BESCHIKBAARHEID ZOET WATER VOOR SCHOUWEN-DUIVELAND VAN LEVENSBELANG


| 17-03-2021 |

 

De provincie Zeeland is ver over tijd met haar eerste pogingen om wat zorg te tonen voor zoet water en is zelf verantwoordelijk voor de onhoudbare situatie van de zoetwaterhuishouding op het eiland. Ze houdt echter halsstarrig vast aan omringende wateren met een maximaal zoutgehalte.

Op 10 en 11 maart verschenen een tweetal artikelen, die de problemen rond de beschikbaarheid van zoet water nog eens pijnlijk aan de oppervlakte brachten. Enerzijds in H2O Actueel ‘Aanvoer zoet water op Schouwen-Duiveland vergt miljoeneninvestering’ en op Omroep Zeeland ‘Geacht Kabinet: ‘Zoet water is van levensbelang voor boeren’. H2O doet verslag van de verkenning door ingenieursbureau Witteveen + Bos naar zoetwateraanvoer via pijpleidingen naar Schouwen-Duiveland in opdracht van de provincie. Omroep Zeeland doet verslag van ervaringen van de laatste droge zomers en de hoge nood aan zoet water verwoord door Nicole Gijzel, akkerbouwer.

Er zijn weinig zoetwaterbellen op Schouwen-Duiveland. Het grondwater is over het algemeen brak, waardoor het maken van zoetwaterputten geen zin heeft. De noodkreet van Nicole Gijzel laat zien, dat de provincie zich te lang heeft opgesloten in zijn zoutwatercocon en het primaire belang van zoet water voor de mens steeds heeft genegeerd. Het kwaad is al geschied en lange tijd aan de gang. De provincie is ver over tijd met haar eerste voorzichtige pogingen om wat zorg te tonen voor zoet water. Echt zoetwaterbeleid voeren zit er vooralsnog niet in. De zoute wateren en de gemaakte zoutwatermilieus in het Zeeuwse land lijken daarvan geen schade te mogen ondervinden. Andersom doet de provincie het voorkomen alsof de schade wat betreft zoetwaterproblemen wel meevalt. Men handhaaft het primaire zoutwaterbeleid en het stimuleren van zoutwatermilieus op het land. Het bekendste project op Schouwen is plan Tureluur. Het versterkt de verzilting van het grondwater.

Hoewel in de delta het gedrag en de invloed op elkaar van zoet- en zoutwaterbeleid niet te scheiden zijn, zoekt de provincie nu toch eenzijdig doekjes voor het bloeden op de eilanden voor het zoete water. Men wil daarmee uitstel kopen om zoetwaterbeleid nog niet primair te hoeven stellen. In het artikel van H2O wordt enerzijds gedacht aan lokale oplossingen, zoals druppelirrigatie, opslag van regenwater in bassins en bodem of hergebruik van restwater, anderzijds aan de aanvoer van zoet water van elders via pijpleidingen. Witteveen +Bos heeft in opdracht van de provincie naar de mogelijkheden van die aanvoer een verkenning uitgevoerd. Uit het verhaal van de akkerbouwer blijkt al, dat van de eerste groep aan geopperde mogelijkheden weinig verwacht mag worden. Hooguit hier en daar iets lokaal. Dat de variant van de Noorder Krammer voor kunstmatige zoetwateraanvoer afvalt is logisch, want de Noorder Krammer heeft o.a. last van verzilting door het zoute Grevelingenmeer. De meest logische variant is het Haringvliet, maar zal tevens wel de duurste zijn. De kosten van de 6 varianten variëren van 40 tot 180 miljoen euro. De jaarlijkse gebruikskosten, denk aan energieverbruik, worden geraamd op 0.8 tot 3,6 miljoen. De provincie is van die formidabele bedragen geschrokken en gaat kijken naar de haalbaarheid o.a. door na te gaan in hoeverre de boeren financieel willen bijdragen aan de zoetwateraanvoer. Kan men het als overheid ‘nog zouter maken’?

Het kunstmatige Grevelingenmeer was van oudsher (Deltaplan) bedoeld als zoet meer. Oorspronkelijk ook de Oosterschelde. Was dit gerealiseerd dan waren we nu niet in deze problematiek verzeild geraakt. De provincie houdt echter halsstarrig vast aan wateren met een maximaal zoutgehalte. Zo houden de Oosterschelde en Grevelingen het grondwater van Schouwen-Duiveland in een verziltende wurggreep. De provincie is zelf verantwoordelijk voor de onthoudbare situatie van de zoetwaterhuishouding op het eiland. Wel heeft men honderden miljoenen uit de algemene middelen over voor aanvullende wensen voor zoutwatermilieus, waaronder een nieuwe 10x zo grote sluis in de Brouwersdam, maar wil men niet ruiterlijk de kosten aanvaarden voor alle schade die aangericht wordt. De natuurlijke aanvoer van rivierwater onder vrij verval wordt als ongewenst geblokkeerd. De reden dat daar onvoldoende water voor zou zijn, is gezocht en niet juist.

Men zal er niet aan ontkomen om zoetwaterbeleid primair te stellen en de kwestie fundamenteel aan te pakken. De hoge kosten van kunstmatige externe aanvoer via pijpleidingen geeft daar extra aanleiding toe. Een zoet Grevelingenmeer door wateraanvoer via Hollands Diep, Volkerak en Krammer is heel goed realiseerbaar. Het zoete Grevelingenmeer heeft een fundamentele betekenis voor de zoetwaterhuishouding van Schouwen-Duiveland en is de meest duurzame benadering. Er is een onbegrijpelijke overwaardering voor landinwaartse zoute milieus. Het is dringend gewenst, dat daar een realistische kijk op komt. Wel is de zoutwater visserij dan in het gedrang, maar de visstand, in dit geval met zoetwatervissen, zal aanzienlijk toenemen. Het Grevelingenmeer is geen natuurlijk meer.

Het project van de nieuwe sluis in de Brouwersdam is als aanvullende voorziening door zoutwaterbiologen gewenst, m.n. voor het creëren van een lint van intergetijdennatuur langs het meer met een klein getijverschil van 30 cm. Voor het gevoelde waterkwaliteitsprobleem van de in de zomer beperkt optredende zuurstofloze onderlaag is deze sluis niet nodig. Er zijn daarvoor andere eenvoudige mogelijkheden. Het is bovendien twijfelachtig of deze daar een positieve invloed op kan uitoefenen en weinig klimaatbestendig. Het zoute meer zal instabiel gedrag blijven vertonen. De kosten van de sluis worden geruimd op 150-200 miljoen euro. Daar komen nog eens die 100-180 miljoen bij voor externe aanvoer van zoet water. Tezamen een investering van 250-380 miljoen voor het zoute Grevelingenmeer.

Voor een zoet meer zijn een dichtheidsscherm voor de Brouwerssluis en een zoetwatersluis in de Grevelingendam voor verbinding met de Noorder Krammer nodig. Dit is een relatief eenvoudige sluis voor alleen de aanvoer van zoetwater in de orde van grootte van de Brouwerssluis. Een vrije schatting van de investeringskosten komt op 50-100 miljoen. Tel uit je winst. Een zoetwater meer biedt een gezonde basis voor natuurwaarden en is in het algemeen belang van de mens om te kunnen overleven in de delta.

 

Ir. Wil Lases



 


VRAGEN MOGELIJK TOEKOMSTIGE JAARLIJKSE KOSTEN VERBONDEN AAN VZM, KENMERK 0058

 


Bergen op Zoom, 3 november 2014

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Betreft:          vragen mogelijk toekomstige jaarlijkse kosten verbonden aan VZM, kenmerk 0058

 

Geacht Dagelijks Bestuur,

Bij het lezen van de rapportage maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA), één van de onderleggers van de Ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer, is de fractie van Ons Water/Waterbreed opgevallen dat bij de opsomming kosten van de diverse te nemen maatregelen ook vermeld is wat de jaarlijkse kosten van deze maatregelen zullen zijn. Onderstaand een, door ondergetekende samengesteld, overzicht van de in de MKBA vermelde ingeschatte jaarlijkse kosten van investeringen, waarvan de fractie Ons Water/Waterbreed vermoedt dat zij mogelijk na realisering overgedragen zullen worden aan ons waterschap. De vindplaats is in het overzicht vermeld.

Jaarlijks onderhoudskosten overzicht in euro’s

Zoutbestrijding Dintelsas en Benedensas           150.000 Tabel 70/pagina 153.

Uitbreiding gemaal Hollands Diep                       150.000

Inrichting kwelsloten                                                10.000

Verplaatsen inlaatpunten Dintel/Vliet                  80.000

Ontmanteling inlaatpunten VLK-ZM             ./.    20.000

Aanpassen gemaal Roode Vaart                           450.000 Tabel 72/pagina 157

Aanpassen watergangen Vossemeer en
Auvergnepolder                                                       250.000

Roode Vaart                                                             500.000 Tabel 15/pagina 45

Totaal                                                                      1.570.000

  • Wat is in deze de onderhandelingspositie/inzet van ons waterschap?
  • Zijn er over deze kosten al afspraken gemaakt?
  • Zo ja, wat behelzen zij?
  • Wat zou een dergelijke belasting op onze begroting betekenen voor de watersysteemheffing?

De fractie van Ons Water/Waterbreed is van mening dat volgens het vervuiler betaald principe de veroorzaker van deze kosten tot in lengte van jaren de daaruit voortkomende lasten zal dienen te dragen.

In afwachting van uw beantwoording,

hoogachtend,

Namens de fractie Ons Water/Waterbreed

L.H. van der Kallen

 


INSPRAAKPUNT V&W INZ. PKB RUIMTE VOOR DE RIVIER – A007

 


 

Bergen op Zoom, 18 juli 2005

 

PKB/MER Ruimte voor de Rivier

Postbus 30316

2500 GH Den Haag

 

Geachte heer/mevrouw,

Ondergetekende wenst middels dit schrijven een inspraakreactie te geven op de PKB Ruimte voor de Rivier, alsmede de Milieueffectrapportage Ruimte voor de Rivier. Ter illustratie zal ik soms verwijzen naar de documenten ter informatie, omdat deze ook mede onderleggers c.q. bouwstenen zijn van de PKB Ruimte voor de Rivier.

Strategie – visie
Nederland krijgt in toenemende mate problemen met het waterbeheer. De bodem daalt in het westelijk deel. De grond klinkt in een fors aantal bemalen percelen in. Als gevolg van klimaatveranderingen stijgt de zeespiegel en nemen neerslaghoeveelheden en neerslagintensiteiten toe. De bodemdaling is een geologisch proces dat grotendeels tot stand komt zonder menselijk ingrijpen.

De inklinking van de bemalen gronden is een proces van honderden jaren, dat mede door het peilbeheer de laatste honderd jaar is versneld. Steeds vaker zijn gronden in gebruik genomen die voor dit gebruik niet of minder geschikt waren. Dit proces gaat nog steeds door.

De PKB gaat uit van het zogeheten “middenscenario van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) (een stijging van de temperatuur van 20C per eeuw)” (pagina 39 PKB deel 1).

Dit wordt vertaald in een Rijnafvoer van 18.000 m3/s en een Maasafvoer van 4.600 m3/s en een zeespiegelstijging van 60 cm/per eeuw.

Het IPCC rapport kwam uit in 2001 en is gebaseerd op data van ruim vóór 2001. Recente publicaties geven aanleiding te veronderstellen dat het middenscenario qua temperatuur en zeespiegelstijging wel eens een stevige onderschatting kan zijn van de toekomstige werkelijkheid.

Is er nagedacht over de toekomst en de houdbaarheid van het totale Nederlandse watersysteem in relatie met het huidige en toekomstige gebruik van gronden?

Zijn de dijkringen 13 en 14 (grote delen van Zuid- en Noord-Holland en Utrecht) op langere termijn verdedigbaar? En wat zou verdediging betekenen voor bijvoorbeeld infrastructuren als havens en watertransportwegen (belangrijke economische dragers)?

Welke scenario’s voor ons Nederlands waterbeheer en onze landsverdediging tegen wateroverlast en overstromingen zijn denkbaar? En wat vereist dan het voorzorgprincipe voor beleid, bijvoorbeeld ten aanzien van investeringen in infrastructuur en economie? Zou onze Nederlandse economie een plotseling en onvoorzien verlies van de dijkringen 13 en 14 te boven kunnen komen?

De PKB Ruimte voor de Rivier zou in deze brede context geplaatst moeten worden. Dit is helaas niet het geval!

Plangebied
Het plangebied van de PKB Ruimte voor de Rivier beperkt zich tot de Boven-Rijn, de Waal, de IJssel, het Neder-Rijn-Lek-systeem, Merwedes, Bergse Maas, de Maas, het Hollands Diep en het Haringvliet (kaart 1, topografie Plangebied, pag. 116 PKB 1).

Ook de Milieueffectrapportage (MER) beperkt zich tot dit gebied.

De maatregelen beperken zich echter niet tot dit gebied. De bergingsmaatregel in het Volkerak/Zoommeer ligt buiten het plangebied. Een effect hiervan is dat deze bergingsmaatregel feitelijk niet meegenomen is in de MER. Evenzo geldt dit voor de zogenaamde ‘afleiding naar de Zeeuwse wateren’.

Dit lijkt op het afschuiven van problemen om op een uiterst goedkope manier van de Randstadproblemen af te komen.

Ter illustratie:

“In het mondingsgebied van Rijn en Maas wordt de taakstelling opgelost met het afleiden van water naar het Volkerak Zoommeer” (o.a. pag. 73 MER).

“Een duurzame veiligheid in het dichtbevolkte Rijnmond en het Drechtstedengebied wordt gewaarborgd door het maximaal vergroten van de bergingscapaciteit van het Rijn-Maas-mondingsgebied” (pag. 47 PKB1).

Uit kaart A4 (pag. 43 MER) blijkt de berging op het Volkerak Zoommeer en doorvoer richting Oosterschelde en/of Grevelingenmeer.

In de MER worden de gevolgen van de berging op het Volkerak Zoommeer vrijwel niet in beeld gebracht: niet ten aanzien van veiligheid, de natuur, gebruiksfuncties als wonen, werken, recreatie en ook niet ten aanzien van bijvoorbeeld grondwater, kwel, enz.

Stelling: hier ligt de noodzaak van een aparte MER voor de berging op het Volkerak Zoommeer!

Berging/afleiden – Zeeuwse wateren
Onder het kopje “Afleiden naar de Zeeuwse wateren”:

“Deze maatregel is in een verdiepingsslag uitgewerkt in een aantal varianten. Op basis van effectiviteit in relatie tot de veiligheidsdoelstelling en de bijdrage aan ruimtelijke kwaliteit zijn er vier varianten overgebleven” (pag. 62 MER).

Waar zijn de varianten te vinden?

“Berging op het Volkerak Zoommeer kan worden gerealiseerd met een aantal beperkte aanpassingen aan de Volkerak- en Krammersluizen en de dijken en kunstwerken rondom het Zoommeer” (pag. 152 PKB1).

Wat de sluizen betreft kan dit kloppen! Wat betreft de dijken heeft ondergetekende de nodige vraagtekens.

De dijkringen 25 (Goeree-Overflakkee), 27 (Tholen en St Philipsland), 34 (West-Brabant) en ook dijkringen 33 en 31 die grenzen aan de scheepvaartroute Schelde-Rijnverbinding en het Bathse Spuikanaal kunnen beïnvloed worden door de peilvariatie op het Volkerak Zoommeer (VZM).

Bij een vast peil, zoals op het VZM worden er andere eisen gesteld aan een dijk dan bij een eventueel wisselend peil (zoals bij berging). Bij een vast peil is de steenbekleding beperkt tot het peil + golfslag. Bij een peilvariatie, zoals met berging, wordt het oppervlak van de benodigde steenbekleding en het onderhoud daaraan van een andere orde. Dit moet niet licht opgevat worden. Met name de Krammer/Volkerak is een grote plas water waar het bij storm goed kan spoken met een behoorlijke golfslag.

Nu is de primaire waterkering rond het VZM ingedeeld in de categorie C. Dit zou met de kans op berging zeker categorie A moeten worden !

In het regioadvies wordt gesproken op pagina 32 in termen als: “Echter de bijzonder lage frequentie van voorkomen (schatting voorjaar 2005 circa 1/1400 per jaar) en de korte duur vanwege de afhankelijkheid van het getij maken deze maatregel acceptabel”.

Dit is een grove bagatellisering van de feiten. De kans op berging was in 2001 circa 1/1430 per jaar. Dit is echter in 2050 al ca. 1/25 per jaar! (de gevolgen van de klimaatswijzigingen).

Ook de verblijftijd is niet alleen afhankelijk van het getij, maar ook van de spuicapaciteit. Het is ondenkbaar dat bij de maximale berging (ca. 2 meter) met één tij deze 2 meter valt te spuien!

Op pagina 152 (PKB1) wordt er op gewezen dat berging in het VZM de afwatering van West-Brabant “kan” bemoeilijken.

Het gebruik van het woordje “kan” is ronduit misleidend. Berging in het VMZ bemoeilijkt de afwatering van West-Brabant. 2 Meter berging maakt afwatering van grote delen van West-Brabant simpelweg, in de huidige situatie, onmogelijk. Tot Breda gaan dan grote gebieden onder water, waaronder veel woningen en bedrijven. De kans is namelijk groot dat, als de Rijn en Maas veel afvoer hebben, dit ook het geval zal zijn met de Mark/Dintel en de Vliet.

De gevolgen van een mogelijke berging van 2 meter water in het VZM zijn o.a.:

– problemen met de afwatering van de rivieren van West-Brabant

– problemen met de lozingen via de gemalen en de RWZI’s (opvoerhoogte) in West-Brabant, Goeree-Overflakkee, Tholen, Sint Philipslands

– scheepvaartproblemen (doorvaarthoogten Schelde-Rijnverbinding)

– het onderlopen van alle natuurgebieden (verdrinken o.a. van grote zoogdieren)

– onderlopen van huizen op de kade bij Tholen

– belemmeringen uitbreidingsplannen van Bergen op Zoom (Bergse Haven)

– noodzaak tot aanpassing van alle beroeps- en recreatie havens

– mogelijke toename van de kweldruk in West-Brabant en op de Zeeuwse eilanden.

Alle reden voor een aparte MER voor de berging van Rijn/Maas water in het VZM, alsmede het nu reserveren van een adequate hoeveelheid geld om de problemen op te lossen.

Hierbij moet tevens betrokken worden wat het afleiden naar de Zeeuwse Wateren (Oosterschelde/Grevelingenmeer) betekent voor het estuariene karakter en de voedselrijkdom/-armoe van de Zeeuwse Wateren.

“Een ander beheer van de stormvloedkeringen wordt onderzocht in combinatie met bergen op het VMZ” (pag. 94 MER).

Indien het beheer van de stormvloedkeringen in het mondingsgebied van Rijn en Maas (de Maeslantkering en de Hartelkering) wordt aangepast, neemt de kans op berging in het VZM toe. Dit maakt een serieuze aanpak van de gevolgen van deze berging geen lange termijnzaak maar een direct korte termijn noodzaak!

Op pagina 60 van PKB1 wordt gesteld dat berging in het VZM conform het Regioadvies is. Dit is juist! Maar wie hebben dit regioadvies gegeven? Wie zaten er in de regionale stuur- en klankbordgroepen? Antwoord: niemand uit West-Brabant of Zeeland! Geen vertegenwoordiger van de waterschappen Zeeuwse Eilanden of de Brabantse Delta.

Het is buitengewoon makkelijk om de problemen af te schuiven op diegenen die niet vertegenwoordigd zijn! Kortom: het regioadvies, dat mede als motivatie wordt gebruikt in de PKB-maatregel berging in het VZM, blinkt in deze uit door eenzijdigheid en eigen belang.

De enige Brabantse provinciebestuurder in de stuurgroep benedenrivieren is dijkgraaf geworden in een bovenstrooms waterschap (dus belanghebbend)!

Graag aandacht voor een goed citaat uit het regioadvies: “Uitgangspunt is dat bovenstroomse maatregelen niet mogen leiden tot een verslechtering benedenstrooms” (pag. 19)

Tenslotte, ten aanzien van het VZM, verdient de afstemming met de lopende planstudie “verbetering waterkwaliteit”een hogere prioriteit!

Zich houden aan de Wet
Met enige verbijstering heeft ondergetekende in de Kosten-batenanalyse Ruimte voor de Rivier deel 1 (KBR deel 1) moeten lezen dat een fors aantal dijkringen de in de wet (Wet op de Waterkering) vastgelegde veiligheidsnormen niet halen! Een aantal in de verste verte niet, ondanks de relatief recente dijkversterkingen!

Onderstaande een aantal onthutsende citaten uit de door het CPB opgestelde KBR deel 1:

“Volgens recente inzichten zijn de werkelijke overstromingskansen uitgestegen boven de wettelijke veiligheidsnormen” (pag. 13)

“Door allerlei veranderingen in het klimaat- en watersysteem worden de kansen op overstromingen zonder ingrijpen bovendien nog groter. Door de groei van de bevolking en de economie nemen verder de gevolgen bij overstromingen toe, in de vorm van menselijke slachtoffers en van schade aan de fysieke en de economische infrastructuur” (pag. 13 en 14).

“Er is dus vroeger niet geïnvesteerd om de overschrijdingskans duidelijk onder de wettelijke bovengrens te brengen” (pag. 17).

“De wettelijke norm wordt in de praktijk dus meer gehanteerd als een streefgetal dat op (middel)lange termijn gehaald dient te worden, dan als een absolute norm” (pag. 17).

“De werking als ondergrens blijkt ook uit het feit dat het project Ruimte voor de Rivier erop is gericht om in 2015 te voldoen aan de eisen op basis van de informatie voor 2001, zonder bijvoorbeeld rekening te houden met de waterstandsontwikkelingen volgens de klimaatscenario’s” (pag. 17)

“Doelstelling van het project Ruimte voor de Rivier is om in 2015 weer te voldoen aan de wettelijke norm. Daarbij is de wettelijke norm vertaald in het kunnen verwerken van een maatgevende afvoer van 16.000 m3/s in Lobith in 2015. Hierbij wordt er dan van uitgegaan dat de hydraulische situatie tussen 2001 en 2015 (en ook de eerstkomende tijd daarna) niet verandert” (pag. 18).

“Zoals gezegd, wordt er in het project echter geen rekening gehouden met waterstijging na 2001” (pag. 30).

“Zonder ingrijpen zullen voor sommige dijkringen, bijvoorbeeld 24 Land van Altena en 35 Donge, de feitelijke overstromingskansen in 2015 zo’n 7 maal groter zijn dan die welke in de wet zijn vastgelegd” (pag. 64).

“Bij de beoordeling van de wettelijke norm mag niet uit het oog worden verloren dat de wettelijke normen formeel betrekking hebben op de minimale veiligheid (= de maximale overstromingskans) van een dijkring. Dat ze hierboven toch zijn afgezet tegen de gemiddelde optimale overstromingskansen, komt omdat de wettelijke normen feitelijk ook fungeren als een bovengrens voor de veiligheid” (pag. 66).

“Beleidsmatig bestaat bovendien de neiging om met verbeteringen in het algemeen niet verder te gaan dan de wettelijke norm vereist 26” (pag. 66)

“26 Sommige wijzen zelfs op mogelijke juridische problemen, bijvoorbeeld bij onteigening, als een project verder gaat dan de wettelijke norm” (pag. 66).

Onderstaand enige cijfers ontleend aan tabel 1 (pagina 16):

Bij een wettelijke norm van 1/1250 per jaar in het bovenrivierengebied heeft bijvoorbeeld Dijkring 43 Betuwe, Tieler en Culemborgerwaarden feitelijk in 2001 een overstromingskans van 1/645 per jaar. De dijkringen 51 Gorssel en 53 Salland spannen de kroon in het bovenrivierengebied met overstromingskansen feitelijk in 2001 van 1/320 en 1/315 per jaar.

In het benedenrivierengebied bij een wettelijke norm van 1/2000 per jaar springen de dijkringen 24 Land van Althans met 1/530 per jaar en 35 Donge met 1/510 per jaar er uit.

Uit tabel 1 blijkt dat in het Rivierengebied alleen de dijkringen 44 Kromme Rijn en 45 Gelderse Vallei in 2001 feitelijk aan de normen voldeden.

Dit alles plaatst de op pagina 11 PKB 1 geformuleerde doelstelling “Het op het vereiste niveau brengen van de bescherming van het rivierengebied tegen overstromingen” wel in een heel bijzonder kader. Dat van misleiding!

Zeker als daar de cijfers uit tabel 4.1 (pag. 63) bijgevoegd worden. Enkele voorbeelden uit deze tabel:

Nr. Dijkring wettelijke feitelijk
norm in 2015
per jaar per jaar

43 Betuwe, Tieler en Culemborgerwaarden 1/1250 1/500

51 Gorssel 1/1250 1/500

53 Salland 1/1250 1/500

24 Land van Altena 1/2000 1/280

35 Donge 1/2000 1/300

Hoe is het mogelijk dat zelfs met de plannen tot 2015 de wettelijke normen niet worden nagestreefd c.q. met de recente omvangrijke dijkversterkingen in het Rivierengebied de wettelijke normen als blijvende factor niet zijn nagestreefd?

Beneden rivierengebied
Uit de KBR deel 1 blijkt tevens dat naar de mening van CPB de risico’s in het beneden rivierengebied lager ingeschat worden met de gebruikelijke rekenmodellen dan ze in werkelijkheid zijn. Met name de wind en de effecten van de zee(spiegelstijging) blijken onderbelicht.

Enkele citaten waaruit dit blijkt:

“De urgentie van investeren is in het gebied van de benedenrivieren over het algemeen nu al hoger dan bij de bovenrivieren. Daar komt bij dat ook de stijging van de verwachte schade veel groter is, omdat de relatieve stijging van de zeespiegel belangrijker is dan de verwachte vergroting van de rivierafvoer” (pag. 23 KBR deel 1).

“Gezien de betrekkelijke hardheid van de verwachting van relatieve zeespiegelstijging zijn deze dijkverhogingen ook voorbeelden van grote maatregelen waarvan de omvang duidelijk groter moet zijn dan nu volgens de wettelijke norm is vereist” (pag. 23 KBR deel 1)

“Anders dan in het bovenrivierengebied hebben in het benedenrivierengebied, behalve de rivierafvoer, ook zee en wind een belangrijke(re) invloed op de overstromingskansen” (pag. 61 KBR deel 1).

Uit tabel 46 (pagina 78 KBR deel 1) blijkt dat bijvoorbeeld de overstromingskansen in het benedenrivierengebied bij een ‘veiliger’ keuze van parameters de feitelijke overstromingskans in 2015 van dijkring 24 Land van Altena geen 1/2000 per jaar maar 1/130 per jaar te zijn. Van dijkring 35 Donge geen 1/2000 per jaar, maar 1/170 per jaar.

Als verklaring wordt op pagina 79 KBR deel 1 gesteld “ook heeft de windfactor een groter effect op de verandering van de overstromingskansen door de opvermenigvuldiging van de stijging van de waterstanden in de loop der tijd in de klimaatscenario’s”.

Kortom: men is in werkelijkheid ver weg van de reële invulling van de wettelijke normen.

Dit vraagt om robuustere maatregelen, die ook een langere beveiliging bieden, dan de maatregelen die nu in PKB 1 worden voorgesteld.

Toekomstbeeld
Gezien het vorenstaande is de vraag of de lange termijnvisies en de geschetste toekomstbeelden (pagina’s 34/39 MER) niet de korte termijn zouden moeten zijn.

Reeds in de “Rivierkundige waarneemingen uit ondervinding opgemaakt, dienftig tot het bepaalen van Middelen ter Voorkoming van Overstroomingen der aangelegenfte Rivieren in Gelderland en Holland” door Martinus van Barnevelt, 1773, alsmede in de “Nota ter algemeene overdenking wegens de bedreigde veiligheid der Provinciën Holland, Utrecht en Gelderland, bijzonderlijk van de Betuwen, de Tieler-, de Bommeler-, en de Alblasserwaarden, met de Landen van Heusden en Altena, door de jaarlijks opklimmende gevaren van overstrooming, bij ijsgang en hoog rivierwater” door J. Blanken, Jz, inspecteur-generaal van den Waterstaat en der Publieke werken, 1821, werden de conclusies getrokken van een overlaat in moderne termen: groene rivier door ’t Land van Altena. Kortom: toekomstbeeld 2.

In de PKB1 is terecht op pagina 53 de conclusie getrokken dat een zeer ingrijpende hoogwatergeul door het Land van Heusden en Altena niet past in het regionaal ruimtelijk kader en weinig draagvlak heeft in de regio. In het besef dat nu reeds de overstromingsrisico’s veel groter zijn dan wettelijk is toegestaan en de ingrepen rond het gebied nu reeds aanzienlijk zijn (waarbij ook in 2015 de normen volgens het CPB rapport volstrekt niet worden gehaald) zou het in de rede liggen met deze kennis het draagvlak in de regio opnieuw te peilen.

Systeemwerking
“Systeemwerking kan grote invloed hebben op overstromingskansen. Als er een overstroming optreedt, dan lijkt onder de huidige omstandigheden in veel gevallen overstroming van dijkring 43 Betuwe en Tieler- en Culemborgerwaarden niet te voorkomen” (pag. 119 KBR deel 1).

In hoofdstuk 6 van de KBR deel 1 over systeemwerking, lijkt het alsof de opstellers wel heel makkelijk denken over het eventueel onderlopen van de Betuwe en Tieler- en Culemborgerwaarden. Op veel plaatsen in dit hoofdstuk worden de (‘positieve’) effecten besproken van de systeemwerking indien deze waarden onder zouden lopen.

Uitgangspunt dient te zijn dat alle dijkringen optimaal/maximaal beschermd worden en de risico’s van cascadewerking worden beperkt. Dijkringen die door hun ligging meer bedreigd worden dienen extra beschermd c.q. door compartimentering de risico’s/schades beperkt en de evacuatiemogelijkheden verbeterd te worden. Deze eventueel aanvullende maatregelen dienen dan ook in de PKB opgenomen te worden.

Tenslotte
“Bij de samenstelling van het maatregelenpakket als onderdeel van deze PKB is rekening gehouden met de wensen vanuit de KRW” (pag. 69 PKB1).

Deze regel heeft ondergetekende met enig genoegen gelezen. Hoewel het woord “wensen” in het kader van de KRW wat vreemd overkomt.

Ondergetekende vindt het jammer dat nergens in de stukken rond deze PKB deze opmerking van pag. 69 gestaafd wordt.

Vertrouwende op een serieuze behandeling van mijn reactie,

hoogachtend,

L.H. van der Kallen

bestuurlijk betrokken bij waterschappen:

Zeeuwse Eilanden

Brabantse Delta

Rivierenland

Rijn & IJssel

 


INSPRAAKPUNT V&W INZ. VOLKERAK-ZOOMMEER – A001

 


 

Bergen op Zoom, 27 december 2004

 

Inspraakpunt V&W

Startnotitie Planstudie

Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer

 

per e-mail: [email protected]

L.S.,

Ondergetekende bestrijdt niet dat er in het Krammer/Volkerak/Zoommeer systeemproblemen zijn met de waterkwaliteit en dat blauwalgen een rem zijn op de huidige en toekomstige ontwikkelingen van natuurwaarden en de recreatieve ontwikkelingen in dit gebied. Ook ondergetekende ziet de blauwalgproblematiek als iets wat aanpak vereist. We moeten het zoetwaterecosysteem helpen op orde te komen. Maar anderzijds moet men zich realiseren dat het ontstaan van een stabiel ecosysteem ter plaatse langere tijd zal vergen.

Vijftig jaar gelegen ontwikkelde men, na de grootste natuurramp in onze moderne geschiedenis, het Deltaplan. Veiligheid stond daarin terecht centraal. Wat gebeurd was mocht nooit meer gebeuren. De mens greep radicaal in in de natuurlijke systemen. Met kolossale gevolgen. Voor de natuur speelden wij voor God. We beschikten over de dood van miljarden levensvormen. Gebieden die duizenden jaren zout waren geweest, werden door menselijk ingrijpen veroordeeld tot een zoete toekomst. De verwachting was, naar nu gebleken is onterecht, dat wij met technische ingrepen dit wel even zouden regelen. Nu blijkt dat de transitie van zout naar zoet veel problematischer is dan men toen bevroedde.

De nu voorliggende startnotitie Planstudie Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer (hierna genoemde startnotitie) bevat een zoutalternatief. Dit alternatief zou kunnen betekenen dat “we weer voor God gaan spelen”. Weer zal, als dit zoute alternatief door zou gaan, het ecosysteem radicaal op de schop worden genomen met als gevolg de vernietiging van vrijwel alles wat leeft in de betrokken wateren.

Het is naar mijn gevoelen vergaande arrogantie te denken dat het nu wel even zal lukken. De mensheid blijft, ondanks dat de natuur ons keer op keer op de feiten drukt, geloven in de eigen bedachte technische oplossingen.

Ondergetekende wenst wel te leren van de fouten uit het verleden. Tevens accepteert ondergetekende dat natuurlijke processen langer duren dan voor onze genoegens wenselijk wordt geacht.

Voor mijn gevoel gaan we weer soortgelijke fouten maken als in het verleden, maar nu is de druk van toen (veiligheid creëren voor de bevolking) niet aanwezig.

Water staat mondiaal en nationaal volop in de belangstelling. Na de hoge waterstanden in de jaren negentig is er een commissie aan de slag gegaan om integraal het gewenste waterbeheer voor de 21e eeuw in beeld te brengen, te weten de commissie Tielrooij, in opdracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen.

De verwachting van ondergetekende was dan ook dat bij de ontwikkeling van de startnotitie met de inhoud van de rapportage Waterbeheer 21e eeuw rekening zou worden gehouden. Ik kan niet anders dan constateren dat dit niet het geval is. Op twee belangrijke punten wijkt de startnotitie fundamenteel af van WB21, te weten:
1.afwenteling en
2.de beschikbaarheid van zoet water

Ad 1 op pagina 41 WB21 van het advies is te vinden onder de uitgangspunten voor een taakstellend waterbeleid: “Voor het watersysteem; betrouwbaar, duurzaam en bestuurbaar, water als bondgenoot, geen afwenteling van problemen”.

De estuariene dynamiek en de afgeleide door Rijkswaterstaat gewenste rivierdynamiek (ruimte voor de rivier) leidt voor West Brabant tot geweldige afwateringsproblemen. Zorg delen, aandacht hebben voor of schenken aan c.q. het zoeken naar oplossingen voor deze problematiek is aardig, maar het is simpel afschuiven van immense problemen. Waar het op neer komt is niet het bemalen van een poldertje, maar het afwateren van grote delen West Brabant en delen van België.

Feitelijk kan dit betekenen dat bij hoog water rivieren als De Vliet en het Mark-Dintel-systeem over de dijk geslagen moeten worden met een mogelijke opvoerhoogte van meer dan 2 meter. Dit is in Nederland nog nergens vertoond. Den Haag doet of hun neus bloedt. Geen enkele financiële toezegging, zelfs niet in principe, terwijl het feitelijke principe binnen de huidige waterschapswetgeving en -regelgeving een financiering is door het belanghebbende gebied. West Brabant dus!!! Voor ondergetekende volstrekt onacceptabel.

Let wel: voor Rijkswaterstaat is deze afwateringsoptie zeer aantrekkelijk. Tegen geringe kosten is dit de beste oplossing om steden en gebieden zoals Rotterdam en Dordrecht droog te houden en te vrijwaren van wateroverlast en economische schade bij hoog water van de rivieren.

Statistisch is aantoonbaar dat hoogwaters in het Maas-Waal-Lek-systeem samenvallen met een hoge waterafvoer in de West Brabantse systemen. Dus voor ondergetekende, betrokken bij de waterhuishouding, is dit gebied prioriteit nummer één. De afspraken met betrekking tot het peilbesluit 1996 zijn voor ondergetekende heilig, dus onaantastbaar.

Ad 2: de beschikbaarheid van zoet water.

WB21 gaat niet alleen over een te veel aan water, maar behandelt nadrukkelijk ook de beschikbaarheid in relatie met de behoefte aan zoet water.

Door de ontwikkelingen in klimaat, bodemdaling en zeespiegelstijging, alsmede veranderingen in het beheer en gebruik van de bodem, veranderen de beschikbaarheid en de behoefte aan zoet water. WB21 zegt daar op een aantal plaatsen iets over. Het meest markant en helder op pagina 72 van het basisrapport: “Specifiek voor Laag Nederland speelt het probleem van de verzilting. Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling neemt de verzilting toe in de lage polders langs de kust in Zuidwest Nederland, achter de Hollandse duinenrij.

Dit zal consequenties hebben voor het grondgebruik, met name voor landbouw en natuur.

Door toenemende verzilting en drogere zomers zal de vraag naar zoet water voor doorspoeling en beregening in West Nederland toenemen.

De aanvoer van zoet water zal echter juist afnemen. In Zuidwest Nederland zal de beschikbaarheid van zoet water in toenemende mate een knelpunt worden voor de daar aanwezige glastuinbouw, vollegronds-tuinbouw, bollenteelt en ook de akkerbouw.

De commissie wil daarom aandringen op het aanleggen van zoetwatervoorraden binnen de regio’s. Ook de verdeling van rivierwater over diverse watervragers verdient een kritische afweging”, einde citaat WB21.

Er dreigt dus een zoetwater tekort voor grote delen van het beneden rivierengebied in de toekomst. De huidige watertoevoer van het Lek-Waal-Maas-systeem gaat, ingeval van normale en geringe toevoer, vrijwel uitsluitend via de Nieuwe Waterweg naar de Noordzee. Onvoldoende wordt er beseft, dat de rivierafvoeren in de zomer af zullen nemen ten opzichte van wat we gewend zijn. De zomers in West Europa worden de laatste jaren droger en de verwachting van klimatologen is dat dit proces van klimaatverandering doorgaat.

Niet alleen de Maasafvoer vermindert in de zomer, ook het karakter van de Rijn verandert. Door het proces van terugtrekkende gletschers (reeds ca. 100 jaren aan de gang, maar de afgelopen decennia versnellend) wordt de Rijn steeds meer regen- en steeds minder smeltrivier en daardoor minder afvoer in de zomer.

Het proces van minder afvoer wordt in toenemende mate versterkt door een ander gebruik van het rivierwater. Niet alleen in Nederland zal steeds meer grondwatergebruik voor drinkwater en industrie omgezet worden in water gewonnen uit de rivier en andere oppervlaktewateren.

Ook bovenstrooms gaat dit proces door. Ook de landbouw zal door de drogere zomers meer water uit de rivieren betrekken. Kortom, het is zeer de vraag hoeveel water minimaal onze grenzen zal bereiken. Met name de waterverdeling van de Rijn, IJssel, Lek en Waal kan vanwege de eisen van de scheepvaart de hoeveelheid water voor het doorspoelen van onze wateren wel eens (ver) onder het vereiste minimum drukken.

Tot zover de schets van het waterbeslag, die duidelijk maakt dat het zomers knijpen wordt om, zonder hydrologische ingrepen, de huidige watervoorziening voor scheepvaart, industrie, landbouw en drinkwater zeker te stellen. Voldoende zoet water op ieder moment is geen vanzelfsprekende zaak.

Met dit toekomstbeeld gaat desondanks binnenkort het Haringvliet op een kier met als gevolg meer zoet water wat anders dan via de Nieuwe Waterweg naar zee gaat. Als dan ook de sluizen opengaan richting Krammer/Volkerak/Zoommeer met nog meer zoetwaterverlies, denk ik dat het in de toekomst des zomers wel eens goed spaak zou kunnen lopen met grote zoetwater-tekorten en problemen voor de scheepvaart.

Wie, wat wordt dan het slachtoffer? Welke maatregelen zullen dan weggegooid geld blijken?

Beter zou het zijn om het rapport WB21 serieus te nemen.

Startpunt van de startnotitie is: we hebben een probleem in het Krammer/Volkerak/

Zoommeer-systeem en daar moeten we wat aan doen.

Bevat de startnotitie de oplossing of zijn er andere mogelijkheden?

In opdracht van de waterbeheerder Rijkswaterstaat Zeeland is er een werkgroep aan de gang geweest met het project “Verkenning oplossingsrichtingen Volkerak-Zoommeer”. De verkenningsfase is afgerond. Oorzaken zijn reeds duidelijk in een informatiebulletin geformuleerd: “De belangrijkste oorzaak van het blauwalgenprobleem in het Volkerak-Zoommeer is de grote aanvoer van meststoffen vanuit de Brabantse rivieren. De overmaat aan voedingsstoffen in combinatie met de lange verblijftijd van het water in het systeem, vormen samen de ideale omstandigheden waarin een explosieve groei van blauwalgen kan plaatsvinden”.

Nog een citaat uit een informatiebulletin wil ik U niet onthouden: “We moeten voorkomen dat we van de groene soep in de zeesla belanden zoals in het Veerse Meer is gebeurd (Zeesla is een soort wier dat in zout water met veel meststoffen voorkomt. De grote bladeren zijn hinderlijk voor waterrecreatie en kunnen stankoverlast veroorzaken)”. Wat in voedselrijk zout water ook problemen kan veroorzaken zijn groen- en kiezelwieren c.q. algen.

Op pagina 5 van de startnotitie staat: “De bedoeling is de condities in het Volkerak-Zoommeer op de middellange termijn (tot het jaar 2015) zodanig te verbeteren, dat de kans op ongewenste bloei van blauwalgen zo klein mogelijk wordt”.

Wat is “zo klein mogelijk”? Graag een heldere definitie van de doelstelling formuleren. Ook de Overheid dient afrekenbaar te zijn (SMART).

Ten aanzien van paragraaf 1.3:

Het is goed de overlast van blauwalgen zoveel mogelijk te willen beperken. Dit doel, hoe weinig SMART ook dient één absolute beperking te kennen, namelijk het uitgangspunt dat er geen nieuw probleem gecreëerd mag worden, hetzij ecologisch hetzij hydrologisch, hetzij landbouwkundig van aard.

Ten aanzien van paragraaf 2.1:

“De overmaat van meststoffen zorgt, in combinatie met de geringe doorstroming van het meer, voor ideale omstandigheden die een explosieve groei van blauwalgen mogelijk maken” (pag. 7).

Enige relativering is ook bij deze harde en juiste constatering op zijn plaats. De relevante meststoffen zijn stikstof (N) en fosfaat (P). De N-concentratie is in de periode 1997/2002 op alle meetpunten gedaald en op sommige plekken gehalveerd. De P-concentraties zijn vrijwel constant, behalve in het Hollandsch Diep waar de P-concentratie scherp dalende is. Doorspoeling met water uit het Hollandsch Diep, waar ik reeds in maart 2003 in de Staten van Noord Brabant voor pleitte, kan dus een grote verbetering geven.

Ook is tot op heden onvoldoende gekeken naar op welke wijze de concentraties omlaag te brengen zijn:

– Omlegging Mark/Dintel/Vliet-systeem (uitwatering in het Hollandsch Diep) zou goed bekeken moeten worden

– Versterking van het verwerken van de N- en P-concentraties (driehoeksmosselcultures en helofyten)

– Versterking van de biologische afvoer. De rondlopende Schotse Hooglanders eten, net als de ganzen, de N- en P-bindende planten (helofyten) op. Maar er is één groot verschil: de hooglanders poepen ter plaatse en brengen N en P weer terug in het systeem. De ganzen poepen vaak elders na het fourageren en brengen N en P deels buiten het systeem. Verwijderen van de runderen ligt dus voor de hand.

– Uitbreiding van het gebied dat geschikt is voor helofyten (!) met als gevolg meer binding N en P! Meer ganzen die N en P afvoeren. Meer voortplantingsplekken voor de snoeken.

– Doorspoelen met water uit het Hollandsch Diep wanneer het maar beschikbaar is.

Ten aanzien van blauwalgen nader bekeken:

Waar overleven zij? In de diepte! In de systeembeschrijving komt men tot de conclusie dat de bodem van het meer ernstig verontreinigd is en gesaneerd moet worden Combineer dit gegeven met de doelstelling het meer zodanig in te richten dat de winteroverlevingskans van de blauwalgen daalt. Vul de diepten (meer dan 6 meter) buiten de vaargeul op, zodat in de winter de algen niet kunnen overleven in diepten die niet doorspoelen en in de winter te weinig afkoelen. Egaliseer diepten in de vaargeul, zodat overal de doorstroming geoptimaliseerd wordt.

Het huidige Volkerak-Zoommeer gaat qua waterkwaliteit, zij het langzaam, in de goede richting. Er is met eenvoudige middelen veel te bereiken:

– Weg met de Hooglanders, meer ganzen zullen komen (die vinden de knolletjes lekker) met als nevengevolg minder ganzenvraat buiten het gebied

– Meer helofyten met als gevolg meer snoeken die de plantenetende vissen uitdunnen

– Meer doorspoeling met voedselarmer water (Hollandsch Diep)

– Vermindering overlevingskans door meer doorspoelbare diepten

Behoudt dit zoete meer, dat voor de landbouw van onschatbare waarde is!

Verzilting is voor de landbouw een bedreiging, maar ook voor veel bouwwerken. Zoute lucht, zoute kwel en zout water zijn zeer corroderend. Van Tielrooij’s WB 21 geeft het belang van zoet water in dit gebied nadrukkelijk aan. Zij hebben het waterbeleid voor de 21ste eeuw integraal bekeken.

Ik wens U allen veel wijsheid toe in dit verdere proces.

Hoogachtend,

L.H. van der Kallen