DROOGTE: DE FEITEN MOETEN WEL KLOPPEN

 


| 01-10-2020 |

 

Nu de warme, relatief droge zomer voorbij is, verschijnen er weer tal van artikelen over het veranderende klimaat en de steeds droger wordende zomers. De droogte wordt langzaam een erkend probleem. Het wordt ook steeds moeilijker voor de klimaatontkenners vol te houden dat er niets aan de hand is. De ongekend hevige natuurbranden in het droge westen van de Verenigde Staten veroorzaken veel schade en langzaamaan gaan steeds meer politici inzien dat de klimaatverandering een groeiend economisch, maatschappelijk en financieel risico gaat opleveren.

Ook in Nederland worden de schaderisico’s voor vastgoed (bodemdaling), landbouw, natuur, arbeidsprestaties en transport steeds duidelijker. In onze delta blijkt de kans op extreem laagwater op onze rivieren – onze transportassen – snel toe te nemen en dit met enorme gevolgen. De Rijn was vroeger een echte smeltrivier waar regenwater zeker in de zomer een ondergeschikte rol speelde. Met het smelten van de gletsjers wordt regenwater steeds belangrijker. De Maas was altijd al een echte regenrivier. Daarom is al meer dan honderd jaar geleden die problematiek opgepakt om de scheepvaart en de continuïteit van het goederentransport op de Maas te borgen door kanalisatie.

De afgelopen jaren was de Rijn steeds vaker beperkt bevaarbaar met alle gevolgen voor het goederentransport over het Rijn-Waal systeem. In de droge zomer van 2018 leden Duitse industriële bedrijven zoals Thyssen-Krupp en BASF, die voor hun grondstoffen en halffabricaten in hoge mate van vervoer over water afhankelijk zijn, grote schades. Voor de Europese en Nederlandse economie zou dit moeten betekenen dat we gaan nadenken over de toekomst van het vervoer over water en met name hoe de bevaarbaarheid van het Rijn-Waal systeem ook in de zomer kan worden geborgd. Als kanalisatie en stuwing van ons riviersysteem een reële optie wordt voor de toekomst moeten onze bestuurders wel in de juiste mindset komen. Dat wil allereerst zeggen: de juiste informatie krijgen. 

De laatste twee jaar wordt er – wanneer het over de droogte gaat –  de fabel hooggehouden dat 1976 een recordjaar zou zijn. Ik heb herhaaldelijk, volstrekt te vergeefs overigens , landelijke media zoals de Volkskrant en de NRC benaderd met de juiste cijfers over droogterecords in Nederland. Daarbij is helder dat 1976 wel een relatief droog jaar was, maar zeker geen record.

Deze ‘kwaliteitskranten’ maakten, als het over de droogte ging, steeds opnieuw dezelfde fout om 1976 als recordjaar aan te duiden, dit  vaak met behulp van een diagram. 1976 was met een gemiddelde neerslag in Nederland van 536,3 mm een stevig droog jaar. Maar 1921 was met een gemiddelde neerslag in Nederland van 387,3 mm ruim 27 % droger.

De ‘bron’ van al die ergernis? De Unie Van Waterschappen. In de septembernieuwsbrief (2020) wordt wederom 1976 als recordjaar aangeduid. Er was op 24 september een speciale editie:  “Droogtespecial: is droogte fake news?” Ja inderdaad:  de UVW veroorzaakt zelf FAKE NEWS!

Waarom maak ik daar een punt van? Nu langzaam tot politici door gaat dringen dat droogte een groeiend probleem is, moeten de feiten wel kloppen. Door de eeuwen heen hebben de gegevens van de waterschappen een belangrijke rol gespeeld bij de voorzorgmaatregelen die genomen werden. Na nieuwe extreme hoogwaterervaringen werden vanaf dat moment de dijken aan die nieuwe ervaringen aangepast. Ervaringen maken immers wijs. Nu droogte een erkend probleem wordt en voorzorgmaatregelen in het zicht komen, moet men zich de ervaringen uit het verleden weer eigen maken.

De ellende nu is dat veel kennis de beleidsmakers niet meer bereikt. Wat gevonden wordt met Google is vaak de kennisgrens. Dat leidt tot eindeloos elkaar na papagaaien (de 1976 is het record: onzin!). Helder moet worden dat ook de kennis uit nog niet digitaal ontsloten archieven en boeken betrokken moet worden bij de beleidsontwikkeling. Zeker als het beleid is dat pas over bijvoorbeeld dertig jaar gerealiseerd zou kunnen zijn, zoals kanalisering van het Rijn-Waal systeem of sluizen in de Nieuwe Waterweg. 

De lage waterstanden van 2018 leverden forse problemen op voor de scheepvaart. De waterstanden in 1949 en 1921 waren nog veel lager. Maar de droogteperiode in 2018 was vergeleken met 1921 KORT. In 1920/1921 duurde deze ZESTIEN MAANDEN! De record droogteperiode liep van september 1920 tot december 1921, waarin alleen januari 1921 qua neerslag een min of meer normale maand was. Een normaal landelijk gemiddelde zou 1094 mm neerlag voor deze periode van 16 maanden in die tijd zijn geweest. De werkelijkheid was 544 mm. Landelijk was er dus een neerslagtekort over die zestien maanden van 550 mm. Dat over een periode van zestien maanden slechts de helft neerslag valt van normaal was ongekend! Lokaal sloeg de droogte nog veel sterker toe. Het ergst getroffen werden het rivierengebied, oostelijk Noord-Brabant, Noord-Limburg en Zeeland. In Gorinchem viel in die 16 maanden nog geen 400 mm. In het Zeeuwse Kerkwerve viel tussen oktober 1920 en september 1921 slechts 223 mm! Het landelijk gemiddelde werd opgetrokken door het noorden. In Vlieland viel in die zestien maanden 806 mm. Dus meer dan twee keer zoveel als in Gorinchem. Behalve dat die zestien maanden zeer droog waren, waren er nog opvallende kenmerken: de gemiddeld hoge luchtdruk en de relatief grote verschillen in dag en nachttemperatuur.

Droogte zal steeds vaker gaan voorkomen. Daar moet rekening mee gehouden gaan worden. Er zijn maatregelen nodig. Water vasthouden op de hoge zandgronden maar ook het waterbeheer op de rivieren zal moeten veranderen. Is die kennis nieuw? NEE!

In “De toekomstige drinkwater voorziening van Nederland”, een publicatie van de Centrale Commissie voor Drinkwatervoorziening uit 1965,  en de rapportage uit 1940 van de Commissie Drinkwatervoorziening Westen des Lands werd al gewaarschuwd voor toenemend drogere zomers en de te verwachte schaarste en verzilting van de zoetwatervoorraden.                                                 Ook  “De waterhuishouding van Nederland”, een nota samengesteld door Rijkswaterstaat uit 1968, maakte al melding van deze (te verwachten) problematiek. Met onder andere het advies: te komen tot sluizen in de Nieuwe Waterweg zodat – in voorkomende gevallen – het zoetwaterverlies van circa 750 kubieke meter per seconde beperkt zou kunnen worden.  

In 2000 bracht de Commissie Waterbeheer 21e eeuw haar rapportage uit. Die rapportage “Waterbeheer voor de 21e eeuw (.PDF)” (WB21) gaat niet alleen over een teveel aan water, maar behandelt nadrukkelijk ook de beschikbaarheid van zoet water. Door de ontwikkelingen in klimaat, bodemdaling en zeespiegelstijging, alsmede veranderingen in het beheer en gebruik van de bodem, veranderen de beschikbaarheid en de behoefte aan zoet water. WB21 zegt daar op een aantal plaatsen iets over. Het meest markant en helder op pagina 72 van het basisrapport: “Specifiek voor Laag Nederland speelt het probleem van de verzilting. Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling neemt de verzilting toe in de lage polders langs de kust in Zuidwest Nederland, achter de Hollandse duinenrij. Dit zal consequenties hebben voor het grondgebruik, met name voor landbouw en natuur. Door toenemende verzilting en drogere zomers zal de vraag naar zoet water voor doorspoeling en beregening in West Nederland toenemen. De aanvoer van zoet water zal echter juist afnemen. In Zuidwest Nederland zal de beschikbaarheid van zoet water in toenemende mate een knelpunt worden voor de daar aanwezige glastuinbouw, vollegronds-tuinbouw, bollenteelt en ook de akkerbouw. De commissie wil daarom aandringen op het aanleggen van zoetwatervoorraden binnen de regio’s. Ook de verdeling van rivierwater over diverse watervragers verdient een kritische afweging” ( einde citaat WB21).

Over de droogte van 1920-1921 heeft  Ad Vermaas in 1996 in de Weerspiegel (het blad van de Vereniging voor Weerkunde en Klimatologie) een buitengewoon goed leesbaar stuk geschreven, dat nog steeds actueel is. Eerder schreef ik zelf “Droogte en drinkwater” en “De honger naar zoet water”.

Er moet echt wat gaan gebeuren. De droogteperiodes zullen toenemen met alle gevolgen van dien. De ervaringen uit het verleden kunnen ons helpen de juiste maatregelen te nemen. Dan zullen die ervaringen en de daaruit voortkomende adviezen wel ter harte moeten worden genomen.  De eerste stap moet zijn: eerlijke en juiste informatie. Zeker publicaties van de Unie van Waterschappen moeten niet alleen taalkundig kloppen maar ook de feiten dienen te kloppen. Dan is de kans dat de politiek de juiste maatregelen tijdig gaat nemen groter.

 

Louis van der Kallen.


 

OVER WATER 185: OVER RESERVOIRS/ HOUWERS

 


| 31-07-2020 |

 

Recent schreef ik over de toenemende droogte in Nederland. In 2018 schreef ik over de toen voorliggende voorstellen van de Unie van Waterschappen tot aanpassing van de heffingen ter bekostiging van de werkzaamheden van de waterschappen. Ook nu speelt de discussie over wat mag water – waar de waterschappen verantwoordelijk voor zijn – kosten.
 
Water conserveren voor droge periodes zal in de komende tientallen jaren zeker meer aandacht gaan vragen bij het waterbeheer door waterschappen en gemeenten. Dan komt ook altijd de vraag op: “wie zal dat betalen?”
 
Zoals vaker is er niets nieuws onder de zon. Ook vraagstukken als droogte en waterconservering en de daaraan verbonden kosten speelden eerder in het waterbeheer in den lande. Water heeft en had een grote economische waarde. Tal van activiteiten zijn onmogelijk of minder efficiënt met een teveel of te weinig aan water. Dat speelde vroeger ook al.
 
Zo verhuurde de abt van de abdij Tongerlo vanaf 1669 het gebruik van het ten zuiden van Nieuwmoer verzamelde water aan de moerlieden van het Royale Moer onder Zundert. Het beheer van een spui, en daarmee van de watertoevoer werd overgelaten aan een belanghebbende. De abdij ontving daar voor 10 dukatons per jaar. Twintig jaar later werd in een nieuwe overeenkomst de prijs verlaagd naar 5 dukatons per jaar. In 1693 werd de huur opgezegd.
 
Het was niet ongebruikelijk dat ook voor militaire doeleinden reservoirs (houwers) aangelegd werden. Bijvoorbeeld om de inundatievelden snel onder water te kunnen zetten wanneer de vesting werd bedreigd. Bergen op Zoom kende deze houwers ook langs de Bergse Moervaart.
 
Ook bij een ‘nieuwe’ discussie en ‘nieuwe’ behoefte loont het soms om even in de analen te kijken. We kunnen van de geschiedenis vaak wat leren. Water is nooit gratis geweest!

 

Louis van der Kallen

 


DROOGTE EN (DRINK)WATER


 

Het jaar 2020 lijkt net als de voorgaande twee jaren een relatief droog jaar te worden. Er wordt veel over geschreven en gesproken in de media. Zelfs wordt de ‘noodklok’ geluid over ons drinkwater. Als liefhebber van alles wat met water te maken heeft, vind ik dat terecht, vermakelijk, heel goed en soms ergerlijk. Wat mij keer op keer opvalt is het chronische gebrek aan kennis. Zelfs zich meteoroloog noemende televisiefiguren en de ‘serieuze’ schrijvende media zoals de Volkskrant of de NRC geven blijken niet verder te kunnen kijken dan wat Google hun presenteert. Wat niet op internet eenvoudig toegankelijk is, lijkt niet te bestaan. Of komt het dat het de gewoonte is geworden nieuws te framen? Bijvoorbeeld om klimaatontkenners de wind uit de zeilen te nemen. Ik ben overigens geen klimaatontkenner; ik weet heel goed dat het klimaat verandert door menselijk ingrijpen.

Alexander von Humboldt verbond voor het eerst in 1800, tijdens zijn reis door Zuid-Amerika het menselijk handelen met veranderingen in de natuur en de mogelijke invloed op de atmosfeer en daarmee op het klimaat door ontbossingen. In 1831, na zijn reis door Rusland en Siberië, stelde hij dat de door de mensheid veroorzaakte vernietiging van de bossen lange termijneffecten veroorzaakt op het klimaat. Hij verwees daarbij niet alleen naar ontbossingen, maar ook naar grootschalige irrigaties en naar de grote hoeveelheden stoom en gas, geproduceerd in industriële complexen. Alexander von Humboldt was zijn tijd ver vooruit. Des te verbijsterender is het dat er heden ten dage nog politici zijn die de mede door de mens veroorzaakte klimaatveranderingen ontkennen.

Onkunde, gemakzucht of framing het mag niet zo zijn dat het publiek feiten onthouden worden. Het lijkt wel of journalisten in Nederland allemaal gebruik maken van dezelfde foute bronnen of gegevens en deze van elkaar – zonder controle op juistheid – overnemen. Een steeds terugkerende ‘misser’ is dat 1976 als recordjaar wordt aangeduid, als het over droogte in Nederland gaat. 1976 was met een gemiddelde neerslag in Nederland van 536,3 mm een stevig droog jaar. Maar 1921 was met een gemiddelde neerslag in Nederland van 387,3 mm ruim 27 % droger. Ook de periode januari t/m mei was 1921 aanzienlijk droger dan 1976. Hoezo 1976 een recordjaar?

Het klimaat kent veel variaties. Helder is dat het klimaat aan het veranderen is, als je naar de trends kijkt. Framing om dat bewustzijn er bij serieuze politici in te krijgen is niet nodig. De feiten spreken voor zich.

Wat we nu waarnemen aan klimaatveranderingen is reeds vele jaren geleden voorspeld. Niet alleen door Alexander von Humboldt maar ook door Nederlandse onderzoekers die in opdracht van de regeringen van toen onderzoek deden en rapporten schreven waar de politiek van toen echter geen boodschap aan had. Waarom zou je ook beleid maken dat 100 jaar vooruit dacht?

Nu wordt de schuld van de verdroging en verzilting gegeven aan zaken die we niet of nauwelijks kunnen beïnvloeden zoals de klimaatverandering en de stijgende zeespiegel. Maar is dat het werkelijke of hele verhaal? Ik weet zeker van niet! Reeds in de rapporten: “De toekomstige drinkwatervoorziening van Nederland van de centrale commissie voor drinkwatervoorziening 1965” en “De waterhuishouding van Nederland” samengesteld door Rijkswaterstaat 1968, wordt nadrukkelijk een andere oorzaak van verdroging en verzilting in beeld gebracht. Enerzijds logisch, want de klimaatverandering en de zeespiegelstijging waren nog niet politiek aan de orde laat staan de tunnelvisie op dit punt. Natuurlijk spelen de klimaatverandering en de zeespiegelstijging een rol maar als de grootste oorzaak toen werd een andere schuldige aan gewezen: de veranderingen rond de Nieuwe Waterweg! En daarmee de toename van het aantal kubieke meters zoetwater dat per seconde ongebruikt in zee stroomt tot wel 800 m3 toe.

Vanaf eind vijftiger jaren van de vorige eeuw tot 1968 zijn er belangrijke ontwikkelingen geweest die de zoetwatervraag om de verzilting via de Nieuwe waterweg tegen te gaan hebben doen toenemen van circa 300 m3/s naar circa 700/800 m3/s. De uitbreiding van het havenareaal (Europoort, Botlekhavens, Eemhaven) en de verdieping van de vaarweg naar deze havens, alsmede de verdieping van de oliegeul vanuit zee naar de monding van de Nieuwe Waterweg hebben het vloedvolume toen enorm doen toenemen. Dit heeft tot gevolg gehad dat de rivier zich aangepast heeft aan het toegenomen getijvolume op het traject van de rivier tussen de mond en de desbetreffende havens. Hierdoor ontstond een verdieping van de rivier in de periode 1958/1964 van circa 2 meter door een proces van terug schrijdende erosie op het traject Hoek van Holland – Maassluis. De verwachting in 1968 was dat dit proces voort zou gaan. Als aanpassing op dit proces werd de norm van het chloridegehalte ter hoogte van de Parkhaven (300mg/l) losgelaten en de toetsingsplek werd verlegd naar de mond van de Hollandsche IJssel en het advies gegeven: “de bodem van de Nieuwe Maas en de Nieuwe Waterweg te verhogen en vast te leggen.” (Bron: “De waterhuishouding van Nederland” samengesteld door Rijkswaterstaat 1968).

Wie zijn de slachtoffers van deze zoetwaterhonger van de Nieuwe Waterweg. De boeren en tuinders van Zuid-Holland, Zeeland en West-Brabant en de drinkwaterleidingbedrijven in laag Nederland en daarmee alle consumenten van dat drinkwater. Zij lijden de schades veroorzaakt door de verzilting in de vorm van mindere opbrengsten en hogere kosten. Natuurlijk erken ik dat Rotterdam en zijn havens voor de BV Nederland van onschatbare waarde zijn. Maar het jaar na jaar afwentelen van de verziltingproblemen op boeren, tuinders en drinkwaterbedrijven en het laten verzilten van zoete natuurgebieden zoals laagveenmoerassen kan niet blijven voortduren. Het gat dat de Nieuwe Waterweg heet, moet vergaand gedicht worden. Door sluizen die, als er gebrek is aan zoet water, geschut kunnen worden en door maatregelen, die al in 1965 en 1968 werden genoemd als alternatieven, zoals het verhogen/vastleggen van de bodem van de Nieuwe Waterweg eventueel met een drempel en luchtbellenschermen, die nu nog steeds als innovatief door Rijkswaterstaat worden betiteld maar in 1968 al in de grote schutsluizen te IJmuiden werden gebruikt (bron: pagina 33 “De waterhuishouding van Nederland”).

Ons Water heeft al jaren de wens te komen tot een sluizencomplex in de Nieuwe Waterweg. Zo schreef Ons Water in april 2009 een brief aan de Tweede Kamer met onder andere de tekst: “Geachte volksvertegenwoordigers, bezint eer gij begint met maatregelen die grote, niet te overziene gevolgen hebben voor onze land- en tuinbouw, drinkwatervoorziening en industrie en daarmee voor het economisch fundament van onze samenleving. Bekijk of andere meer duurzame oplossingen geen alternatieven bieden en tegelijkertijd de zoetwatervoorziening voor alle belanghebbenden zeker stellen. Geen uitvoering van het Kierbesluit en geen verzilting van het Volkerak-Zoommeer. Pak het ‘lek’ op de Nieuwe Waterweg aan. Maak nu reeds, en niet pas na 2050, een sluisvoorziening die bij geringe rivierafvoeren gebruikt kan gaan worden en gebruik rivierwater om ook andere wateren, bij voldoende afvoer, zomer en winter door te spoelen.”

Maar er zijn ook waarschuwingen van latere datum. Na de hoge waterstanden in de jaren negentig is er een commissie aan de slag gegaan om integraal het gewenste waterbeheer voor de 21e eeuw in beeld te brengen, te weten de commissie Tielrooij, in opdracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen. In een betoog, dat ik als statenlid in 2003 hield, ging ik in op de rapportage van de commissie Tielrooij

De rapportage van die commissie “waterbeheer voor de 21e eeuw (WB21)” (.pdf) gaat niet alleen over een teveel aan water, maar behandelt nadrukkelijk ook de beschikbaarheid in relatie met de behoefte aan zoet water. Door de ontwikkelingen in klimaat, bodemdaling en zeespiegelstijging, alsmede veranderingen in het beheer en gebruik van de bodem, veranderen de beschikbaarheid en de behoefte aan zoet water. WB21 zegt daar op een aantal plaatsen iets over. Het meest markant en helder op pagina 72 van het basisrapport: “Specifiek voor Laag Nederland speelt het probleem van de verzilting. Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling neemt de verzilting toe in de lage polders langs de kust in Zuidwest Nederland, achter de Hollandse duinenrij. Dit zal consequenties hebben voor het grondgebruik, met name voor landbouw en natuur. Door toenemende verzilting en drogere zomers zal de vraag naar zoet water voor doorspoeling en beregening in West Nederland toenemen. De aanvoer van zoet water zal echter juist afnemen. In Zuidwest Nederland zal de beschikbaarheid van zoet water in toenemende mate een knelpunt worden voor de daar aanwezige glastuinbouw, vollegronds-tuinbouw, bollenteelt en ook de akkerbouw. De commissie wil daarom aandringen op het aanleggen van zoetwatervoorraden binnen de regio’s. Ook de verdeling van rivierwater over diverse watervragers verdient een kritische afweging”, einde citaat WB21.

WB21 gaf duidelijk aan dat er zoetwater tekort dreigde voor grote delen van het beneden rivierengebied. “De huidige watertoevoer van het Lek-Waal-Maas-systeem gaat, ingeval van normale en geringe toevoer, vrijwel uitsluitend via de Nieuwe Waterweg naar de Noordzee. Onvoldoende wordt er beseft, dat de rivierafvoeren in de zomer af zullen nemen ten opzichte van wat we gewend zijn. De zomers in West Europa worden de laatste jaren droger en de verwachting van klimatologen is dat dit proces van klimaatverandering doorgaat. Niet alleen de Maasafvoer vermindert in de zomer, ook het karakter van de Rijn verandert. Door het proces van terugtrekkende gletsjers (reeds ca. 100 jaren aan de gang, maar de afgelopen decennia versnellend) wordt de Rijn steeds meer regen- en steeds minder smeltrivier en daardoor minder afvoer in de zomer. Het proces van minder afvoer wordt in toenemende mate versterkt door een ander gebruik van het rivierwater. Niet alleen in Nederland zal steeds meer grondwatergebruik voor drinkwater en industrie omgezet worden in water gewonnen uit de rivier en andere oppervlaktewateren.

Ook bovenstrooms gaat dit proces door. Ook de landbouw zal door de drogere zomers meer water uit de rivieren betrekken. Kortom, het is zeer de vraag hoeveel water minimaal onze grenzen zal bereiken. Met name de waterverdeling van de Rijn, Overijssel, Lek en Waal kan vanwege de eisen van de scheepvaart de hoeveelheid water voor het doorspoelen van onze wateren wel eens (ver) onder het vereiste minimum drukken.

Tot zover de schets van het waterbeslag, waarop we als drie provincies geen invloed hebben, maar die wel duidelijk maakt dat het zomers knijpen wordt om, zonder hydrologische ingrepen, de huidige watervoorziening voor scheepvaart, industrie, landbouw en drinkwater zeker te stellen. Voldoende zoet water op ieder moment is geen vanzelfsprekende zaak.” Aldus mijn betoog in 2003.

Het wordt tijd dat de landelijke politiek zijn werk gaat doen en door krijgt dat vanaf eind jaren vijftig van de vorige eeuw de rest van Nederland gebruikt wordt als zoetwaterleverancier voor de eeuwig hongerige Nieuwe Waterweg. Rotterdam moet ophouden de problemen die haar havenactiviteiten veroorzaken af te wentelen op de rest van Nederland.

Eerder schreef ik het artikel “de honger naar zoet water” met daarin een advies uit 1968: “de bodem van de Nieuwe Maas en de Nieuwe Waterweg te verhogen en vast te leggen.”

En dan liggen er nog de motie Geurts uit november 2014 en de brief van de deskundigen: Ir. F. Spaargaren, Prof. Ir. K. d’Angremond, Ir. A.J. Hoekstra, Ir. J.H. van Oorschot, Ing. C.J. Vroege en Prof. Drs. Ir. H. Vrijling, met een helder advies: “Wij zijn van oordeel dat voor het verzekeren van de gewenste veiligheid, een robuuste zoetwatervoorziening en het tegengaan van verdere verzilting, de sluizen in 2050 dienen te zijn gerealiseerd. Gezien de lange procedure tijd en de bouwtijd moet ons inziens rond 2020 een principe beslissing worden genomen.”

De laatste twee zomers en mogelijk vele toekomstige zullen steeds meer gaan lijken op De hondsdagen van 1976“. Tevens wordt duidelijk dat het verzilten van het Volkerak-Zoommeer systeem het domste is wat denkbaar is. Nu kan dit zoete water nog gebruikt worden door de landbouw in grote delen van West-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland. Wel dient dan de sluipende verzilting snel gestopt te worden door doorspoelen en door het reeds decennia uitgestelde onderhoud aan de sluizen omgaand ter hand te nemen, zodat deze rijke bron van zoete welvaart behouden blijft. De droogte laat ook zien dat het gat, dat Nieuwe Waterweg heet en circa 800 kubieke meter zoet water per seconde verspilt, gedicht moet worden. De honger naar zoet water moet gestild worden door nu eindelijk te gaan werken aan sluizen in de Nieuwe Waterweg die bij een oplopend tekort aan zoet water gedicht kunnen worden.

De droogte van nu is niet uitzonderlijk en is reeds vele jaren voorspeld. Alleen de politiek kiest er al jaren voor niet te luisteren naar de deskundigen die al jaren aan geven wat zou moeten gebeuren. Dat kan en moet veranderen!

 

Louis van der Kallen

 


DE WEERBAARHEID VAN DE BOSSEN IN ONS WERKGEBIED, KENMERK 18004

 


Bergen op Zoom, 18 augustus 2018

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Betreft:     De weerbaarheid van de bossen in ons werkgebied, kenmerk 18004
  

Geacht Dagelijks bestuur,

Er is bijna zes miljoen euro van de provincie en de Europese Unie beschikbaar voor het herstel van de Brabantse bossen. Maar niet voor ons (West-Brabant). Alleen op landgoed De Luchtenburg, nabij Ulvenhout, worden 6.000 van de één miljoen nieuwe bomen in Noord-Brabant geplant. De rest gaat naar Oost- en Midden-Brabant. Er zijn wel plannen voor de Brabantse Wal (162.000) bomen, maar deze grond is nog te ‘goed’.

De te planten loofbomen zijn bodemverbeteraars. De linde, de hazelaar, haagbeuken en fladderiepen gaan geplant worden. Juist de fladderiep zou een mooie aanvulling zijn voor ons gebied. Omdat de iepenspintkevers deze iepsoort nauwelijks aantasten, ontsnapt de boom aan deze ziekte. De bladeren van loofbomen composteren veel beter dan dennennaalden, waardoor de bodem veel beter in staat is om water, voedingsstoffen en mineralen vast te houden. Ook op bijvoorbeeld de Brabantse Wal is dat nodig om de waterhuishouding van het gebied te verbeteren en om veel verloren gegane en verdroogde natuur te laten herstellen. De droogte van deze zomer laat bij uitstek zien dat het de hoogste tijd is om ook de bossen in West-Brabant meer weerbaar te maken. Nu is het nodig dat de (zand)gemeenten in West-Brabant, samen met ons waterschap, de provincie laten weten dat we niet aan de achterste mem willen hangen, maar dat de besteding van de 6 miljoen euro en verloving van naaldbossen, zoals op de Brabantse Wal, meer gespreid over de provincie dienen plaats te vinden.

Bijvoorbeeld De Brabantse Wal lijdt onder de verdroging, onder andere door de waterwinning en de samenstelling van de bossen. Dat zou mee moeten wegen in de prioriteitsstelling. Nu is er geld en dat hoeft in een alsmaar veranderende politiek/bestuurlijke wereld niet zo te blijven. Dus geacht DB let op uw zaak en ga in Den Bosch eens goed aan de kast rammelen.

  • Is het DB bereid om het provinciaal bestuur te wijzen op de noodzaak/wenselijkheid ook de bossen in West-Brabant te verloven en meer weerbaar te maken?

In afwachting van uw reactie,

hoogachtend,

Namens de fractie Ons Water/Waterbreed

L.H. van der Kallen

 


OVER WATER – 150: DE ONTWIKKELINGEN VAN HET WEER IN DE 20E EEUW EN EEN GELEZEN BOEK

 

| 18-08-2018 | 15.00 uur |


 

OVER WATER – 150: DE ONTWIKKELINGEN VAN HET WEER IN DE 20E EEUW EN EEN GELEZEN BOEK

 

2018. Het lijkt een uitzonderlijk weerjaar te worden. Maar is dat ook echt zo? In mijn herinnering wel, maar ik ben pas 70 jaar oud en wat is mijn herinnering waard?

Ter ordening van mijn gedachten hier omtrent heb ik het boek gelezen: “Weer een eeuw”, geschreven/samengesteld door Harry Otten, Jacob Kuiper en Tom van der Speken en uitgegeven door Tirion. Het boek is een rijke bron van informatie over het weer in Nederland van 1900 tot 2000. Als je nu naar het nieuws over de ‘uitzonderlijk’ droge periode van 2018 kijkt, waarbij veel vergeleken wordt met 1976, denk je dat 1976 de maat der dingen is. Qua neerslag 536.3 mm was 1976 het op twee na droogste jaar van de eeuw. 1933 was nummer twee met 510,9 mm. Maar 1921 was pas echt droog met gemiddeld slechts 387.3 mm neerslag. 1976 was met 10,0 graden best een warm jaar, maar niet uitzonderlijk. Warmer waren 1934, 1949, 1959 (het zonnigste jaar: 1986,9 zonuren), 1982, 1983, 1988, 1989, 1990, 1992, 1994, 1995, 1997, 1998, 1999 (samen met 1990 was 1999 met gemiddeld 10,9 graden het warmste jaar van de 20e eeuw). Met 1814,4 zon uren was 1976 best zonnig maar niet de echte topper. Geen van de droge maanden in 1976 haalde de top tien droogste maanden van de 20e eeuw, noch de top tien zonnigste maanden van de 20e eeuw. 1976 was de op één na (1947) zonnigste zomer. Wat in het boek wel op valt is de regelmatige stijging van de temperatuur, gemeten in 30 jarige gemiddelden, in de 20e eeuw. Van 9,1 graden in de periode 1901-1930 tot 9,7 graden in de periode 1970-1999. Uit de cijfers blijkt veel onregelmatigheid, maar ook dat de temperatuur in Nederland al meer dan een eeuw onmiskenbaar stijgt.

2018 is een uitzonderlijk jaar, maar past qua temperatuur in een trend, hoe uitzonderlijk is te bezien. We kunnen er wel van leren en moeten ons gaan voorbereiden op hogere temperaturen en meer droogte periodes. Dat zal betekenen meer doen aan hittestress en de verzilting van gronden en wateren bestrijden/voorkomen.    

Wij Nederlanders zijn van oorsprong moerasland bewoners. Net als de Dinka in Zuid-Soedan. Ondanks de nattigheid van hun omgeving de moeraslanden langs de Bahr-al-Ghazal hebben de christelijke Dinka  een regengebed omdat ze weten dat de goddelijke voorzienigheid ook droge perioden over de mensheid uitstrooit. Misschien, je weet het nooit, kan dit gebed ons ook helpen. Het leert ons in ieder geval wel dat we de regen ook mogen waarderen om de rijkdom die het hemelwater ons schenkt. 

Gebed om regen

Geef leven aan het gras,
door ons regen te zenden.
Geef leven aan de aarde,
door regen te zenden.
Geef leven aan de oogst,
door regen te zenden.
Geef leven aan onze kinderen,
door regen te zenden.

Louis van der Kallen

 


OVER WATER – 149: GEZIEN EN GELEZEN

 

| 11-08-2018 | 10.00 uur |


 

OVER WATER – 149: GEZIEN EN GELEZEN

 

Een zomer als die van 2018 laat zich, zonder het begrip klimaatverandering, moeilijk verklaren. Niet alleen in Nederland en Europa is de zomer uitzonderlijk, maar ook elders in de wereld worden hitte- en droogterecords gebroken.

Voor steeds meer gebieden komt de vraag op: zijn deze nu en op termijn nog bewoonbaar of geschikt voor landbouw.  Zelf volg ik al jaren de websites die ik informatief vind inzake het onderwerp klimaatverandering zoals:  https://www.nature.com/nclimate/ deze website geeft een ruim aanbod van artikelen/boeken over dit onderwerp.

In Over Water 145 schreef ik o.a. over het boek “drawdown” dat tal van oplossingsrichtingen geeft om het CO2 probleem aan te pakken. Een CO2 ‘oplossing’ waarover steeds vaker wordt geschreven is het mineraal olivijn, een magnesium-ijzersilicaat. Olivijn reageert snel met het CO2 in de atmosfeer. De eindproducten van de reactie zijn, afhankelijk van de samenstelling van het olivijn, magnesiumcarbonaat, siliciumoxide (zand) en ijzeroxide. Door olivijn te vermalen en dan eenvoudig uit te strooien, bijvoorbeeld over ons zandpad in de tuin, kunnen wij zelf in de CO2 reductie een bijdrage leveren. Olivijn is in Nederland verkrijgbaar bij GreenSand.

GELEZEN

“Nederland, een natte geschiedenis”, uitgegeven in 2006, geschreven door Art de Vos. Van de eerste watermanagers tot het ‘van land weer water maken’ in het Ruimte voor de rivier programma. Ik heb het boekwerk met veel plezier en herkenning gelezen. Een prachtig stuk waterschapgeschiedenis van Nederland. Het lezen waard.

Louis van der Kallen

 


OVER WATER – 148: ZE WISTEN HET EN DEDEN NIETS

 

| 04-08-2018 | 10.00 uur |


 

OVER WATER – 148: ZE WISTEN HET EN DEDEN NIETS

 

Afgelopen donderdag was een groot deel van het NOS journaal van 13.00 uur gewijd aan een persconferentie van onder andere Rijkswaterstaat en de Unie van waterschappen over de droogte en de verzilting.  Ik erger mij er dan aan dat de korte termijnproblemen niet worden vertaald naar lange termijn oorzaken en oplossingen.

Nu worden we geconfronteerd met een droogte die zijn weerga in de recente geschiedenis niet kent. 1976 werd steeds beschouwd als een incident. De deskundigen voorspellen nu een meer dan hete toekomst. De zomer van 2018 kan wel eens de standaard worden. Was dit te voorzien? JA!!!!

In 1965 “De toekomstige drinkwater voorziening van Nederland van de centrale commissie voor drinkwatervoorziening 1965” en “De waterhuishouding van Nederland”, samengesteld door Rijkswaterstaat 1968, werden met een vooruit ziende blik een aantal (toen toekomstige) problemen  in beeld gebracht. Verzilting stond toen al hoog op de agenda van Rijkswaterstaat. Niet vanwege de klimaatverandering en de zeespiegelstijging, want die waren toen politiek nog niet aan de orde. Natuurlijk spelen de klimaatverandering en de zeespiegelstijging een rol bij de droogte en de verzilting. Maar als de grootste oorzaak toen werd een andere schuldige aangewezen: de veranderingen rond de Nieuwe Waterweg! 

Vanaf eind vijftiger jaren van de vorige eeuw tot 1968 zijn er belangrijke ontwikkelingen geweest die de zoetwatervraag, om de verzilting via de Nieuwe Waterweg tegen te gaan, hebben doen toenemen van circa 300 m3/s naar circa 700/800 m3/s. De uitbreiding van het havenareaal (Europoort, Botlekhavens, Eemhaven) en de verdieping van de vaarweg naar deze havens, alsmede de verdieping van de oliegeul vanuit zee naar de monding van de Nieuwe Waterweg hebben het vloedvolume toen enorm doen toenemen. Dit heeft tot gevolg gehad dat de rivier zich aangepast heeft aan het toegenomen getijvolume op het traject van de rivier tussen de mond en de betreffende havens. Hierdoor ontstond een verdieping van de rivier in de periode 1958/1964 van circa 2 meter door een proces van terugschrijdende erosie op het traject Hoek van Holland – Maassluis. De verwachting in 1968 was dat dit proces voort zou gaan. Als aanpassing op dit proces werd de norm van het chloridegehalte ter hoogte van de Parkhaven (300mg/l) losgelaten en de toetsplek werd verlegd naar de mond van de Hollandsche IJssel en werd het advies gegeven: “de bodem van de Nieuwe Maas en de Nieuwe Waterweg te verhogen en vast te leggen.” (Bron: “De waterhuishouding van Nederland” samengesteld door Rijkswaterstaat 1968). 

Gebeurde dit? Nee, het was volgens de politiek immers niet nodig en volgens Rotterdam en de havenbaronnen ongewenst. De Deltawerken kwamen er aan en het zoete water kon door de dammen gestopt worden en doorgeleid worden naar zee via de Nieuwe Waterweg. Maar de Rotterdamse groot muil werd nog groter. Sinds 1968 bleven er gewoon havens bij komen. Dit leidde er toe dat van oude afspraken steeds minder terecht kwam. Als voorbeeld de geschiedenis van de afspraken rond het Volkerak-Zoommeer: “Direct na de afsluiting in 1987 werd het Volkerak-Zoommeer doorgespoeld met water uit het Hollandsch Diep (zoet), teneinde op korte termijn te kunnen beschikken over zoet water voor de regionale watervoorziening in de omliggende gebieden. Hierdoor daalde het gemiddelde chloridegehalte van het Volkerak-Zoommeer binnen één jaar tot de gestelde norm van 0,4 g Cl/l. Het handhaven van deze chloridenorm wordt geregeld door middel van een doorspoelbeheer vanuit het Hollandsch Diep. Zoutaanvoer vindt nog plaats als gevolg van schutverliezen, zoute kwel en uitspoeling uit buitendijkse gronden. In 1993 werd de chloride norm bijgesteld tot 0,45 g/l. Door deze verhoging kon de inlaat vanuit het Hollandsch Diep via de Volkeraksluizen worden beperkt”

“In het waterakkoord is in 2001 vastgelegd gedurende het groeiseizoen te sturen op 450 mg cl/l bij de meetlocatie Bathse Brug, met uitzondering van perioden van droogte..”

“In het ‘droge’ jaar 2003 werd door het stopzetten van de inlaat voor doorspoeling de norm voor het chloridegehalte bij de meetpunten Bathse Brug en mond van het spuikanaal herhaaldelijk overschreden.” (Bron:  pagina’s 87/88 van de Milieueffectrapport bij de Rijksstructuurvisie, oktober 2014). 

Foto: Bron Wikipedia/Michiel1972

In november 2014 schreef ik “Wie zijn de slachtoffers van deze zoet water honger van de Nieuwe Waterweg? De boeren en tuinders van Zuid-Holland, Zeeland en West-Brabant en de drinkwaterleidingbedrijven in laag Nederland en daarmee alle consumenten van dat drinkwater. Zij lijden de schades veroorzaakt door de verzilting in de vorm van mindere opbrengsten en hogere kosten. Natuurlijk erken ik dat Rotterdam en zijn havens voor de BV Nederland van onschatbare waarde zijn. Maar het jaar na jaar afwentelen van de verziltingproblemen op boeren, tuinders en drinkwaterbedrijven en het laten verzilten van zoete natuurgebieden zoals laagveen moerassen kan niet blijven voortduren. Het gat dat de Nieuw Waterweg heet moet vergaand gedicht worden. Door sluizen die, als er gebrek is aan zoet water, geschut kunnen worden en door maatregelen die al in 1965 en 1968 werden genoemd als alternatieven, zoals het verhogen/vastleggen van de bodem van de Nieuwe Waterweg eventueel met een drempel en luchtbellenschermen, die nu nog steeds als innovatief door Rijkswaterstaat worden betiteld maar in 1968 al in de grote schutsluizen te IJmuiden werden gebruikt (bron: pagina 33 “De waterhuishouding van Nederland” samengesteld door Rijkswaterstaat 1968).” 

Het wordt tijd dat de landelijke politiek nu echt zijn werk gaat doen en doorkrijgt dat vanaf eind jaren vijftig van de vorige eeuw de rest van Nederland gebruikt wordt als zoetwaterleverancier voor de eeuwig hongerige Nieuwe Waterweg. Rotterdam moet ophouden de problemen die haar havenactiviteiten veroorzaken af te wentelen op de rest van Nederland. De laksheid om de wijze raad uit de jaren zestig niet te vertalen in sluizen in de Nieuwe Waterweg kost onze economie nu miljarden euro’s en kan boeren aan de bedelstaf brengen. Ga nu aan de slag dan kunnen we mogelijk over 15 tot 20 jaar de stop op het gat van de Nieuwe Waterweg drukken en daarmee dit zoetwaterlek feitelijk dichten. Nu stroomt er per seconde circa 800 kubieke meter kostbaar zoet water weg. De voorraad in het IJsselmeer is immers niet oneindig. Als we dan toch over de toekomst en zoet water gaan nadenken stoft dan ook het “Waterbeleid voor de 21e eeuw”, het advies van de Commissie waterbeheer 21e eeuw onder voorzitterschap van oud-gedeputeerde Tielrooij eens af en herlees eens pagina 74 onder het kopje verzilting: “Door toenemende verzilting en drogere zomers zal de vraag naar zoet water voor doorspoeling en beregening in West-Nederland toenemen. De aanvoer van zoet water in de zomer zal echter juist afnemen in Zuidwest-Nederland, de Wieringermeer en in de droogmakerijen zal de beschikbaarheid van zoet water in toenemende mate een knelpunt worden voor de daar aanwezige glastuinbouw, vollegrondstuinbouw, bollenteelt en ook de akkerbouw. De Commissie wil daarom aandringen op het aanleggen van zoetwatervoorraden binnen de regio’s.”  Geschreven in het jaar 2000.

Tenslotte hoop ik dat men in Den Haag nu eindelijk besluit de verzilting van het Volkerak-Zoommeer definitief af te blazen en nu eindelijk bereid is de adviezen uit het verleden van wijze mensen op waarde te schatten. Na de adviezen van Rijkswaterstaat uit 1968, vijftig jaar geleden, en van de commissie Tielrooij (2000) is er kostbare tijd verspild. Daar betalen de boeren, transporteurs over water en industrieën nu een grote prijs voor. Ga denken en handelen, zodat het waterbeheer in Nederland echt toekomstbestendig wordt.   

Louis van der Kallen

 


VRAGEN OVER DE AANVOER VAN ZOET WATER, KENMERK 18003

 


Bergen op Zoom, 29 juli 2018

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Betreft:      Vragen over de aanvoer van zoet water, kenmerk 18003

 

Geacht Dagelijks bestuur,

De huidige hoge temperaturen en de ermee gepaard gaande droogte hebben tot gevolg dat de aanvoer van zoet water de nodige inspanningen van ons waterschap vereist. Op dit moment is alles nog redelijk in de hand te houden in ons gebied. De klimaatscenario’s veranderen echter met dag en de extremen blijven elkaar overtreffen. Een aantal factoren was voor West-Brabant gelukkig gunstig ten aanzien van de aanvoer van zoet water. Overbodig te vermelden dat de beschikbaarheid van zoet water ook wereldwijd een punt van zorg is.

De voorgenomen verzilting van het Volkerak-Zoommeer (al gaande door het achterstallige onderhoud van de sluizen) maakt dat een belangrijke bron van zoet water gaat wegvallen. Zoet water voor West-Brabant wordt in dat scenario via de Roode Vaart aangevoerd.

Vragen

  1. Is de aanvoer van voldoende zoet water in de huidige extreme weersomstandigheden gegarandeerd wanneer het Volkerak-Zoommeer   zou zijn verzilt?
  2. Zijn er alternatieve aanvoerroutes voor zoet water denkbaar?
  3. Is in de huidige beleidsdocumenten rekening gehouden met de extremen waar we nu al mee te maken hebben?
  4. Is heroverweging van de verzilting van het Volkerak-Zoommeer niet urgent?

In afwachting van uw reactie,

hoogachtend,

Namens de fractie Ons Water/Waterbreed

Jan Slenders

 


OVER WATER 133: EEN OEVERZWALUWWAND EN DE NKWK CONFERENTIE

 

| 21-04-2018 | 09.00 uur |


 

OVER WATER 133: EEN OEVERZWALUWWAND EN DE NKWK CONFERENTIE

 

Vorige week vrijdag heb ik de ingebruikname bijgewoond van een oeverzwaluwwand aan de oever van de Amertak/Donge te Geertruidenberg. Niet dat getrainde oeverzwaluwen de wand in gebruik namen, maar diverse bij de totstandkoming van de wand betrokken bestuurders en ambtenaren waren uitgenodigd en werden ontvangen op Fort Lunet bij Raamsdonksveer en toegesproken door de initiatiefnemer Peter Verwaters.

Peter Verwaters is de volhouder die, nadat oeverzwaluwen vorig jaar een berg mineralen bij het bedrijf Sibelco in gebruik hadden genomen voor hun nesten, het bedrijf overhaalde de nesten te beschermen en daarna stad en land had bewogen om deze wand te realiseren. Ook ik was benaderd omdat de ideale plek een stukje grond van het waterschap Brabantse Delta was, waar de Amertak de Donge raakt. Ik ben er toen binnen het waterschap achteraan gegaan en beschouw de realisatie als één van de tastbare resultaten van mijn DB lidmaatschap. Ik vond het dan ook leuk voor deze ingebruikname uitgenodigd te zijn.

De locatie is voor de oeverzwaluwen ideaal. Voedsel is er in redelijke overvloed en de wand staat op een rustige, niet voor het publiek toegankelijke, plek. Toch kan het publiek er vanaf een wandelpad aan de andere kant van de Donge straks van genieten. De realisatie van de wand is wat mij betreft een voorbeeld van hoe het moet. Een bedrijf dat een stukje natuur beschermd en overheden die samen met het particulier initiatief iets moois realiseren.

Ik hoop dat mijn eigen gemeente daar een voorbeeld aan neemt. Ook in Bergen op Zoom zijn er tal van plekken waar een dergelijk initiatief een succes kan worden. Langs de Binnenschelde, op de Plaat en zelfs in of nabij het Anton van Duinkerkenpark zijn geschikte locaties te vinden.  

Op dinsdag 17 april was de 4e NKWK conferentie ‘van papier naar praktijk’ op de Campus Wageningen University & Research. De NKWK (Nationaal Kennis en innovatieprogramma Water en Klimaat) conferenties zijn voor mij altijd interessant gebleken en ook nu werd ik niet teleurgesteld.

Er waren een aantal sprekers, onder andere de Delta Commissaris Wim Kuijken die een overzicht gaf van de ontwikkelingen, kansen en bedreigingen. Het viel mij op dat bij alle discussies over de klimaatveranderingen en de mogelijke gevolgen, transport door niemand werd vermeld. Terwijl bijvoorbeeld de droogteperiodes zoals in 1976 enorme gevolgen kunnen hebben voor het transport over water op de niet gekanaliseerde delen van de grote rivieren!

Ik bezocht in de morgen de workshop “Naar een klimaatbestendige stad” met een aantal presentaties en discussies. Wat mij trof was dat bij één werkplan, het inschatten en kwantificeren van klimaatschaden, van alles werd benoemd behalve de oversterfte en de economische/financiële gevolgen. Beslismodellen worden ontwikkeld. De deelnemers formuleerden in vijf groepen welke informatie nodig is voor een werkbaar beslismodel.

In de middag bezocht ik de workshop Lumbricus “Bewust omgaan met de bodem is essentieel in waterbeheer“. Een buitengewoon leerzame workshop over bodemproblemen, zoals de bodemverdichting en welke pilots er lopen hoe de bodemverdichting aan te pakken. Van diepwortelaars, zoals sorghum en andere diepwortelende grassen, mechanische bewerkingen tot de herintroductie en kweek van wormen. De zware landbouwmachines, zoals ingezet bij de oogst van rooivruchten, zijn ware moordenaars van het bodemleven. Met revitalisering van de bodem is zowel voor de boer, de natuur als de waterbeheerder een wereld te winnen!   

Louis van der Kallen