij het waterschap de Bovenmark. Maar ook een prijsdalingen zoals van bijvoorbeeld 10 % bij het waterschap Vliert en Ertveld (van 22,53 naar 20,45 gulden per hectare). In 40 jaar een daling van het tarief.
 
Wat nieuwsgierig maakt, is hoe bij fusies de prijsverschillen werden verwerkt. Wat ik graag zou weten, is hoe dat bijvoorbeeld is gegaan bij de vorming van het waterschap de Agger in 1988 waar 13 waterschappen werden samengevoegd tot één nieuw De Agger. De tarieven verschilden in 1955 nog enorm van 0,66 (de Zoom) en 1,00 gulden ( Noordkil van Ossendrecht) als twee laagste tot de 11 andere waterschappen die tarieven hadden tussen de 12,88 (de Augusta) tot 45,25 gulden per hectare (De Zuidpolder onder Ossendrecht). Natuurlijk waren de tarieven in 1988 tijdens de fusie vast anders dan in 1955. Maar de verschillen zullen in 1988 nog steeds groot geweest zijn.
 
Als raadslid maak ik met regelmaat discussies mee over de verschillende tarieven bij verschillende gemeenten. Zeker als bijvoorbeeld weer een vergelijkend onderzoek de media heeft gehaald. Dan wordt over een verschil van 20 % al politiek kabaal gemaakt. In de wereld van de waterschappen is sinds de jaren vijftig het aantal waterschappen door fusies verminderd van circa 2500 (1950) naar 21 nu. Daarbij halveerden soms de tarieven van samengevoegde waterschappen. De desbetreffende boeren en burgers waren blij, maar tegelijkertijd verveelvoudigden voor anderen bij die fusie de tarieven.
 
Ik denk dat toen het waterschap de Zoom en het waterschap de Noordkil opgingen in De Agger in 1988, de boeren en grondeigenaren in het waterschap de Zoom misschien wel tien keer meer gingen betalen terwijl die van Waterschap de Zuidpolder hun tarieven zagen halveren. Destijds zagen we geen tractors oprukken naar de gemeentehuizen of het provinciehuis.
 
 
Ik ben benieuwd hoe de burgers en bedrijven van Steenbergen en Woensdrecht zullen reageren als er een gemeentelijke herindeling komt waarbij bijvoorbeeld de gemeenten Bergen op Zoom, Steenbergen en Woensdrecht samengevoegd worden en zij de aanslagbiljetten zien van de nieuwe Brabantse Wal-gemeente. Van die van Bergen weet ik het wel. Die trekken dan een fleske open. Boeren en grondeigenaren zijn vermoedelijk anders dan burgers! Of zou het komen dat in 1988 de waterschappen nog boerenrepublieken waren en het bestuur hooguit een enkele politicus zoals ik bevatte? Of waren de boeren van toen solidair met elkaar en zouden burgers daar nog iets van kunnen leren?
 
Interesse in de stamboom (meer dan 230 rechtsvoorgangers) van het waterschap Brabantse Delta er uit zie. Kijk dan eens op: Stamboom
Probeer eens de in dit stuk genoemde waterschappen te lokaliseren. Bij drie gaat dat niet lukken want die liggen buiten het werkgebied van de Brabantse Delta.
 

https://kijkopbergenopzoom.nl/opinie-de-een-zijn-dood/

Louis van der Kallen.


 

EEN ZOET OF ZOUT GREVELINGENMEER III

 


| 24-08-2020 |

 

De startnotitie Zeeuwse Deltaplan Zoet Water geeft aan dat in de huidige situatie en met het huidige beleid Zeeland slechts zeer beperkt beschikt over eigen aanvoer van zoet water. Het grote manco van deze nota is juist, dat dit huidige beleid en deze huidige situatie niet ter discussie wordt gesteld, terwijl de nood aan zoet water dit beleid verre overstijgt. Het staat voor de hand liggende fundamentele aanpassingen in de weg.

De provincie heeft zelf steeds de mogelijkheid van aanvoer van zoet afgehouden om het zoutgehalte van de wateren zo hoog mogelijk te krijgen en te houden. Daardoor is in een groter verband een andere verdeling van zoet water afgesproken. De achtergrond van het maximaal houden van het zoutgehalte komt voort uit een wijze van biologisch denken, dat in de zeventiger jaren opgang deed. Basis voor dit denken vormde het onderzoek van de bioloog Remane in de Elbe in 1901. Hij deed onderzoek naar de soortenrijkdom en verwerkte die resultaten in een verband met het zoutgehalte op de Elbe. Het leverde belangrijke tendensen: hoe zoeter het water hoe groter de soortenrijkdom, brakwater heeft de minste soortenrijkdom en hoe zouter het water eveneens des te groter de soortenrijkdom. Bij de zoutgehaltes, die hier voorkomen, ontlopen de maximale soortenrijkdom in zoet en zout water elkaar niet. Men wilde duidelijke keuzes. Brak water was niet interessant, ondanks een andere soortensamenstelling. Bij het zout houden van de wateren werd om deze selectieve reden gekozen voor een beheer, dat zorgde voor zo hoog mogelijke zoutgehaltes. Tot op heden.

De zoutlobby was zo sterk dat de biologische wensen voor zoutwaternatuur boven het primaire levensbelang van zoet water voor de mens gesteld werden, ondanks dat men op de hoogte was van de almaar toenemende verziltingsdruk vanuit zee.

Echter 97% van al het water op aarde is zout. Er is in het geheel geen gebrek aan zoutwaternatuur en de mens kan er niet van leven. Van het weinige zoete water op aarde is slechts 0.25% vrij water beschikbaar in de vorm van rivieren en meren. Het is uiterst schaars en kwetsbaar voor verzilting.

Het totale jaarlijkse aanbod aan zoetwater in de vorm van rivierafvoer en neerslag is sinds de Deltawerken van dezelfde orde van grootte gebleven. Alleen de extremen zijn toegenomen. Er was toen voldoende zoetwater voor een zoet Zeeuws Meer en nu ook. Zeker voor een zoet Grevelingenmeer als er gebruik gemaakt wordt van de hogere afvoeren. Het plan Spaargaren (zeesluizen voor de Nieuwe Waterweg) zou nog veel meer ruimte bieden.

Door Nederland stroomt heel wat van dat schaarse zoete water, dat in de pieken te snel naar zee wordt afgevoerd. Er is grote behoefte aan grootschalige opslag in tijden van overschot om het zoete water zo lang mogelijk vast te houden, te bergen en te benutten als weerstand tegen de verziltingsdruk vanuit zee. Het Grevelingenmeer is hier ideaal voor.

De politieke wil moet er zijn om tot een ander beleid te komen en een aangepaste zoetwaterverdeling.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.


 

EEN ZOET OF ZOUT GREVELINGENMEER II

 


| 23-08-2020 |

 

Het gevoerde verziltingbeleid van de provincie duurt nu twee generaties. Het is geen wonder dat het nog aanwezige zoete water in de provincie steeds verder in het gedrang komt en marginaliseert. Onbegrijpelijkerwijs worden er geen concessies gedaan aan dit beleid en wordt doorgegaan met het blijven blokkeren van de natuurlijke (duurzame) aan- en doorvoer van zoet rivierwater. Voorheen was dat er wel volop bij hoge afvoeren. Zo wordt het zoutgehalte in de wateren gemaximaliseerd. Er worden zoutwaterprojecten uitgevoerd door o.a. hoog gelegen zoetwater bufferende gronden af te graven om aan de zee toe te voegen. Dit gebeurt ook bij laag gelegen gronden. Zo neemt de weerstand tegen verzilting verder af. Hoe hoger het zoutgehalte, hoe sterker de verzilting. Aangezien het grondwater van het aangrenzende land heel traag, maar gestaag hier op reageert, kost het tijd voor dat men de gevolgen significant gaat merken. Dat is nu het geval. Om de gevolgen te beperken is een deltaplan zoetwater opgezet. Het zullen enerzijds stimulerende maatregelen zijn om de berging van zoet water te vergroten, broodnodig, anderzijds kostbare kunstgrepen, die veel energie vergen en niet duurzaam zijn. Het doel is om Zeeland in 2050 weerbaar te maken tegen zoetwatertekorten. Het streven is dit ‘robuust’ te maken.

De helder geschreven startnotitie Zeeuwse Deltaplan Zoet Water is positief van toonzetting. De indruk, die wordt gewekt, is dat er echt werk gemaakt gaat worden van zoetwaterbeleid. Heel duidelijk is, dat er een bewustwordingsproces gaande is dat Zeeland zich steeds verder in de nesten werkt wat de beschikbaarheid van zoet water betreft. Helaas ziet het plan er veel mooier uit dan de werkelijkheid zal zijn. Het verzacht tijdelijk de problematiek. In feite is het flankerend beleid voor het ongewijzigde verziltingbeleid van de wateren in Zeeland. De verziltingproblematiek van het land is een direct gevolg van het maximeren van het zoutgehalte van de Zeeuwse wateren, inclusief het Grevelingenmeer. Het heeft weinig effect als men met oogkleppen op zoetwaterbeleid alleen richt op het land zonder het verziltingbeleid van de wateren aan te pakken. Hoe lager het zoutgehalte van de wateren is, zoveel minder zal de verziltingproblematiek van het land zijn.

De provincie rekent zich hiermee kortstondig rijk. Het duurt één, misschien twee generaties en is er weer kostbare tijd verloren. Zo blijft de provincie in haar eigen zwaard vallen. De tijd is meer dan rijp om tot een fundamenteel ander beleid te komen. Een radicale ommezwaai om weer voluit te kiezen voor een zo natuurlijk mogelijk zoetwaterbeleid. Niet via pijpleidingen, maar via open aanvoer van rivierwater. Geen quasi, maar echt robuust zoetwaterbeheer. Nu de politieke wil en durf. Een uiterst effectieve stap is direct in gang te zetten en ver voor 2050 te realiseren: een zoet Grevelingenmeer. Het huidige zoute, kunstmatige Grevelingenmeer kent sinds 2013 een omstreden Natura 2000-aanwijzing en uit de media blijkt dat biologen en de projectgroep Grevelingenmeer niet tevreden zijn met het huidige zoute meer. Zo wordt door hen een grote, zeer kostbare, ingreep gewenst. Een nieuwe 10x zo grote extra sluis in de Brouwersdam als de huidige Brouwerssluis om de huidige waterkwaliteitsdoelstelling te verwezenlijken. Het kan niet aangetoond worden, dat dit doorlaatwerk een positief effect daar op heeft. Voor een zoet Grevelingenmeer zal voor deBrouwersdam een dichtheidsscherm geplaatst moeten worden en een sluis in het noordelijk deel van de Grevelingendam voor de natuurlijke aanvoer van zoet rivierwater in lijn met de Brouwerssluis. Beide constructies samen zijn veel minder kostbaar dan de gewenste extra, voor het waterbeheer niet zinvolle, sluis in de Brouwersdam voor het zoute meer.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.


 

EEN ZOET OF ZOUT GREVELINGENMEER I

 


| 22-08-2020 |

 

Het Grevelingenmeer is ontstaan door noodzakelijke infrastructurele werken in het kader van het Deltaplan. Het Deltaplan zou zorgen voor optimale veiligheid en zoetwaterbeheer. Deze twee zaken zijn van nature met elkaar verbonden, omdat de mens niet zonder grond onder de voeten en niet zonder zoet water kan leven. Toch worden momenteel deze twee voor de mens primaire belangen gescheiden gehanteerd om ondergeschikte belangen te dienen.

De Grevelingendam, een wantijdam, werd eerst aangelegd om de bouw van de Brouwersdam te vereenvoudigen en kwam in 1965 gereed. In 1971 werd de Brouwersdam afgebouwd. Het meer was steeds bedoeld als zoetwatermeer. Bijna vijftig jaar geleden werd gedegen studie gedaan naar de beschikbaarheid van zoet water en hoe het meer zo effectief mogelijk ontzilt kon worden. Daarvoor moest er een sluis in de Brouwersdam komen. De plaatskeuze en de grootte van de Brouwersluis werden daarop bepaald. De sluis wordt momenteel gebruikt om het meer zo zout mogelijk te houden.

De sluis werd gerealiseerd in een tijd, 1978, dat er volop discussie was rond het meer. Allereerst speelde in die tijd de waterkwaliteit van het rivierwater. Reden om het meer vooralsnog zout te houden. De wet verontreiniging oppervlaktewateren werd in 1971 van kracht. Al geruime tijd voldoet het rivierwater aan de beoogde waterkwaliteit. Voorts was er discussie onderling tussen biologen. In de eerste jaren van het meer was het water heel helder en ontwikkelde het zoute meer qua soorten zich opvallend anders dan de voordelta met b.v. hele kleine vissoorten. Het was qua biodiversiteit een welkome aanvulling. (De intensieve recreatie was er nog niet.) Anderzijds een groep biologen, die graag zoveel mogelijk terug wilden naar het verleden met heus getij. Beiden hadden de bittere noodzaak van het Deltaplan niet begrepen om ons te beschermen tegen de steeds verder uitschurende zeearmen, de toename van het getij annex stormvloeden en de verzilting van de wateren landinwaarts. Het was meedeinen op de opkomende discussie rond een open Oosterschelde. Er ontstond een machtige zoutlobby, die tot nu toe bepalend was voor hetwaterbeleid van de provincie en die van de Stuurgroep Zuidwestelijke Delta.

Nog altijd is er die hang naar een onrealistisch herstel van het verleden, met grote negatieve consequenties, waarbij het ontbreekt aan inzicht in de wezenlijke veranderingen in de nietbiologische (abiotische) natuur, die de grondslag vormt voor de biologische (biotische) natuur. Om ons zo goed mogelijk te verdedigen tegen de toenemende verziltingsdruk vanuit zee, is het voor de toekomstige generaties noodzakelijk om het zoete water zo dicht mogelijk bij de kust te brengen en te houden. Het Grevelingenmeer is daar bij uitstek geschikt voor.

In wezen is het Grevelingenmeer een groot aquarium of het nu zout, brak of zoet is. De abiotische natuur van het meer staat garant voor een rijk watervogelleven, ongeacht de aard van het water.

 

Ir. W.B.P.M. Lases.


 

IN MEMORIAM CEES HUIJSSOON

 


| 17-08-2020 |

 

Cees was niet alleen in hart en nieren raadslid, Cees was in mijn herinnering ook een waterschapsman met hart voor water en met een goed oog voor het belang voor water in zijn omgeving. Ik heb Cees mee mogen maken als lid van het Algemeen Bestuur van het Waterschap Brabantse Delta (2004-2008). Ik kende in hem een loyale medestrijder voor de waterbelangen van de boeren, burgers en buitenlui. Cees bracht in zijn waterschapwerk mede de kennis in die hij op deed als raadslid maar ook de kennis die hij opgedaan had in zijn functioneren als waterschapbestuurder bij het voormalige waterschap Land van Nassau waar hij naar mij kennis circa tien jaar lid was van het Algemeen Bestuur.


Cees was een loyale collega die vanaf 2008 op de kieslijst stond van Ons Water. Bij de laatste verkiezing (2018) had Cees als lijstduwer nog eens helder geformuleerd wat hij belangrijk vond. Dat deel van zijn nalatenschap is te lezen op LINK

Hij sprak toen de volgende wens uit: “In het verleden heb ik vijftien jaar deze belangen mede mogen behartigen en ik spreek de vurige wens uit dat onze partij ook in de toekomst actief mag meebesturen in het waterschap Brabantse Delta.”
Namens Ons Water en mij zelve, bedank ik Cees voor zijn vriendschap, zijn collegialiteit, loyaliteit, zijn wijze lessen en zijn inzet voor het waterschapwerk. Cees, Vaar Wel.

 

Louis van der Kallen

 


TOEKOMST VAN ONS ZOETWATER

 


| 15-08-2020 |

 

De afgelopen 18 jaar heb ik veel geschreven over de (voorgenomen) verzilting van het Volkerak/Zoommeer. Voor de liefhebber kijk het dossier maar eens door (www.onswater.com). Wat politici zeker eens zouden moeten lezen, is mijn afscheidsrede in de Staten van Brabant over dit onderwerp d.d. 23 juni 2003 over de toen geagendeerde Integrale Visie Deltawateren. Veel van wat ik toen zei, is reeds uitgekomen. De toenemende droogteperiodes, de zoetwatertekorten, de toenemende verzilting, het lijkt allemaal nieuw maar is het niet. Het is voorspeld en het zal verder toenemen. Het is tijd voor een gedegen heroverweging van het totale waterbeleid in onze delta.
 
Zoete Zeeuwse meren vormden de gouden belofte van de Deltawerken voor de zoetwatervoorziening van Zeeland en West-Brabant. De plannen werden aangepast toen werd besloten de stormvloedkering in de Oosterschelde aan te leggen. Door de slechte waterkwaliteit van de Rijn werd de verzoeting van het Grevelingenmeer uitgesteld en uiteindelijk afgeblazen. Zo werden de Zeeuwse wateren – die altijd de doorvoer van zoet rivierwater kenden – zouter dan ooit.
 
De Grevelingen kan nog altijd verzoet worden. Door de voortschrijdende verzilting en de steeds drogere zomers wordt de beschikbaarheid van zoet water in Zeeland als maar kleiner. Het kan anders! Het Grevelingenmeer is in te richten als zoetwaterbuffer. Nu is het de tijd voor een heroverweging van de totale herinrichting van de Delta.
 
Een andere inrichting van het gebied, te beginnen met herstel van de afvoer van rivierwater door Volkerak/Zoommeer/Grevelingensysteem, kan de kwaliteitsproblemen (blauwalgen, zuurstofloosheid in de diepere delen) grotendeels oplossen. De verbinding maken door de Grevelingendam is in strijd met de Natura 2000-status van het Grevelingenmeer. Gezien de zeer slechte kwaliteit van het Grevelingenmeer is deze Natura 2000-status feitelijk zonder betekenis. Het Grevelingenmeer is geen natuur van een ‘buitengewoon Europees belang’. De aan de status verbonden instandhoudingsdoelen zijn volstrekt onhaalbaar! Tijd dus voor een aanpassing.
 
Dus terug naar natuurlijke processen en naar maatregelen voor klimaatbestendigheid en naar het benutten van kansen om te komen tot zoet/zoutovergangen en een meer estuariën milieu.
 
De geleidelijke verzoeting van het Grevelingenmeer is van groot belang in de strijd tegen de verzilting waarbij het meer zich kan ontwikkelen naar het oorspronkelijke doel van de Deltawerken: een zoet milieu. De landbouw op Schouwen-Duiveland en Goeree-Overflakkee kan daarvan profijt hebben. Nu de voorgenomen verzilting van het Volkerak-Zoommeer op een route ligt naar afstel wordt het tijd verzoeting van het Grevelingenmeer te overwegen. Zeker nu er ook steeds meer geluiden komen om ook de toekomst van de Oosterschelde te gaan bekijken in het licht van de mogelijke gevolgen van de zeespiegelstijging en de daardoor noodzakelijke aanpassing van de stormvloedkering. Misschien wordt dat tussen nu en 50 tot 75 jaar wel een vaste dam.
 
In het licht van de waterveiligheid, riviernoodberging, waterkwaliteit, verzilting en de zoetwatervoorziening is het nu de tijd om met andere ogen naar onze delta te gaan kijken.

 

Louis van der Kallen.


VRAGEN DE HEUL, KENMERK W20002


Bergen op Zoom, 9 augustus 2020

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

BETREFT: VRAGEN DE HEUL, KENMERK W20002

 

Geacht Dagelijks bestuur,

 

In januari 2016 heeft een grondeigenaar wonende aan de Heul te Hoeven contact gezocht met het waterschap. De aanleiding waren de werkzaamheden aan de EVZ Kibbelvaart, hoek Oude Bredasepostbaan en de Heul en de vraag wat er met de te verplaatsten grond zou gebeuren. Ook informeerde hij naar de plannen met de door het waterschap aangekochte gronden gelegen ten zuiden van de Kibbelvaart en ten westen van De Heul.

De betrokken grondeigenaar en bewoner aan de Heul is (deels) de zuiderbuur van het door het waterschap aangekochte perceel. Die buur is teleurgesteld in de handelswijze van het waterschap toen en nu;  ook de recente benadering van het frontoffice heeft wederom niet heeft geleid tot een – naar het gevoelen van de bewoner/buur –  adequate reactie van het waterschap (geen opvolging). Op 7 juli 2020 heeft ondergetekende van betrokkene een kopiemail mogen ontvangen van een per die datum verzonden mail aan wederom het frontoffice.

Navraag deze week bij betrokkene heeft ondergetekende geleerd dat er nog geen opvolging heeft plaatsgevonden. Bij een bezoek ter plaatse kon ik waarnemen dat er vraagtekens zijn te stellen bij het nabuurschap c.q. het gebruik van het perceel in bezit van het waterschap.

Gedane zaken nemen geen keer. Maar de recente benadering van het frontoffice verdient wel een adequate opvolging.

Nu heeft de bewoner/eigenaar van de aangrenzende gronden het gevoel dat de pachter van het waterschapsperceel systematisch bezig is de kavelgrens (door wijze van ploegen) en de aangrenzende greppel te verplaatsen/dempen en heeft de bewoner steeds meer moeite het onderhoud van zijn deel van de oever op een gepaste wijze te verrichten.  

Ondergetekende verzoekt uw DB de zorgplicht als perceelseigenaar serieus te nemen en de vraag in ogenschouw te nemen of het gebruik van een pachter van het perceel recht doet aan goed nabuurschap.

  • Op welke wijze controleert het waterschap het gebruik van verpachte gronden in relatie tot haar buren?
  • Is de huidige visuele perceelindeling/gebruik in overeenstemming met de kadastrale eigendomsrechten?
  • Is de waarneming van de zuiderbuur dat de noordelijke oever van de scheidingsgreppel de afgelopen vijf jaar decimeters verplaatst is juist?

Mijn advies: ga op ambtelijk niveau eens praten met de zuiderbuur en kom nu wel de beloften tot een inhoudelijke opvolging na en kijk wat met de eerdere (2016) mails/contactformulier d.d.16-01-2016 14.45 uur is gebeurd. Gedane zaken nemen geen keer maar we kunnen er wel van leren.

 

In afwachting van uw reactie,

hoogachtend,

 

L.H. van der Kallen.

 

 


MEEBETALEN

 


| 03-08-2020 |

 

De Unie van waterschappen is aan het nadenken over nieuwe voorstellen tot aanpassing van de heffingen ter bekostiging van de werkzaamheden van de waterschappen. Ik schreef daar in 2018 al eens over. Voor (goede) Ideeën daaromtrent is het soms goed om eens naar het verleden te kijken. Recent schreef ik over het betalen voor het vasthouden van water door de latere gebruikers daarvan in de zeventiende eeuw.
 
Het lijkt wel of het een wet van Meden en Perzen is dat het bovenstroomse gebied altijd kosteloos mag lozen op het benedenstroomse. Immers het is een ‘natuurlijke’ gang van zaken dat water naar beneden stroomt. Daar dachten ze in vroeger tijden anders over.
 
Zo is het leerzaam het verslag “Informatie roerende den Verdroncken Waert in Zuijthollant anno 1521” te lezen van de in opdracht van Keizer Karel V ingestelde onderzoekscommissie naar het feitelijke gebruik van het gebied van de in 1421 tijdens de Sint-Elisabethsvloed ondergelopen Grote Waard waarvan circa 387 vierkante kilometer van de 543 vierkante kilometer grote polder aan het water was prijsgegeven. Frederik van Renesse, Jasper Lievensz., Vincent Cornelisz., Thielman van Dullekom en Jacob Stalpaert maakten werk van hun opdracht en namen getuigenissen op van 242 personen teneinde helder te krijgen over “wie deed wat waar, en wie betaalde voor dat gebruik aan wie?” De achterliggende reden was dat de Keizer wilde weten wat hem toekwam, of – anders geformuleerd – wat van hem werd “gestolen” en door wie?
 
In die tijden werd betaald in harde pecunia (geld), goederen (opbrengsten van het land, de jacht of de visserij) en diensten (arbeid).
Zo blijkt uit het verslag dat Heusden en Oosterhout – hoewel gelegen buiten de Grote Waard – een sluis onderhielden die water loosde vanuit de Grote Waard als vergoeding voor het water dat uit hun gebied werd geloosd op de Grote waard. Uit een verklaring (nummer 146) van Wouter Loer Wouterszoen te Besoijen en de verwijzing naar een oorkonde van 1415 blijkt helder dat de graaf van Holland de ingezetenen van het Brabantse Waalwijk, Baardwijk, Drunen, Nieuwkuik en Onsenoort opdracht geeft hun deel van de ‘Heidijk’ – als onderdeel van de zuidelijke dijkkring van de Grote Waard – goed te onderhouden ‘om die van verderfelycke scade voort te behoeden’. Zouden zij in gebreke blijven dan konden zij afwatering van hun landen via het lager gelegen Hollandse gebied wel vergeten ( Van Mieris, Groot Charterboek). De commissie had bijzondere aandacht voor de kwestie van de afwatering van Brabants water naar Hollands gebied, waarbij het goed is te bedenken dat de grens tussen het gebied onder de graven van Holland en de graaf van Nassau voor het Brabantse gebied een andere was dan nu. Hoewel keizer Karel V hun beider leenheer/landsheer was, waren de financiële belangen van hun beiden bepalend voor hun afspraken.
 
Kortom voor afwateren werd betaald!
 
Wat ook leerzaam was dat het ontlopen van wat des ‘keizers’ was van alle tijden is. De commissie was ingesteld om de boekhouding, leenrechten, claims en de onderbouwing van de claims helder te krijgen. Voor gebruik moest wel betaald worden. En net als nu als er vele jaren (circa 80) een potje was gemaakt van handhaven (in termen van nu “gedoogd”) was er veel recht te zetten. Het stuk is het lezen meer dan waard. Het is te vinden in het boek ‘Nijet dan water ende wolcken’  uitgegeven door de stichting Zuidelijk Historisch Contact Tilburg in 2009 (ISBN 978-90-70641-89-4).

Louis van der Kallen