HET UITVOERINGSPROGRAMMA ZUIDWESTELIJKE DELTA RAMMELT


HET UITVOERINGSPROGRAMMA ZUIDWESTELIJKE DELTA RAMMELT
Door:  adviesgroepbormenhuijgens.nl

De waterveiligheid van Nederland vraagt om een zuivere analyse van de planvorming en om afgewogen besluiten. De duurzaamheid van het toekomstig landelijk integraal waterbeheer is afhankelijk van samenhang en de juiste keuzes. Hoe anders kwam het Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta tot stand.

Uitbesteding en gebrek aan zelfreflectie leidden hier tot het star vasthouden aan vooringenomen planvorming. Deze werden door de Stuurgroep ZWD breed in de publiciteit gebracht met eigen publicaties, uitgaven en propaganda. Kostbare jaren, moeite en geld gingen verloren en stagneerden de procesgang naar een klimaatbestendig Nederland. Het landelijk waterbeleid staat met de rug tegen de muur en kan zich geen fouten van dit formaat meer veroorloven. De tijd begint te dringen.

Gebrek aan samenhang
Het Uitvoeringsprogramma ZWD 2010-2015+ zou een fundament, een weloverwogen basis, voor een deelprogramma van een landelijk waterplan moeten zijn. Het werd echter een verbrokkelde presentatie van zeven aparte gebiedsprogramma´s. De gewraakte compartimentering van de deltawateren is hierbij enkel in een andere vorm gegoten. De plankaarten van de gebiedsprogramma´s zijn allemaal nog voorzien van het stempel `in ontwikkeling´. Het programma was en is niet rijp voor consultatie, laat staan voor aanbieding aan het kabinet. Een spectaculaire regiotour in 2010, waarbij de aandacht bewust verlegd werd naar lokale wensen in relatie tot de vermeende planvorming, was eveneens een stap te ver. De organisatie benadrukte tijdens de regiotour, dat de levensvatbaarheid en onderbouwing van de plannen niet ter discussie stonden. De hele planvorming loopt op de muziek vooruit en is weinig in overeenstemming met een adaptief beleid. De gewenste samenhang van een integrale visie ontbreekt.

De rol van de Zuidwestelijke Delta voor de landelijke waterveiligheid 
De kwetsbaarheid van onze waterwerken is groot. Bij stormopzet op zee en hevige regenval krijgen de noordelijke provincies spoedig te kampen met wateroverlast. Als er dan ook nog sprake is van piekafvoeren van de rivieren, valt vanuit het noorden geen wezenlijke bijdrage aan de probleemoplossing meer te verwachten. Met de realisatie van de projecten van Ruimte voor de Rivier wordt de doorstroming in het Nederlandse rivierentraject nog eens extra versneld. Alles komt op het bordje van de Zuidwestelijke Delta. De inrichting ervan is hier niet op berekend.
Als vervolgens dijkring 14 doorbreekt gaat het pas echt goed mis. Een overstroming zou het bankroet van Nederland betekenen. Evacuatie van de Randstad blijkt hierbij een onmogelijke opgave. Het is echter niet onmogelijk om de oorzaak te voorkomen. De toekomstige inrichting van de Zuidwestelijke Delta moet hiervoor zorg dragen. Deze cruciale rol voor de nationale waterveiligheid is in het Uitvoeringsprogramma ZWD onderbelicht en onvoldoende uitgewerkt. Een samenhang van de plannen voor de Zuidwestelijke Delta met onder meer Rijnmond en IJsselmeer is een vereiste. Met waterveiligheid valt niet te marchanderen.

uitv. pr

Beeld na uitvoeren projecten en maatregelen uitvoeringsprogramma. Bron: Uitvoeringprogramma Zuidwestelijke Delta 2010-2015+, april 2011

Toetsen aan doelen van het Nationaal Waterplan
Het NWP streeft naast waterveiligheid, ook naar garanties voor zoetwatervoorziening en naar estuariene dynamiek. Hierbij vereist het tegengaan van de dreigende rivieropwaartse invloed van de zee en de toenemende verzilting om blijvende zorg.
Dit alles dient in samenhang gestalte te krijgen en dat betekent voor de herinrichting van de Zuidwestelijke Delta het volgende:
Voor de nationale waterveiligheid is een inrichting van de Zuidwestelijke Delta nodig met een maximaal oppervlak aan noodberging en spuimogelijkheden in zee, in combinatie met een goede en korte primaire zeewering.
De zoetwatervoorziening wordt gegarandeerd door het behoud en toename van de zoetwatervoorraden en het beperken van zoetwaterverliezen.
Een compleet estuarium ontwikkelt zich in een open verbindingstraject tussen zee en rivieren, dat met de nodige lengte en regulatiemogelijkheden een geleidelijke en stabiele overgang van zout naar zoet kan waarborgen.

De verzilting van het Volkerak-Zoommeer, het Kierbesluit, de `watermachine´ in de Brouwersdam, Waterstad Rotterdam, gedempt getij, het Volkerak-Zoommeer als eerste noodberging, een complete riviermonding Haringvliet, klimaatbuffer Oesterdam, recreatieve voorzieningen, een gewijzigde zoetwatervoorziening en tal van andere vaak onsamenhangende zaken, werden de afgelopen jaren in de planvorming voor de Zuidwestelijke Delta opgenomen. Dit maakt het uitvoeringsprogramma tot een samenraapsel van oude en nieuwe voornemens.

De illustratie uit het huidige uitvoeringsprogramma toont een streefbeeld waarbij de bestaande zoetwatervoorraden verdwijnen, verzilting alle ruimte krijgt en het merendeel van de deltawateren wordt onttrokken aan een kans op toekomstige estuariene dynamiek.
Hoe men de zaak ook wendt of keert, een invulling van de omschreven doelen is hierin niet te ontdekken. Integendeel.

Het tij is nog altijd te keren
Er is nu nog sprake van papieren producten in de vorm van inrichtingssuggesties, adviesnota’s en onderzoeken. Het cumulatieve effect op andere projecten, dat ontstaat bij het halsstarrig vasthouden van foute keuzes, kan leiden tot kapitaalvernietiging, onveiligheid en milieuschade. Negatieve publiciteit in de media tast vervolgens de geloofwaardigheid van de overheid aan. Het kan geen kwaad om eens kritisch naar de inmiddels gepresenteerde regionale planvorming ZWD te kijken, deze te toetsen op de gestelde doelen en objectief te vergelijken met relevante inrichtingssuggesties. Het verzilten van het Volkerak-Zoommeer is een onnodige en kostbare zaak en beperkt sterk de inrichtingsmogelijkheden voor de Zuidwestelijke Delta. De inrichting van de Zuidwestelijke Delta is op haar beurt cruciaal voor de landelijke waterveiligheid en zoetwatervoorziening.
Het is niet wenselijk dat eerst innovatieve of uitdagende projecten gerealiseerd worden en de overheid vervolgens alsnog aan haar verplichtingen moet voldoen. In deze tijd van economische recessie zal de politiek geen groen licht geven aan planvorming waarvan het rendement sterk betwijfeld wordt. Vanwege haar tegenstrijdigheden met de nationale belangen, is te verwachten dat de het Uitvoeringsprogramma ZWD binnen afzienbare tijd van tafel wordt geschoven.
Alleen wanneer men de wateropgaven als uitgangspunten hanteert, kan men komen tot goede vergelijkingen en afwegingen om gezamenlijk, regionaal en nationaal, te eindigen met een breed gedragen en effectieve inrichtingsvisie.
Adviesgroep Borm & Huijgens – integraal waterbeheer februari 2012


EEN TOEKOMSTVISIE VOOR EEN KLIMAATBESTENDIG NEDERLAND


EEN TOEKOMSTVISIE VOOR EEN KLIMAATBESTENDIG NEDERLAND
Adviesgroep Borm & Huijgens en Adviesgroep Haak & Stokman

Samensmelting planvorming
De ontwikkelde plannen van de Adviesgroep Borm & Huijgens en de Adviesgroep Haak en Stokman hebben een landelijk integrale aanpak, zoals de commissie Veerman beoogde. De plannen zijn ineen geschoven met als inzet een samenhangende invulling van de wateropgaven waarvoor ons land staat; een toekomstvisie voor een klimaatbestendig Nederland.

Vijf voor twaalf
“Nederland moet niet wachten op de volgende watersnoodramp, maar nu met daadkracht gezamenlijk, vanuit een cultuurhistorisch besef, optreden tegen de klimaateffecten.” Dit is de belangrijkste uitkomst van het symposium ‘Waterrijk Nederland vijftig jaar na nu’, dat de Nederlandse Vereniging van Rentmeesters op woensdag 11 november 2009 in Utrecht organiseerde.
Als er niet tijdig begonnen wordt, staat men straks bij diverse wateropgaven met de rug tegen de muur. Het is gunstiger wanneer projecten voor het bereiken van kritieke tijdstippen gerealiseerd kunnen worden. In bestuurlijke en politieke kringen wordt nog altijd de ernst van de problematiek onderschat. Dit blijkt uit het ontbreken van beleid dat gericht is op een omvattend plan, om op tijd tot integrale oplossingen te komen. Het ontbreken van zulk beleid leidde in Nederland in het verleden herhaaldelijk tot rampen (bijvoorbeeld 1953). De belangen van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ecologie dienen behartigd te worden.

De roep om een integrale aanpak
Het advies van de commissie Veerman was geenszins bedoeld als een ´dichtgetimmerd verhaal´. Het ontbreken van een centrale regie leidde er echter toe dat de aanbevelingen spoedig gehanteerd werden als richtlijnen. Daarmee zijn verschillende instanties, zoals regionale stuurgroepen en werkgroepen, zelf aan de slag gegaan en hebben meerdere plannen ontwikkeld. Deze plannen richten zich vaak op sectorale oplossingsrichtingen, op deelgebieden van de centrale problematiek, en dragen meestal een regionaal karakter. Helaas vormt de optelsom van deeloplossingen niet de integrale oplossing die op termijn voor heel Nederland veiligheid en leefbaarheid garandeert.

De route naar de toekomst dient helder te worden
Er dient een duidelijk plan ontwikkeld te worden dat een integrale oplossing beoogt voor de grote opgaven waarvoor ons land staat, zoals:

  • Waterveiligheid door veilige zeeweringen en beheersing van de rivieren
  • Zoetwatervoorziening door het behoud van watervoorraden en het voorkomen van verliezen
  • Ontwikkeling van gezonde estuaria
  • Terugdringen van de voortschrijdende verzilting
  • Realisatie van duurzame energievoorzieningen
  • Verbetering van de infrastructuur Randstad
  • Benutten van economisch rendabele oplossingen..

De ontstane situatie waarin ons land zich bevindt, beperkt de keuzemogelijkheden.

Wat staat ons (land) te doen ?

  • Inventariseren van de bestaande oplossingsrichtingen
  • Verzamelen van de bruikbare elementen daarvan, die samen kunnen leiden tot één integraal plan voor de oplossing van alle opgaven
  • Ontwikkelen op bestuurlijk niveau van een beleid dat dit integrale plan waarborgt

Zeesluizen voor de Nieuwe Waterweg
Momenteel is 1500 m3/s nodig om de indringing van zout tegen te gaan in de Nieuwe Waterweg. Dat is 40% van de totale rivierafvoer. Naar verwachting neemt in de komende eeuw de minimum zomerafvoer van 1700 m3/s af tot wellicht 700 m3/s (J. van Alphen, RWS Waterdienst, 2009). Dan gaat het met de zoutindringing allang mis. Afsluiting van de Nieuwe Waterweg is onontkoombaar.
Het tegengaan van het grootschalig waterverlies is ook van belang voor de herijking van de zoetwaterverdeling en het behoud van de zoetwatervoorraden.
Voor het zoetspoelen van poldersloten wordt eveneens 40% van al het rivierwater gebruikt. Bij zoetwaterschaarste neemt de vraag juist toe. Ook hier komt men spoedig klem te zitten.

afsluitbaar toekomst

Afb. 1: `Afsluitbaar Open Rijnmond`, tekening T. Rijcken

Maar ook veiligheid speelt een rol bij de Nieuwe waterweg. De faalkans van de Maeslantkering wordt te groot en ook de hoogte van de kering laat te wensen over. Een veiliger afsluiting van de Nieuwe waterweg met schutsluizen in zee lijkt het meest geschikt. Aanleg in zee vormt geen tijdelijke belemmering voor de scheepvaart. Hierbij blijven de westwaarts nog uit te breiden zeehavens van de Europoort open. Er kan tegelijkertijd een spuimogelijkheid ten oosten van de zeesluizen aan de noordzijde van de Nieuwe Waterweg aangelegd worden.

monding Nieuwe Waterweg 4

Afb. 2: Impressie van de open Europoort en de Nieuwe Waterweg met zeesluizen en spuisluizen

Extreme rivierafvoeren
De gletsjerrivier verdwijnt, we verwachten moessonregens en extreme droogte. De rivierafvoeren worden net zo wisselend als het weer. Men waarschuwt voor ernstige zoetwatertekorten in de zomer. Na de maatregelen in het kader van Ruimte voor de Rivier, gaat de Zuidwestelijke Delta de klappen opvangen. Maximale berging en spuimogelijkheden dienen benut en uitgebreid te worden.

De meest voor de hand liggende verwachtingen zijn een zeespiegelstijging van 30 tot 40 cm per eeuw, een maximum piekafvoer van 16.000 m3/sec en een afname van de minimum zomerafvoer van 1700 m3/sec naar 700 m3/sec in 2100.

Doorstroming en routeverlenging naar zee
De ecologische versterking van de delta krijgt gestalte in de estuariene dynamiek, middels open verbindingen tussen zee en rivieren. Voor ontwikkeling van estuariene dynamiek en het gelijktijdig beperken rivieropwaartse invloed van de zee, zijn er twee maatregelen: Het rivierwater laten meanderen in de bestaande deltawateren en de routes verlengen middels een lagune of een omdijkt stroomtraject in zee. Een meanderende rivier zorgt voor vertraging van doorstroming. Dit is bij geringe rivierafvoeren gunstig.

doorstroming ZWD 4

Afb. 3: Schets inrichtingsvoorstel zuidwestelijke delta

Echter, bij (extreem) hoge afvoeren is het zaak om de doorvoer zo gericht mogelijk te houden. Dat betekent dat er onder die omstandigheden in de Zuidwestelijke Delta meteen al gespuid wordt door de Haringvlietsluizen en bij de Afsluitdijk eveneens de bestaande spuisluizen in gebruik gesteld worden.

Voor tijdelijke rivierwaterberging en afvoer worden het IJsselmeergebied en de Zuidwestelijke Delta ingezet. De bergingscapaciteit van het IJsselmeer voldoet aan de veiligheidseisen en met een verlenging van het traject van afstroom rond de Afsluitdijk kan een permanente open verbinding worden gemaakt met de Waddenzee. Voor de Zuidwestelijke Delta ligt er een optimale kans om het rivierwater te laten afstromen, middels een doorsteek bij Goeree, via Grevelingen en Oosterschelde. Hierbij wordt de compartimentering van de deltawateren opgeheven, neemt de opvangcapaciteit maximaal toe en verbetert de waterkwaliteit. De Zuidwestelijke Delta speelt de belangrijkste rol in rivierwaterafvoer en bij het herstel van estuariene dynamiek. Het nastreven van een stabiel dynamisch milieu en van een min of meer vaste locatie van de overgang van zoet naar zout, zijn mogelijk middels bijsturen met spuisluizen, kribben en stormvloedkering.
Doorstroming speelt er een belangrijke rol voor de verbetering van de milieukwaliteit, de voeding van schelpdierculturen en het bestrijden van blauwalgen.

doorstroming IJsselmeer 4

Afb. 4: Schets inrichtingsvoorstel noordelijk IJsselmeergebied

Alle wateren worden onderdeel van één groot systeem in open verbinding met zee, dat zich op natuurlijke wijze verder mag ontwikkelen. Een eco-economisch aspect is, dat de belangrijkste zoetwatervoorraden van Nederland hierbij behouden blijven.

Er worden momenteel uiteenlopende inrichtingsplannen voorgesteld die niet voldoen aan de genoemde voorwaarden. Zo geeft het toelaten van zout in het Volkerak-Zoommeer niet alleen een wijziging van het milieu, maar werkt het ook verzilting van de regio in de hand. Het maakt het een toekomstige open verbinding van het Volkerak met het Haringvliet en Hollandsch Diep onmogelijk en het vernietigt het de zoetwatervoorraad. Omdat het zoute en brakke water veel invloed krijgt in de Zuidwestelijke Delta is het behoud van de zoetwatervoorraden Volkerak-Zoommeer en Haringvliet van groot belang.

De Haakse Zeedijk
Met de aanleg van de Haakse Zeedijk wordt een nieuwe kustlijn gedefinieerd die vijfentwintig kilometer westelijk ligt van de huidige kust. Deze kustlijn zonder uitstulpingen is geschikt voor natuurlijke zandaanlanding en duinontwikkeling. Met dwarsdijken naar de huidige kust ontstaan er drie kustbekkens.
De aanleg van de Haakse Zeedijk is van belang voor een klimaatbestendig Nederland. De kustbekkens zijn primair gericht op waterveiligheid en vervolgens op estuariene dynamiek (Zuidbekken), noodberging (Zuid- en Midbekken) en zoetwaterbuffering (Noordbekken).
Het Midbekken en het Noordbekken zijn na aanleg meteen gesloten en blijven beneden gemiddeld zeepeil. Samen beschermen ze de Hollandse kust en gaan ze zoute kwel tegen.

klimaatbestendig Nederland 6

Afb. 5: Een gecombineerd toekomstbeeld

Een laag peil in het Midbekken betekent dat bij hoge afvoeren ook de Nieuwe Waterweg het overtollig rivierwater kan spuien. Een gesloten Rijnmond kan onder alle omstandigheden hier haar water lozen.

Vervolgens gaat de aandacht naar energievoorziening, infrastructuur, recreatie en woningbouw. Het totaalplaatje van de diverse inrichtingen met onder meer een luchthaven, een uitbreiding van de Maasvlakte, windmolenparken, energiecentrales, woonkernen, wegen en havens, recreatiegebieden en natuur behoort nog nader uitgewerkt te worden. Inrichtingssuggesties en voorlopige berekeningen zijn voorhanden.

Een gezamenlijke delta
De aanleg van een Zuidbekken vergroot de delta en is een logisch vervolg op de genoemde routeverlenging naar zee. Met een hoge dijk om de Voordelta vanaf Walcheren tot aan de Europoort ontstaat een lagune. In de openingen naar zee kunnen, tegen de tijd dat de stormvloedkering Oosterschelde is afgeschreven, brede stormvloedkeringen worden aangebracht. Zo wordt de estuariummonding langer en vergroot. In deze lagune is sprake van estuariene dynamiek. Ze fungeert als kraamkamer voor de zee en als verbindingszone met de grote rivieren. Ze omvat de gezamenlijke monding van Rijn, Maas en wellicht ook Schelde.

Het is mogelijk dat in de toekomst, na een afsluiting van de Westerschelde met zeesluizen, er een open verbinding via de Oosterschelde gecreëerd gaat worden. Dan is de getijdenslag bij Antwerpen heel wat minder.
Bij tijdelijke afsluiting van het Zuidbekken met de keringen wordt de totale noodopvang voor rivierwater meer dan verdubbeld en is Nederland op extreem hoge rivierafvoeren voorbereid.

Regelbare afvoeren
Een doorvoerkanaal van zoet water vanaf het IJsselmeer kan het Noordbekken van zoet water voorzien. De IJssel dient dan ook een groot deel van het jaar van voldoende aanvoer gegarandeerd te worden, om de noordelijke zoetwatervoorraad aan te vullen en het IJsselmeer zoet te houden. Een te reguleren doorvoer van Rijnwater bij Pannerden is hiervoor vereist (Plan Beaufort). Bij hoge afvoeren zal de Gelderse IJssel maar 10% van het totaal kunnen verwerken en stijgt het peil vooral in de zuidwestelijke waterberging.

Stapsgewijze aanpak
Elke stap van een deltaprogramma dient genomen te worden in samenhang en gericht op de lange termijn. Het heeft de voorkeur dat elk project een afgerond en rendabel geheel is.
Er is in november 2009 gestart met de herijking van de landelijke zoetwaterverdeling en deze wordt in 2015 voltooid. In deze periode is het van belang om de met de herijking samenhangende zaken voor te bereiden. De hoogste prioriteit, in verband met waterveiligheid en zoetwaterverlies, heeft de aanleg van zeesluizen voor de Nieuwe Waterweg. De beslissing hierover dient spoedig genomen te worden, zodat de voorbereidingen kunnen starten. Dit geeft zekerheid voor de zoetwaterverdeling in combinatie met de herinrichting van de Zuidwestelijke Delta, het IJsselmeer en alle overige deelplannen. Verder in de tijd wordt het, gezien de klimatologische onzekerheden, moeilijker om aan te geven wanneer bepalende maatregelen genomen moeten worden. Deze maatregelen zijn vaak tijdgebonden, afhankelijk van een volgorde of van nog onzekere ontwikkelingen zoals de mate van zeespiegelstijging.

Een streefbeeld als basis
Deze bijdrage beslaat slechts enkele pagina´s. Voor een nadere uitwerking zal nog zeer veel moeten gebeuren. Het geschetste toekomstbeeld kan mogelijk als uitgangspunt fungeren voor een plan voor een klimaatbestendig Nederland. Het zou een basis kunnen vormen voor combinaties met relevante visies. Een streefbeeld zoals de commissie Veerman voor ogen had en van waaruit een samenhangende invulling voor het deltaprogramma ontwikkeld kan worden.

Voor meer informatie: De herijking van de landelijke zoetwaterverdeling, H2O december 2009
Adviesgroep Borm & Huijgens:
Adviesgroep Haak & Stokman:
Website: www.haaksezeedijk.nl

Gerelateerde en te combineren planvorming:
Mooiste en Veiligste Delta 2010 – 2100, RWS – Deltares, 2007
Afsluitbaar-Open Rijnmond, T. Rijcken, 2008
Plan Beaufort, G. Beaufort, januari 2010


DE HERIJKING VAN DE LANDELIJKE ZOETWATERVERDELING

 


 

DE HERIJKING VAN DE LANDELIJKE ZOETWATERVERDELING

_________________________________________________

Een analyse van het huidige zoetwaterbeheer en een inrichtingsvoorstel voor integrale waterhuishouding.

Adviesgroep Borm & Huijgens, oktober 2009

 

INLEIDING
Tientallen wateropgaven zijn dankzij het advies van de Commissie Veerman1 en het ontwerp Nationaal Waterplan2 in beeld gebracht. Het zijn waterprobleemoplossende taken voor de komende deelprogramma´s. Deze deelprogramma´s worden onderdeel van één integraal totaalplan, één duurzaam evoluerende inrichting van de kust-, delta- en riviergebieden.

De herijking van de zoetwaterverdeling over het hoofdwatersysteem start in 2009 en is in 2015 afgerond. Dit wordt het fundament van het Nationaal Waterplan en van een klimaatbestendig Nederland. In dit op te stellen plan prevaleren de doelen waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Daarnaast krijgen het gezond maken van de deltawateren en het ontwikkelen van estuariene dynamiek de aandacht.

NOODZAAK VAN CENTRALE REGIE
Op de nationale bijeenkomst Deltaprogramma van 10 juni 2009 sprak prof. dr. C.P. Veerman de wens uit dat lopende waterprojecten onverminderd doorgaan en dat de komst van een Nationaal Waterplan niet als zand in de motor mag werken. Echter, indien projecten afhankelijk zijn van een nog nader te bepalen inrichting, dan ligt een pas op de plaats voor de hand.

Een voorbeeld hiervan is de verzilting van het Volkerak-Zoommeer. Dit lopend gebiedsproces kan de gang naar estuariene dynamiek of waterveiligheid frustreren en zou daarom beter even kunnen wachten. Mocht er bij de landelijke herverdeling voldoende zoet water voor doorstroming ter beschikking komen dan vervalt de noodzaak van dit verziltingproject. De onomkeerbaarheid van de verzilting van één van de grootste zoetwaterbuffers van Nederland, evenals de inrichting van de Zuidwestelijke Delta, zijn cruciaal voor het komend integraal landelijk waterbeheer en vragen om zorgvuldig afgewogen besluiten.
De reeks aan innovatieve ideeën van de afgelopen jaren maakt dat men zich gemakkelijk laat afleiden door spectaculaire nevendoelen, die echter voor de hoofddoelen geen zoden aan de dijk zetten. Een centrale regie met een algemene visie maakt een eind aan de verbrokkeling van waterstaatkundige plannen. Voor regionale stuurgroepen is het pas mogelijk om definitieve deelprogramma´s samen te stellen als er sprake is van landelijke samenhang. Alle gebieden krijgen daarom een opdracht van de Ministeriele Stuurgroep Deltaprogramma (MSD). De kern van de opdracht is het op een zodanige wijze borgen van de lange termijn waterveiligheid en klimaatbestendigheid en het scheppen van de randvoorwaarden voor duurzame zoetwatervoorziening, dat dit op een integrale wijze bijdraagt aan een ecologische en economische versterking.3 Per deelprogramma zijn daarnaast de beschikbare middelen (geld, diensten en watergaranties) van belang. Bij de verdeling van zoetwateraanvoer kan men per deelgebied zowel aandacht schenken
aan de optimale aanvoer, als aan de maximaal en minimaal toelaatbare aanvoeren. Vervolgens kan met de uitwerking van samenhangende regionale deelplannen begonnen worden. Grote noodzakelijke beslissingen mogen niet langer vooruit worden geschoven4, zodat alle gebieden waar maatregelen genomen moeten worden in een keer goed aangepakt worden.

MAATREGELEN TEGEN HET OPKOMENDE WATER
Toen de mens invloed kreeg op het Nederlandse landschap werden de wordingsprocessen, sedimentatie en veenvorming, aan banden gelegd en daalde het oppervlak door exploitatie van veen en ontwatering. Laag Nederland is hierdoor geen lage delta, maar een veel te lage delta. Met de verwachte zeespiegelstijging en de sterk wisselende rivierafvoeren nemen de kansen op overstroming toe.

De goedkoopste en meest beproefde manier om de strijd tegen het wassende water te voeren, is nog altijd het ophogen van de dijken.5 Goede dijken in combinatie met degelijke keringen en sluizen geven de beste bescherming aan Nederland. De tweede veiligheidstoetsing primaire waterkeringen heeft in 2006 plaatsgevonden. Op het verbeteren en verhogen van de dijken mag men niet bezuinigen. Eerst moet nog het achterstallig onderhoud moet worden verricht. Dijkverhoging geeft niet alleen meer veiligheid, maar vergroot ook de afvoercapaciteit van rivieren.
Een watersnood kan nog altijd een ramp veroorzaken en tegelijk het zorgvuldig opgebouwde image van Nederland op waterstaatkundig gebied wegvagen. De Randstad loopt hierbij een groot risico. Nederland ligt voor meer dan de helft beneden de zeespiegel en heeft te kampen met onder meer de gevolgen van de aanleg van de Nieuwe Waterweg. Bij de werking van de Maeslantkering is de huidige faalkans van 1/100 weliswaar op dit moment voldoende, maar de marges zijn verdwenen. Met een rijzende zeespiegel, toenemende rivierafvoer en de onzekerheid of
deze faalkans ook in de toekomst haalbaar blijft, is het moment dat de voornaamste schakel in de beveiliging van west Nederland niet meer voldoet, niet ver af. Goede evacuatie lijkt in dit dichtbevolkt gebied onmogelijk en watersnood in de Randstad kan onze economie voor lange tijd ontwrichten. De gevolgen kunnen aanzienlijk groter zijn dan die van de Watersnoodramp van 1953.6

Het grootste gevaar komt uit zee en heeft een voorspeltijd van slechts ca. 24 uur. Elke investering in de veiligheid van de voordeur, de afsluiting van de Nieuwe Waterweg, betaalt zich dubbel en dwars uit. Een echt substantiële verbetering vindt plaats door de kering in de Nieuwe Waterweg dubbel uit te voeren. Een goed uitgevoerde zeesluis met twee onafhankelijk werkende deuren zou zonder problemen de vereiste faalkans kunnen opleveren.

Langzamerhand dringt eveneens het besef door dat men niet ongelimiteerd estuariummondingen kan blijven uitdiepen ten behoeve van de steeds grotere zeeschepen. De toegankelijkheid is ook op andere wijzen op te lossen, zoals gebeurt door de zeewaartse accentverschuiving naar onder meer de Europoort en de Maasvlakte. Stadshavens en oude haventerreinen veranderen in jachthavens met woonwijken.

Over de wijze waarop de Nieuwe Waterweg wordt afgesloten en de precieze locatie zal nog gediscussieerd worden, maar de principiële beslissing dat dit gaat gebeuren dient spoedig genomen te worden voor een tijdige realisatie.

ZOETWATERVOORZIENING
Met het oog op een toekomstig tekort aan zoet water is er alvast een Nationale Verdringingsreeks 2 in vier categorieën opgesteld. Wie heeft bij schaarste het meeste recht op zoet water? Op de vierde en laatste plaats staan scheepvaart, landbouw, natuur, industrie, waterrecreatie en binnenvisserij. Zij zullen bij lage rivierafvoeren als eerste moeten inleveren.

Het ontwerp Nationaal Waterplan 2 kiest voor het langer vasthouden en benutten van het zoete water. Van de totale rivierwateraanvoeren van Rijn en Maas wordt momenteel 40% gebruikt voor het terugdringen van het zout in de Nieuwe Waterweg. De overheid kan het goede voorbeeld geven in het zuinig en efficiënt omgaan met zoet water door “het lek van Holland” te dichten met sluizen in de Nieuwe Waterweg.7

De huidige zomerafvoer van de Rijn van 1700 m3/sec kan deze eeuw afnemen naar 700 m3/sec. Van een vrije doorstroom door de Nieuwe Waterweg is dan absoluut geen sprake meer.8 Ondanks de huidige voorkeursbehandeling van de Nieuwe Waterweg bij de zoetwateraanvoer, is zelfs nu achterwaartse verzilting van het Haringvliet niet altijd te voorkomen. Zodra de Rijnmond gesloten wordt, komt er zoet water beschikbaar voor het gezond maken van de Nederlandse waterhuishouding en voor de in het ontwerp Nationaal Waterplan gestelde wateropgaven. De sleutel voor een herverdeling van de zoetwateraanvoer ligt dan ook in eerste instantie bij het beperken van het zoetwaterverlies via de Nieuwe Waterweg. Als tussentijdse oplossing zijn stroomopwaarts riviersluizen aan te leggen, om alvast het zoete water te behouden voor efficiënt gebruik.

Naast het zoetwaterverlies via de Nieuwe Waterweg wordt nog eens 40% van de rivierwateraanvoeren verbruikt voor het zoetspoelen van verzilte poldersloten in (te) lage landbouwgebieden.

Wanneer voor deze gebieden de werkelijke kosten worden doorberekend voor de continue ontwatering en het periodiek zoetspoelen, dan ligt veelal de keuze voor onder water zetten voor de hand. Deze besparing levert voorraadvorming van zoet water op en deze toplaag van zoet water geeft tegendruk aan zoute kwel en gaat hierdoor verzilting tegen.9
Het ontwerp Nationaal Waterplan vermeldt dat de klimaatverandering vraagt om een heroverweging van de huidige strategie voor (zoet)watervoorziening en verziltingbestrijding. Beide hiervoor genoemde situaties van grootschalige zoetwaterverspilling zijn nog maar nauwelijks in stand te houden en op termijn niet te handhaven. Maatregelen tegen zoetwaterverlies dienen dan ook hier genomen te worden. Het is verbazingwekkend dat men met het resterende zoete water tot nu toe redelijk aan de vraag kan voldoen. Na een herijking van de zoetwateraanvoer hoeft zoetwatertekort in Nederland geen probleem meer te zijn.

AFVOER RIVIERWATER
De maatregelen in het kader van Ruimte voor de Rivier hebben als uitwerking dat het rivierwater sneller richting zee wordt afgevoerd. De problemen voor tijdelijke wateropvang en waterdoorvoer komen vervolgens nog meer op het bordje van de Zuidwestelijke Delta. De Rijnmond heeft geen bergend vermogen en is hierdoor als permanente afvoerroute ongeschikt. Voor tijdelijke berging en noodafvoer worden daarom de voormalige zeegaten van de Zuidwestelijke Delta ingezet.

Bij normale en geringe afvoeren wordt zo´n 70 tot 80 % van al het rivierwater naar de Nieuwe Waterweg geleid.1 De Haringvlietsluizen worden zodanig bediend dat de Nieuwe Waterweg zo lang mogelijk 1500 m³ zoet water per seconde kan lozen. Jaarlijks gaan zo enkele tientallen km³ zoet water verloren. Intussen neemt de rivieropwaartse invloed van de zee ons in de tang en dringt via het zuidwesten en het noorden steeds verder door.
De onderhandelingen tussen verschillende sectoren in de delta worden vaak gedicteerd door de scheepvaartbelangen. Behoud van een open verbinding met zee lijkt op korte termijn voor Rotterdam economisch aantrekkelijk. Er zitten voor Rotterdam en omgeving veel voordelen aan zeesluizen; binnenhavens zonder getij, behoud van zoet water, geen milieuwisselingen, meer stabiliteit voor de dijken rond het Rijnmondgebied, de Volkeraksluizen worden wellicht overbodig en de bereikbaarheid van het achterland blijft langer intact. Daarbij kan de Rijn-Schelde corridor zoet blijven en worden er de huidige milieuproblemen, zoals blauwalgen, met doorstroming opgelost. Het Volkerak-Zoommeer hoeft niet meer te verzilten en de zoetwatervoorziening voor Zuidwest Nederland is veilig gesteld. Zo´n herziene inrichting maakt tevens een einde aan de instabiliteit van de dijken langs het Spui, de Dordtsche Kil en de Oude Maas vanwege de hier na 1970 sterk toegenomen stroomsnelheden. Ook achterwaartse verzilting van het Haringvliet via het Spui wordt hiermee voorkomen.

Bij zeer hoge rivierafvoeren en tijden waarop men niet in zee kan spuien, zoals bij stormvloed, adviseert de Deltacommissie om het Rijnmondgebied tijdelijk af te sluiten. Dit is voorgesteld in de vorm van een Afsluitbaar Open Rijnmond (AOR).10 Al het water aangevoerd door Lek, Waal en Maas wordt dan richting Biesbosch en Haringvliet geleid (zie figuur 1). Nu is het Haringvliet voor tijdelijke wateropvang in de Zuidwestelijke Delta onvoldoende. Stagnatie van doorstroming in het Hollandsch Diep vergroot bij hoge rivierafvoeren het overstromingsrisico in de hele regio. Het water kan bij de weergegeven afsluiting alleen maar stijgen tussen de in de afbeelding met geel aangegeven aangepaste en nieuwe dijken.

Om de maatgevende afvoer van 16.000 m3/sec van het huidige rivierverruimingsprogramma te kunnen opvangen is voldoende noodberging, het behoud van verval en doorstroming en tenslotte meer spuicapaciteit naar zee nodig. Alleen een maximale berging zal de stijging van het water in de delta bij tijdelijk gesloten riviermonden aanzienlijk verminderen. De Deltacommissie adviseert om Volkerak-Zoommeer, Grevelingen en eventueel de Oosterschelde in te zetten voor tijdelijke noodberging.1
Een verbeterde doorvoer via het Hollandsch Diep dankzij trajectverlenging van de afvoerroute naar zee valt mee te nemen in de afwegingen bij het onderzoek naar een Afsluitbaar Open
Rijnmond. Met zeesluizen hoeven de nieuwe beweegbare hoogwaterkeringen van een AOR, op de afbeelding in rood, minder vaak dicht, omdat het zeewater het rivierwater niet zal opstuwen, en met een meanderende afvoer door de delta hoeven de dijken minder rigoureus aangepast te worden. De dijken in Zeeland zijn immers van oorsprong zeewerend.

afsluitbaar toekomst

Figuur 1: ‘Afsluitbaar Open Rijnmond´, T. Rijcken, TU Delft 2008

Voorspellingen over de gevolgen van de klimaatverandering hebben een hoge mate van onzekerheid. Met een inrichting waarbij men veranderingen stapsgewijs kan bijhouden en gefaseerd kan sturen, neemt men geen maatregelen die later overbodig blijken en kan het voortschrijdend inzicht het vervolgtraject bepalen. Om kosteneffectief te werken, dient elke stap op zich een rendabel en afgerond geheel te zijn, passend in de visie voor de langere termijn. De Deltacommissie wil waterproblemen voorkomen of ongedaan maken. Oplossingen die samengaan met landschapsvormende processen zijn op termijn stabieler en goedkoper en hebben de voorkeur boven technische oplossingen. Hoe kunstmatiger de te nemen maatregelen zijn, des te hoger zijn doorgaans de investeringen en des te meer de blijvende kosten.11 Zo is natuurlijke afvloeiing te prefereren boven het oppompen van water. Aansluiting bij de voortgaande natuurlijke processen draagt bij aan de kwaliteit en duurzaamheid. Het wordt geen strijd tegen het water, maar een samenwerking met het water voor een klimaatbestendig Nederland.

ECOLOGISCHE VERBETERING IN DELTA EN RIVIEREN

De Afsluitdijk betekende in 1932 een enorm verlies aan trekvissen. Deze afsluiting maakte het voor veel vissen vrijwel onmogelijk om hier vanuit zee de rivieren te bereiken. Met de aanleg van de Deltawerken volgde later een tweede klap. Door de Afsluitdijk en de Deltawerken zijn verbindingen verbroken en is vervolgens de kwaliteit van diverse geïsoleerde wateren gedaald.12 Vanwege de ecologische gevolgen is het voor de Nederlandse trekvis inmiddels vijf voor twaalf. In de komende planvorming vereisen de implementatie van de EU-Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Natura 2000-beleid maatregelen om het estuariene karakter van de deltawateren te herstellen.
Het ‘oorspronkelijke’ estuariene karakter zal echter niet op dezelfde locaties terugkeren, omdat zowel de natuur als de inrichting van Nederland continue veranderen. Zo komt het einde in zicht van de zoetwatergetijdengebieden langs de Oude Maas en in de Sliedrechtse Biesbosch, die na de Deltawerken konden voortbestaan vanwege het restgetij via de Nieuwe Waterweg. Met de afsluiting van de Nieuwe Waterweg verdwijnen eveneens de enorme zoetwaterbellen die tweemaal daags in de Noordzee stromen en die tot ver in de Waddenzee waarneembaar zijn.
Met een herziening van de zoetwaterverdeling doet zich een unieke kans voor om met continue open verbindingen de ecologische relaties tussen zee en rivieren blijvend te herstellen.

Om hierbij de rivieropwaartse invloed vanuit zee terug te dringen is verlenging van de afvoerroutes van het rivierwater naar zee of in zee gewenst.

In de stroomgebieden van Rijn en Maas is tientallen jaren gewerkt aan onder meer beekherstel, vispassages, natuurvriendelijke oevers en vloeiweiden. Deze maatregelen worden pas echt effectief bij een blijvende overgang van zout naar zoet. Als de natuurlijke relatie tussen rivieren en zee zich kan herstellen, dan kunnen de rivieren de ruggengraat gaan vormen van de natte component van de Ecologische Hoofdstructuur, het netwerk van de Nederlandse natuur.

De komende waterverdeling bepaalt de mogelijkheden voor inrichting. Men kan zich afvragen of hierbij gespecificeerde formuleringen van natuurdoelstellingen niet overbodig zijn, aangezien de morfologische voorspellingen, die de basis vormen voor de effectvoorspelling voor de natuur, met relatief grote onzekerheden zijn omgeven. Dit geldt in sterke mate voor de betrokken Natura 2000-gebieden.

Waardevolle natuurgebieden zullen van karakter veranderen, maar het verlies van biotopen wordt ruimschoots gecompenseerd door inrichtingen die op termijn het beste zijn voor het milieu en het ontstaan van nieuwe natuurgebieden. Hierbij valt te denken aan het gezond maken van geïsoleerde deltawateren middels doorstroming, de uitbreiding van de voorkust en de verlenging van de estuariene overgangsgebieden naar zee. Het is vervolgens aan de natuur om aan duurzame, kwalitatieve en voortgaande processen verdere invulling te geven. De mens wordt eerder toeschouwer dan spelbepaler en aanschouwt waar en in welke vorm de estuariene dynamiek ontstaat.

De baten van de natuur worden vaak onderschat. Onze economie heeft behoefte aan een ecologisch fundament, aangezien een gezonde delta voorwaarde is voor een gezonde economie.13 Hiervoor is een integrale watersysteembenadering noodzakelijk. Recreatie, landbouw, scheepvaart, industrie, visserij, schelpdiercultuur, natuur en milieu varen er wel bij.

Het illustratief maken, het vergelijken en het combineren van landelijke integrale inrichtingsvoorstellen dragen bij tot de beeldvorming van een klimaatbestendig Nederland.

INRICHTINGSVOORSTEL
De Adviesgroep Borm & Huijgens heeft begin 2009 een inrichtingsvoorstel tot integraal landelijk waterbeheer gepresenteerd, gebaseerd op voorgaande analyse. Door het zoete water langer vast te houden en dit water meanderend te laten afstromen via de Zuidwestelijke Delta en langs de Afsluitdijk, kunnen naar alle waarschijnlijkheid de zoetwatervoorraden behouden blijven. Ook worden de ecologische relaties tussen zee en rivieren blijvend hersteld, wordt de waterveiligheid vergroot en neemt de landinwaartse invloed van de zee af.

Voor beide regio´s met een grote meervoudige wateropgave1, de Zuidwestelijke Delta en het IJsselmeergebied, worden hier globale inrichtingssuggesties gepresenteerd.

EEN GEZONDE ZUIDWESTELIJKE DELTA
Met de Deltawerken is het zoute getijdenmilieu in de Oosterschelde behouden gebleven. Het meeste rivierwater wordt door de Nieuwe Waterweg naar zee afgevoerd en de voormalige zeegaten zijn van elkaar gescheiden. De Zeeuwse oppervlaktewateren zijn kwalitatief minder geworden en scoren intussen op veel punten ‘slecht’ of ‘ontoereikend’.14 De ontstane problemen als vermesting, blauwalgen, wisselingen en abrupte overgangen van milieu en zuurstofgebrek kunnen opgelost worden met doorstroming van rivierwater en middels getijden. Het zoete rivierwater dat nu via een korte weg in zee wordt geloosd, mag zoveel mogelijk door de wateren van de delta stromen, zich te mengen met het zoute water onder invloed van getijdendynamiek en pas bij de stormvloedkering in zee te stromen. Zo wordt de Oosterschelde de levensader van een duurzame delta en kan een open estuarium gecombineerd worden met een korte kustlijn. Ecologie en veiligheid gaan samen.15

Zeeland.Oosterschelde.12-01-08.Cor Huijgens.

Foto 1: Wordt de Oosterschelde de levensader van de Zuidwestelijke Delta? Foto: C. Huijgens

Het deltamilieu is gebaat met doorstroming bij het oplossen van de huidige problemen. De hiervoor te nemen maatregelen zijn onder meer een forse doorsteek door Goeree-Overflakkee en een open verbinding van de Grevelingen met de Oosterschelde. Vervolgens kan het water meanderen, zonder hinder voor de scheepvaart. Het rivierwater zal dan met een grote S-bocht naar zee stromen (figuur 2). Het water zal kronkelend wegstromen via de voormalige zeegaten, waardoor de zee relatief verder weg komt te liggen en stroomsnelheden nemen af. Het achterland is hierdoor beter beschermd tegen hoge zeewaterstanden en opwaaiende westenwind. Deze inrichting vermindert de gevreesde landinwaartse invloed van zee, als gevolg van zeespiegelstijging of lage zomerafvoeren, en maakt tevens een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet mogelijk.

Bruinvis. Stompe Toren.02-03-08.Cor Huijgens.

Foto 2: Bruinvissen zwemmen met regelmaat het estuarium binnen. Foto: C. Huijgens

Het Haringvliet blijft zoet, de Grevelingen krijgt doorstroming met gereduceerd getij en de Oosterschelde wordt weer een estuariummonding.16 De draagkracht van de Oosterschelde, die was afgenomen door het verdwijnen van de aanvoer van rivierwater en het verdwijnen van het brakke water, kan zich herstellen. De stroomsnelheid zal toenemen zodra de ´verstopte ader´ is genezen. Het huidige zoute en stilstaande milieu in de Grevelingen, vaak met zuurstofgebrek voor het bodemleven, ondergaat de grootste veranderingen. Deze zal veranderen in een dynamisch duurzaam systeem, een getijdengebied met doorstroming en overgangen van brak naar zout.17

doorstroming

Figuur 2: Schets inrichtingsvoorstel Zuidwestelijke Delta

Inzet van de Grevelingen is nodig als noodberging, voor de verlenging van de afvoerroute van rivierwater met een overgang van zoet naar zout en voor het terugdringen van de landinwaartse invloed

van de zee. Gefaseerd kan eerst de verbinding met de Oosterschelde tot stand gebracht komen, gevolgd door een geleidelijke toename van zoetwateraanvoer vanuit het westelijk Haringvliet.

Bij extreem hoge rivierafvoeren wordt voor de veiligheid van tevoren vanuit Haringvliet, Grevelingen en Oosterschelde in zee gespuid, waarna de op dat moment maximaal haalbare bergingscapaciteit gebruikt kan worden. Dit garandeert langer de vrije afwatering van onder meer het gebied van het Waterschap de Brabantse Delta. Het water van het Hollandsch Diep kan op zo´n tijdstip blijven doorstromen, zodat stagnatie van doorstroming met de gevreesde peilverhoging in de Biesboschregio uitblijft en de kans op overstroming in het Rijnmondgebied vermindert.

De Oosterschelde blijft onder alle omstandigheden zout. Doorstroming en getijden zijn gunstig voor schelpdierculturen. Nu de kwaliteit van Rijn en Maas is verbeterd, kunnen de visgronden van de Noordzee en de delta weer profiteren van de door de rivieren meegevoerde voedingsstoffen. Het aangevoerde sediment kan op de lange termijn de onbalans die zandhonger veroorzaakt herstellen. Bij hoge rivierenafvoeren spuien de Haringvlietsluizen, en zo nodig extra spuisluizen in de Brouwersdam, alvast het overtollige rivierwater om verzoeting van de Oosterschelde te voorkomen.

Momenteel wordt nog overwogen om het Zoommeer-Volkerak zout te maken om de symptomen van overmatige bemesting te bestrijden. Bij voldoende beschikbaarheid van zoet water, kan dit zoete water ook door de randmeren stromen om deze te reinigen en te verversen. Zoet water in de randmeren gaat de verzilting tegen. Tholen, West-Brabant en de Hoekse Waard komen niet in de problemen zoals dat bij verzilting zou zijn. De binnenvaartroute van de Rijn-Schelde Corridor blijft hierbij zoet en getijloos.

Voor recreatievaart vormen de rondvaartmogelijkheden en de toename van kwaliteit en belevingswaarden een grote stimulans.

EEN VEILIG EN DUURZAAM SYSTEEM ROND DE AFSLUITDIJK
De huidige Afsluitdijk voldoet niet meer aan de veiligheidseisen.18

De veiligheid waarborgen is van nationaal belang, maar daarnaast spelen milieu en buffering van zoet water een grote rol. De voorkeur gaat naar een duurzame inrichting, aansluitend bij de natuurlijke processen. Behoud van een natuurlijk verval van IJssel tot Waddenzee is van belang voor een goede afvloeiing.

Het veiligstellen van de zoetwatervoorraden van het IJsselmeer en de Zuidwestelijke Delta voorkomt zoetwaterschaarste. Daarnaast behoren beide regio´s bij hoge afvoeren het teveel aan water tijdelijk te kunnen bergen. In de Zeeuwse Delta, waar het meeste rivierwater heengaat, kan de waterberging aanzienlijk worden vergroot. Slechts 15% van het rivierwater stroomt naar het noorden en kan opgevangen worden door een spontane en tijdelijke verhoging van het IJsselmeer.

Een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet draagt ertoe bij dat de IJssel weer in het natuurlijke systeem terugkeert. Hierbij dienen milieuwisselingen, zoetwaterschokken en abrupte overgangen voorkomen te worden. Tevens moet het IJsselmeer onder alle omstandigheden zoet blijven. Dit vraagt om een te reguleren verbinding van het IJsselmeer met de Waddenzeedynamiek.
Een combinatie van een voordijk en een natuurdijk, aansluitend op het verhoogde Makkummerzand, wordt voorgesteld (zie figuur 3). De aanleg kan samengaan met baggerwerkzaamheden elders. Op deze wijze ontstaat een meegroeiende voorzeewering met vooroevers. In de vorm van een voordijk met golfbrekers kan deze de Afsluitdijk tegen het zeewater beschermen en tevens een ecologische meerwaarde geven aan de Waddenzee. Een natuurdijk aan de binnenzijde van de afsluitdijk staat garant voor de opvang van zilte overslag en opwaaiing.
De dijken kunnen op ondiepten gesitueerd worden en mogen lager blijven dan de Afsluitdijk. De vorm van figuur 3 voor doorstroming is dan ook slechts schematisch. Op deze wijze ontstaat een lus van vele tientallen kilometers, waarlangs het rivierwater wordt afgevoerd via een open verbinding met zee, zonder dat er van indring van zout in het IJsselmeer sprake is. Met afwisselende kribben gaat het water meanderen, waardoor de af te leggen weg naar de Waddenzee nog eens aanzienlijk wordt vergroot en de stroomsnelheid afneemt.

afsluitdijk

Figuur 3: Schets inrichtingsvoorstel Afsluitdijk

Voor noodsituaties is aanvullend een stormvloedkering (SVK) gewenst. Bij hoge rivierafvoeren kan de bestaande spuisluis aan de Friese kant worden ingezet. De bodem en het waterpeil van het IJsselmeer mogen, net zoals bij de Waddenzee, geleidelijk meegroeien met de zeespiegelstijging.

De gemotoriseerde scheepvaart blijft gebruik maken van de aanwezige schutsluizen. In het nieuwe estuariene gebied naast de Afsluitdijk komen ongekende mogelijkheden voor natuurgerichte recreatie en ongemotoriseerd verkeer.

Een open verbinding naar zee herstelt de visrijkdom met trekvissen die hier oorspronkelijk via de Zuiderzee onze zoete wateren opzochten.

CONCLUSIE
De hiervoor genoemde inrichtingsuggesties zijn beide landelijk samenhangend, gebaseerd op voorgaande analyse en sluiten aan bij de natuurlijke processen. Verder is het opgesteld met inachtneming van de verschillende belangen. Het beperken van het zoetwaterverlies door de Nieuwe Waterweg is als belangrijkste randvoorwaarde genomen, omdat anders de vraag blijft of na maatregelen voor efficiënt gebruik van zoet water de minimumafvoeren van de rivieren in de zomer voldoende zullen zijn voor beide inrichtingen.

Bij deze suggesties is vooral gekeken naar het gezond maken en verbinden van de geïsoleerd geraakte deltawateren. Andere mogelijkheden liggen in het zeewaarts verlengen van de estuariene overgangsgebieden, in combinatie met de uitbreiding van de “voorkust”.19 In de luwte van de Deltawerken en de Maasvlakte legde de natuur de voordelta aan.

Professor H.L.F. Saeijs noemt de natuur de beste ingenieur.

Wie wil daar niet mee samenwerken?!

__________________________________________________

1 Veerman C. et al ,’Samen werken met water’
Bevindingen van de Deltacommissie, Den Haag [2008]

2 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, ‘Ontwerp Nationaal Waterplan’ Den Haag [2008]

3 Stuurgroep Zuidwestelijke Delta, ‘Nieuwsbrief nr.4’ Uitgave september [2009]

4 Nijhof A. , ‘Een veilig en leefbaar Nederland’ Uitgave Waterstand 8 [2009]

5 Rooijendijk C., ‘Waterwolven, een geschiedenis van stormvloeden, dijkenbouwers en droogmakers’ Uitgeverij Atlas Amsterdam/Antwerpen [2009]

6 Tongeren van & Ven van de, ‘De Nationale Balans en de Overheidsbalans’ Centraal Bureau voor de Statistieken [1997]

7 Saeijs H.L.F., ‘Omgaan met een wereld watercrisis’ Gezondheidsraadlezing [1998]

8 Alphen van J., ‘De Rijnmond in de toekomst: open, dicht of afsluitbaar?’ Rijkswaterstaat Waterdienst [2009]

9 Vries A. de & Vries I. de, ‘Verzilting intern, extern, en regionale gevolgen: wat weten we ervan?’ Presentatie Zoet-Zout Platformdag [2009]

10 Rijcken T., ‘Afsluitbaar-open variant van het Rijnmondgebied’ TU-Delft [2008]

11 Saeijs H.L.F., Flameling J.A. & Adriaanse L.A., ‘Eco-pragmatisme, Omgaan met rivieren, delta´s, kust en zee in de 21e eeuw’ De Staat van Water [1999]

12 Cock Buning T. et al, ‘Op weg naar een Rijke Delta’ InnovatieNetwerk [2008]

13 Saeijs H.L.F., ‘Levens water, goud waard’ Symposium Het Verborgen Vermogen [1999] Presentatie Zoet-Zout Platformdag [2009]

14 Boo M. de, ‘Stagnatie in de Delta’ NRC. Handelsblad, 9 november, p. 35 [2002]

15 Lammers H., ‘De voordelta en zijn bijdrage aan de rest van de delta’ Verslag reflectiedag Zuidwestelijke Delta [2009]

16 Adriaanse L. & Saeijs H.L.F. ‘Zandhonger in de Oosterschelde’ Verslag reflectiedag Zuidwestelijke Delta [2009]

17 Langerak L., ‘Ontwikkeling van het Grevelingenmeer’ Verslag reflectiedag Zuidwestelijke Delta [2009]

18 Adviescommissie Nijpels ‘Toekomst Afsluitdijk’ Rijkswaterstaat, Provincies Friesland en Noord-Holland [2008]

19 Haak R. van den & Stokman P.G., ‘De Haakse Zeedijk´ Integraal inrichtingsvoorstel [2009]

 


INSPRAAKPUNT ONTWERP NATIONAAL WATERPLAN INZ. INSPRAAKREACTIE ONW – A025

 


 

Bergen op Zoom, 11 mei 2009

 

Inspraakpunt

Ontwerp Nationaal Waterplan

Postbus 30316

2500 GH Den Haag

 

Geachte heer/mevrouw,

Ons Water/West-Brabant Waterbreed, een onafhankelijk samenwerkingsverband dat opkomt voor het kwalitatieve behoud en de toekomst van de Nederlandse wateren en een goed en efficiënt beheer daarvan, wenst via dit schrijven een inspraakreactie te geven op het ontwerp Nationaal Waterplan (ONW). Ter illustratie zal soms verwezen worden naar andere documenten, omdat deze ook mede onderleggers c.q. bouwstenen zijn van het ontwerp Nationaal Waterplan.

Strategie – visie
Nederland krijgt in toenemende mate problemen met het waterbeheer. De bodem daalt in het westelijk deel. De grond klinkt bij een fors aantal bemalen percelen in. Als gevolg van klimaatveranderingen stijgt de zeespiegel en nemen neerslaghoeveelheden en neerslagintensiteiten toe. De bodemdaling is een geologisch proces dat grotendeels tot stand komt zonder menselijk ingrijpen.

De inklinking van de bemalen gronden is een proces van honderden jaren, dat mede door het peilbeheer de laatste honderd jaar is versneld. Steeds vaker zijn gronden in gebruik genomen die voor dit gebruik niet of minder geschikt waren. Dit proces gaat nog steeds door.

Het Nationaal Waterplan gaat uit van de KNMI 2006 scenario’s en de verwachtingen van de Deltacommissie voor de plausibele bovengrens op de lange termijn. Dit wordt vertaald in een Rijnafvoer van 18.000 m3/s en een Maasafvoer van 4.600 m3/s en een zeespiegelstijging tot maximaal 130 cm tot 2100.

Wat op valt is dat, ondanks de andere benadering van het klimaatscenario dan bij de PKB/MER Ruimte voor de Rivier, de maximaal gehanteerde rivierafvoeren gelijk zijn gebleven. De onderbouwing hiervan is niet gegeven.

Er is nagedacht over de toekomst en de houdbaarheid van het totale Nederlandse watersysteem in relatie met het huidige en toekomstige gebruik van gronden. Er is de erkenning dat de verdediging van de dijkringen 13 en 14 (grote delen van Zuid- en Noord-Holland en Utrecht) op langere termijn, bij voortzetting van het huidige beleid, moeilijker zo niet onmogelijk wordt. De risico’s nemen toe. In het besef dat de Nederlandse economie een plotseling en onvoorzien verlies van de dijkringen 13 en 14 (belangrijke economische dragers) moeilijk zo niet onmogelijk te boven kan komen, zou het voorzorgprincipe moeten leiden tot een ander beleid. Bijvoorbeeld ten aanzien van investeringen in infrastructuur en economie. Dit Nationaal Waterplan zou in deze bredere, economische, context geplaatst moeten worden. Dit is helaas niet het geval!

Plangebied
Beperkt zich tot Nederland. Uit de tekst blijkt op geen enkele wijze hoe de Nederlandse maatregelen ter voorkoming van overstromingen aansluiten bij die van onze buurlanden.

Ter illustratie:

Bij overstroming vanuit de Rijn in Duitsland is het zeer wel mogelijk dat het water aan de verkeerde kant van de waterkering ons land binnen komt en grote delen van het beheersgebied van het waterschap Rijn en IJssel inundeert (tot enkele meters toe). Het betrokken waterschap beschikt over inundatie scenario’s die laten zien wat er gebeurt als Duitsland haar hoogwaterbeschermingsbeleid niet op orde zou brengen. Ook als waterkeringen in België het begeven, kunnen grote delen van Zeeuws Vlaanderen via de ‘achterdeur’ overstroomd raken. Het Nationaal Waterplan heeft de pretentie, na uitvoering, Nederland en haar bevolking tot in lengte van jaren te beschermen tegen overstromingen. Gezien het voorgaande is dit voor genoemde delen van het land, zonder afstemming en zekerstelling met België en Duitsland, niet het geval.

Afwentelen
Bij Ons Water/West-Brabant Waterbreed ontstaat bij het lezen van het ontwerp Nationaal Waterplan het gevoel dat het principe/beginsel van ‘niet afwentelen’ verlaten is of in de onderste lade van het bureau van de opstellers is verdwenen.

Reeds in de Vierde Nota waterhuishouding (1998) was er sprake van het oog hebben voor ‘afwentelen’. Als één van de criteria voor de aanpak van emissies in die Nota geldt het voorkomen van afwenteling. Dit betekent dat “behalve met de kwaliteitseisen in het eigen gebied tenminste rekening wordt gehouden met benedenstrooms gelegen watersystemen.”

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw van professor Tielrooij (2000) schreef, in opdracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen, in haar advies de volgende uitgangspunten: “Het watersysteem moet betrouwbaar, duurzaam en bestuurbaar zijn. Water moet ook worden gezien als bondgenoot. Problemen mogen niet worden afgewenteld. Voortdurend moet de afweging worden gemaakt tussen vasthouden, bergen en afvoeren van water. En tenslotte moet water meer ruimte krijgen…. Het huidige systeem van waterbeheer kent vele mogelijkheden tot afwenteling. Te vaak leggen burgers en overheden hun problemen op het bord van de ander of sluiten de ogen voor de toekomst. De Commissie meent dat het uitgangspunt ‘niet afwentelen’ moet gelden voor het watersysteem zelf, voor de bestuurlijke verantwoordelijkheden en voor de kosten.”

Ook in de Kaderrichtlijn Water (Richtlijn 2000/60/EG) was sprake van aandacht voor de risico’s van afwentelingsgedrag. Zo luidt artikel 4 lid 8: “Bij toepassing van de leden 3, 4, 5, 6 en 7 dragen de lidstaten er zorg voor dat zulks het bereiken van de doelstellingen van deze richtlijn in andere waterlichamen in hetzelfde stroomgebieddistrict niet blijvend verhindert of in gevaar brengt”

In bijlage 1 van het Nationaal Bestuurakkoord Water (NBW) ondertekend op 2 juli 2003, herbevestigd in het NBW-actueel is te lezen: “Het waterbeleid van de 21e eeuw is gebaseerd op het principe van niet-afwentelen (bestuurlijk, financieel en geografisch, in de tijd en op elk schaalniveau).”

In de hoogwaterrichtlijn (Richtlijn 2007/60/EG) luidt artikel 7.4: “In het belang van de solidariteit mogen overstromingsrisicobeheerplannen die in een lidstaat worden opgesteld geen maatregelen omvatten die door hun omvang en gevolgen leiden tot een aanzienlijke toename van het overstromingsrisico in stroomopwaarts of stroomafwaarts gelegen andere landen in hetzelfde stroomgebied of deelstroomgebied, tenzij deze maatregelen gecoördineerd werden en door de betrokken lidstaten in het kader van artikel 8 een overeengekomen oplossing bereikt werd.”

Het beginsel van ‘niet afwentelen’ van waterproblemen is nationaal en internationaal op veel manieren vastgelegd. Toch moet Ons Water/West-Brabant Waterbreed constateren dat in het voorliggende ontwerp Nationaal Waterplan afwentelen vaak ‘de oplossing’ is van vele problemen.

Van Dale verstaat onder afwentelen (in figuurlijke betekenis): “een last overdragen op anderen”.

In een artikel in H2O (17-2006) gebruikte de auteurs (Paul Baan en Frans Klijn) de volgende werkdefinitie: “Het veroorzaken of verergeren van problemen in andere waterbeheersgebieden door activiteiten in het eigen watergebied.” Ons Water/West-Brabant Waterbreed vindt dit een bruikbare werkdefinitie. Wij vinden, in dit kader aanvullend, dat het opzettelijk niet ontwikkelen van eigen oplossingen voor eigen problemen ook onder het begrip afwentelen gevat kan worden.

Voorbeeld IJsselmeer e.o.
Wat zijn de gevolgen voor andere gebieden door de volgende voornemens?

– Pagina 7/8 (ONW): “In het Markermeer-IJmeer biedt dit ook mogelijkheden voor beperkte buitendijkse bebouwingruimte….. Het verlies aan waterbergingscapaciteit als gevolg van de buitendijkse ontwikkelingen hoeft niet te worden gecompenseerd.”

– Pagina 159 (ONW): “Als uitzondering op wat is vastgelegd in de Nota Ruimte hoeft voor deze beschikbaar gestelde ruimte (buitendijkse ontwikkelingen in het IJsselmeergebied) het verlies aan waterbergend vermogen niet te worden gecompenseerd.”

– Pagina 159 (ONW): “Ook neemt het kabinet een principebesluit over grootschalige buitendijkse ontwikkeling bij Almere.”

– Pagina 162 (ONW): “Grootschalige buitendijkse bebouwing is alleen mogelijk in het zuidelijk deel van het IJsselmeergebied, in de gemeenten Amsterdam, Almere en Lelystad. Deze gemeenten krijgen respectievelijk 350 ha, 700 ha en 150 ha ruimte voor nieuwe buitendijkse bebouwing.”

Om het bovenstaande mogelijk te maken en Noord en West Nederland van zoet water te voorzien worden onder andere het Markermeer-IJmeer en de Veluwerandmeren losgekoppeld van het IJsselmeer. Dit betekent dat om dezelfde hoeveelheid zoet water te bergen, als zomervoorraad voor de droogtebestrijding, het peil op het IJsselmeer niet met circa 1,1 meter maar met circa 1,5 meter uiteindelijk verhoogd moet worden (zie ook pagina 27, Ontwerp Beleidsnota IJsselmeergebied (OBIJ)).

Ondanks aanbeveling 2 van de Deltacommissie (“De keuze van wel of geen nieuwbouw op fysisch ongunstige locaties moet gebaseerd zijn op een kosten-batenanalyse. Hierin moeten huidige en toekomstige kosten voor alle partijen zijn berekend. De kosten als gevolg van lokale besluiten moeten niet op een andere bestuurslaag of de samenleving als geheel worden afgewenteld, maar gedragen worden door degenen die ervan profiteren.”) gaan Amsterdam, Almere en Lelystad niet de extra kosten door de extra verhoging van het IJsselmeer dragen. Noch gaan ze, als in de toekomst blijkt dat ook de waterbergingscapaciteit van het Markermeer-IJmeer alsnog nodig is, die kosten dragen.

Dat de totale samenleving de kosten gaat dragen van de initiële verhoging van het IJsselmeer ten behoeve van de zoetwatervoorziening is logisch. Het meerdere is een subsidie van het Rijk en de andere overheden aan de drie genoemde gemeenten.

Voorbeeld Rijnmond e.o.
Wat zijn de gevolgen voor andere gebieden door de volgende voornemens?

– Pagina 29 (ONW): “De combinatie van zeespiegelstijging en toename in de piekafvoeren van de grote rivieren in het benedenrivierengebied wordt het hoofd geboden met een ‘afsluitbaar open’ Rijnmond en het afvoeren van piekafvoeren van de Rijn en Maas via de Zuidwestelijke Delta.”

– Pagina 149 (ONW); Het rijk zal, in navolging van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie, samen met andere overheden onderzoek doen naar een ‘afsluitbaar open’ Rijnmond, waarbij voor- en nadelen zorgvuldig in beeld worden gebracht. Deze keringen kunnen zowel open als dicht staan en zullen het Rijnmondgebied bij hoogwater kunnen afsluiten en de zouttong in de Nieuwe Waterweg terugdringen. Zo kan het Rijnmondgebied veiligheid worden geboden en tegelijk een aantrekkelijk stadsfront en natuurontwikkeling worden gerealiseerd.” Geen woord over waar het water dan naar toe gaat en de gevolgen daarvan. Ook in het artikel over dit onderzoek in het magazine “De Water”, (maart 2009) uitgegeven door het Directoraat-generaal Water van het ministerie van Verkeer en Waterstaat in samenwerking met de

– uitvoeringsorganisatie NBW, wordt wel gerept over de wijze van afvoer maar niet dat het onderzoek de gevolgen op de ontvangende wateren gaat onderzoeken.

– Pagina 71 (ONW): “Urban Flood Management Dordrecht….Aantrekkelijk buitendijks woongebied…. De gemeente Dordrecht is voornemens om op deze wijze zo’n 1000 woningen buitendijks te gaan ontwikkelen.”

Hoe logisch zijn deze plannen rond Dordrecht en Rotterdam? Een aantal citaten uit de notitie “Van Lobith en Eijsden naar zee” van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat wil Ons Water/West-Brabant Waterbreed in dit kader memoreren:

– “Om de waterstand daarbij op hetzelfde niveau te houden en dus van dijkverhoging af te kunnen zien zal het rivierbed verruimd moeten worden, door bijvoorbeeld uiterwaarden te verlagen of dijken te verleggen.”

– “Tekort aan ruimte is vooral op de Waal en Merwede’s te verwachten.”

– “In de PKB is, zowel voor de korte als lange termijn, er voor gekozen om met rivierverruiming de afvoer richting Nieuwe Merwede (‘naar het zuiden’) te stimuleren. De Beneden Merwede wordt ontzien om de omgeving van Dordrecht, waar de situatie al kritiek is, niet onnodig te belasten.”

– “Dit betekent dat op de lange termijn zomerbedverdieping op de Boven en Nieuwe Merwede toch aan het PKB maatregelenpakket moet worden toegevoegd.”

– “Ruimte voor andere ontwikkelingen zoals in de ruimtelijke ordening (woningbouw) lijkt moeilijk in het rivierengebied te vinden.”

Ondanks de (bergings)problemen met water bouwen Rotterdam en Dordrecht al jaren buitendijks en gaan er gewoon mee door. Daarmee anderen belastend met hun waterproblemen. Het verleden neemt geen keer, maar de toekomst kan gekeerd worden!

Als voorbeeld de Dordtse besluiten.
Dordrecht heeft mooie ‘Dordtse’ plannen “de nieuwe Dordtse Biesbosch” in de Dordtse buitendijkse gebieden. Door middel van een presentatie van een medewerkerster van Dordrecht op een bijeenkomst in Goes, op 13 maart 2009, werd de inhoud van de ‘Dordtse’ plannen uit de doeken gedaan. ‘De nieuwe bouwlocaties aan de rivier konden zorgen voor een stevige verhoging van de WOZ waarden! Bouwen in mooi gebied was goed voor het vestigingsimago! Net als voor Rotterdam was bouwen in het buitendijkse gebied, bouwen voor de bovenkant van de markt! De relatie met de rivier voegt gevraagde kwaliteit toe! Dit waren o.a. de stellingen. Bouwen buitendijks was veiliger dan bouwen binnendijks! Buitendijks zou het water bij hoog water hooguit tot je knieën komen. Binnendijks was het risico groot dat je tot boven je kruin in het water kwam te staan. Vreemd genoeg niets over het bergen van het water. Een meestromende nevengeul, in het kader van Ruimte voor de Rivier, was zelfs geschrapt. 35 miljoen rijksgeld voor Dordtse buitendijks plannen. Rijksgeld voor beleid dat in strijd is met het formele rijksbeleid! Kan Dordrecht dan geen water bergen? Zeker wel. Maar zij leggen liever een 1200 hectaren grote bouwlocatie annex recreatieterrein aan dan deze gebieden te gebruiken om rivierwater te bergen. Makkelijker is het grote delen van West-Brabant onder water te zetten als het water geborgen wordt in het Volkerak-Zoommeer. Iedere hydroloog weet te vertellen dat, als je het waterpeil ter plaatse wilt verlagen, je in de buurt dan het water moet bergen. Dit zou heel goed in grote delen van de Sliedrechtse, Dordtse en Hollandse Biesbosch met meer effect kunnen. Maar Dordrecht kiest daar niet voor. Iedere gemeente mag binnen haar eigen autonomie haar eigen keuzen maken. Maar hadden we in het Nationaal Bestuursakkoord nu niet afgesproken dat we niet af zouden wentelen?

Dordrecht kan over deze plannen haar eigen keuzen maken, omdat het “Eiland van Dordrecht” ook grotendeels van de gemeente Dordrecht is. Terwijl bijna overal elders de uiterwaarden en buitendijkse gebieden van Rijkswaterstaat zijn of van Staatsbosbeheer. Dat het Rijk hier 35 miljoen aan bijdraagt, maakt eens te meer duidelijk dat Noord-Brabant nog steeds gezien wordt als Generaliteitsland. Dordtse problemen mogen/moeten wij volgens het Rijk oplossen. Dordrecht bouwt liever voor de eigen welvaart en de rijken, dan rekening te houden met haar buren. Die mogen wel via de rijksbelastingen mee betalen aan het veroorzaken van de wateroverlast die hen via de bergingsplannen op het Volkerak-Zoommeer.

Oorspronkelijk wilde Rijkswaterstaat wat anders. Zo is op te maken uit het volgende citaat uit het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2010-2015 – ontwerp Programma Zuidwestelijke Delta, pagina 61: “De voorgestelde maatregel om voor de Dordtse Biesbosch en Nieuwe Merwede de vloedvlakte te vergroten (Polder Biesbosch), is afgevallen vanwege significante schade als gevolg van gedwongen functieveranderingen van gronden die geen eigendom zijn van het Rijk of een natuurbeherende organisatie.” Voor de eigen veiligheid had de gemeente Dordrecht het niet over om circa 500 hectare landbouwgrond, die zij in eigendom hebben en verpachten, voor waterberging in te richten. Dat zou Dordrecht inkomsten schelen. Afwentelen was voor Dordrecht goedkoper. Dordts eigen belang honoreert het Rijk met een subsidie van miljoenen en wie draaien er voor de kosten op? Het ergste is dat met dit beleid de bergingsruimte voor de toekomst ook wordt volgebouwd.

In de PKB 1/RvR was de goede oplossing al te lezen: “Een duurzame veiligheid in het dichtbevolkte Rijnmond en het Drechtstedengebied wordt gewaarborgd door het maximaal vergroten van de bergingscapaciteit van het Rijn-Maas-mondingsgebied” (pag. 47 PKB1/RvR).

De gevolgen van een mogelijke berging van 2 meter water in het Volkerak-Zoommeer:

– problemen met de afwatering van de rivieren van West-Brabant

– problemen met de lozingen via de gemalen en de RWZI’s (opvoerhoogte) in West-Brabant, Goeree-Overflakkee, Tholen, Sint Philipsland

– scheepvaartproblemen (doorvaarthoogten Schelde-Rijnverbinding)

– het onderlopen van alle natuurgebieden (verdrinken o.a. van grote zoogdieren)

– onderlopen van huizen op de kade bij Tholen

– belemmeringen uitbreidingsplannen van Bergen op Zoom (Bergse Haven)

– noodzaak tot aanpassing van alle beroeps- en recreatie havens

– mogelijke toename van de kweldruk in West-Brabant en op de Zeeuwse eilanden.

Goeree-Overflakkee, Tholen, Sint Philipsland en West-Brabant krijgen de rekening voor de Rotterdamse en Dordtse bouwdrang in buitendijkse gebieden en het Rijk kijkt er naar en doet niets. Het ONW barst van de goede voornemens tegen buitendijks bouwen en afwenteling.

Een bloemlezing uit het ONW:

– Pagina 14 (aanbeveling Deltacommissie): “Nieuwe ontwikkeling in buitendijkse gebieden mogen niet belemmerend werken voor rivieren en meren. Bewoners/gebruikers zijn zelf verantwoordelijk voor maatregelen die de gevolgen beperken.”

– Pagina 41: “Voor buitendijkse gebieden, als onderdeel van de ruimtelijke hoofdstructuur, gelden geen wettelijke normen voor de bescherming tegen water. De gebieden zijn primair bedoeld voor afvoeren en bergen van het water.”

– Pagina 44: “De risico’s en kosten als gevolg van lokale besluiten moeten niet op een andere bestuurslaag worden afgewenteld, maar gedragen worden door diegenen die ervan profiteren.”

– Pagina 66: “De buitendijkse gebieden vervullen primair een afvoer- en bergingsfunctie voor water ten behoeve van de veiligheid van het achterland.”

– Pagina 69: “Om waterkeringen in de toekomst te kunnen versterken, is het kabinet van mening dat er ruimte open gehouden moet worden langs de waterkeringen in de vorm van beschermingszones, zoals vastgelegd in de legger van waterschappen.”

– Pagina 69: “Meerlaagsveiligheid wordt opgebouwd in drie lagen: l Preventie als primaire pijler van beleid; 2 Duurzame ruimtelijke planning; 3 Rampenbeheersing op orde krijgen en houden.”

– Pagina 139: “Uitgangspunt blijft daarbij onverkort het behouden van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit voor de rivier.”

– Pagina 141: “Het uitgangspunt is dat de overige extra afvoercapaciteit gerealiseerd kan worden door buitendijkse maatregelen te treffen, zonder deze maatregelen expliciet te benoemen. Om de verwachte hogere afvoeren veilig af te kunnen voeren is echter onder deze voorwaarde vrijwel alle beschikbare buitendijkse ruimte in het bovenrivierengebied nodig voor de veiligheid”

– Pagina 143: “Ruimtelijke ontwikkelingen in het rivierengebied anticiperen daarbij op de lange termijn verwachtingen door projecten in één keer goed te doen en gebiedsontwikkeling te combineren met rivierverruiming voor de lange termijn.”

– Pagina 144: “De benodigde buitendijkse en (eventuele) binnendijkse gronden dienen ruimtelijk te worden gereserveerd en gronden worden zonodig aangekocht.”

– Pagina 160: “In de Nota Ruimte zijn voor de primaire waterkeringen ruime beschermingszones opgenomen.”

– Pagina 37 (OBIJ): “Als voorwaarde voor alle buitendijkse ontwikkelingen geldt dat ze moeten passen binnen de natuurwetgeving en dat het functioneren van watersystemen nu en in de toekomst niet worden belemmerd.”

De bloemlezing laat zien dat er in het ONW en haar bijlagen veel woorden besteed worden aan de noodzaak niet buitendijks te bouwen. Toch staat het rijk keer op keer toe dat gemeenten bouwen op plaatsen die bestemd zouden moeten worden voor ruimte voor de rivier en voor waterberging. Daarmee stellen ze de waterbeheerders voor voldongen feiten en wentelen ze nog steeds kosteloos de lasten en de kosten af op anderen zoals de waterbeheerders, burgers en bedrijven die wonen en werken langs bijvoorbeeld het IJsselmeer en het Volkerak-Zoommeer.

Ons Water/West-Brabant Waterbreed vindt dit geen goede ontwikkeling en een aanslag op de toekomst en de geloofwaardigheid van rijksvoornemens, zoals verwoord in het ONW. Maak het ONW consistent en stop buitendijkse ontwikkelingen.

Zoetwaterverdeling
Op pagina 6 (ONW) is vermeld: “De hoofdsporen van deze nieuwe strategie zijn een grotere regionale zelfvoorzienendheid en een optimalisatie van de zoetwaterverdeling in het hoofdwatersysteem en de regionale systemen.” Dit klinkt Ons Water/West-Brabant Waterbreed als muziek in de oren. Voor ons betekent deze zin dat gekeken gaat worden hoe het gat/lek dat de naam draagt van De Nieuwe Waterweg gedicht gaat worden en wel op de kortst mogelijke termijn. Maak nu reeds, en niet pas na 2050, een sluisvoorziening die bij geringe rivierafvoeren gebruikt kan gaan worden en gebruik rivierwater om ook andere wateren, bij voldoende afvoer, zomer en winter door te spoelen. Overweeg het sluiten van ‘de kier’ in de Haringvlietsluizen en de mogelijkheid van een doorbraak tussen Goeree en Overflakkee. Dat kan een oplossing zijn en kan in de Grevelingen een estuariene zoet-zout-overgang laten ontstaan. Dan stromen meer wateren door en krijgt de Grevelingen en de Oosterschelde de nutriënten om de kraamkamers te worden en te blijven van de Delta.

‘Afsluitbaar open Rijmond’
Op pagina 7 (ONW) is vermeld: “In navolging van het advies van de Deltacommissie, zal het rijk samen met andere overheden onderzoek doen naar een ‘afsluitbaar open’ Rijnmond.”

Betrek daar ook bij de overheden, die belanghebbend zijn bij de ontvangende benedenstroomse wateren.

Voldoende bergingscapaciteit
Op pagina 8 (ONW) is vermeld: “Het Noordelijk Deltabekken en het Volkerak-Zoommeer zullen voldoende capaciteit voor afvoer en berging moeten bieden om de toename van de afvoer van de grote rivieren te kunnen verwerken.” Koppel het Markermeer-IJmeer niet van het IJsselmeer af. Gebruik het gehele voormalige Zuiderzee systeem voor de waterberging. Dat verdeelt de lasten eerlijker.

Gebruik buiten het Volkerak-Zoommeer systeem ook de Grevelingen voor de berging bij grote afvoeren (zoals aangeven op kaart 23 pagina 179, ONW en in aanbeveling 8 van de Deltacommissie). Dit maakt de problemen voor het Volkerak-Zoommeer aanzienlijk kleiner. Als daarbij een doorbraak tussen Goeree en Overflakkee wordt gemaakt kunnen meerdere problemen tot een oplossing komen.

Beschermingszones
Op pagina 43 (ONW) is vermeld: “Het huidige juridische instrumentarium (voor het hoofdwatersysteem) biedt voldoende mogelijkheden om ruimtelijke reserveringen voor tien jaar of langer te kunnen maken.” “Voor het kustfundament geldt bijvoorbeeld een beschermingszone voor mogelijke versterkingen in de komende tweehonderd jaar.”

Op pagina 39 (OBIJ) is vermeld: “In de Nota Ruimte is een beleidsuitspraak opgenomen over de 275 meter brede beschermingszone rond primaire waterkeringen – een zone van 100 m landinwaarts en een zone van 175 m buitendijks – waarbinnen in principe geen bebouwing mag plaatsvinden. Deze beschermingszone is ingesteld met het oog op mogelijke toekomstige dijkversterkingen.”

Voor Ons Water/West-Brabant Waterbreed is het van de gekken dat voor buitendijkse gebieden feitelijk gekeken wordt naar de korte termijn (zie de bouwwoede van bijvoorbeeld Rotterdam en Dordrecht) en voor de kust terecht een beschermingszone wordt gehanteerd voor de lange termijn (200 jaar).

Het wordt tijd dat ook voor de bescherming tegen rivierwater op planologische harde wijze ruimte wordt gereserveerd (voorberging en afvoer) gericht op de lange termijn van bijvoorbeeld 200 jaar. Anders blijven gemeenten RWS en waterschappen voor voldongen feiten stellen en feitelijk afwentelen op anderen. Een beleidsuitspraak zonder wettelijke verankering werkt niet, zo blijkt.

Ons Water/West-Brabant Waterbreed heeft met instemming kennis genomen van de aangekondigde verkenning naar de wijze waarop kosten-baten- en risicoanalyses moeten worden uitgevoerd bij nieuwbouwactiviteiten op fysisch ongunstige locaties (pagina 46, ONW). Hierbij vragen wij ook de kosten van anderen, zowel beneden- als bovenstrooms, te betrekken, die zij ook in de verre toekomst moeten maken als gevolg van deze nieuwbouwactiviteiten.

Peilhandhaving Brabantse kanalen/zoetwatervoorziening
Op de kaart afgebeeld op pagina 84 (ONW) is aangegeven dat ‘peilhandhaving op de Brabantse kanalen moeilijk wordt’. Nergens in het ONW is op dit thema en de mogelijke maatregelen ingegaan. Voor Ons Water/West-Brabant Waterbreed is dit een belangrijk thema aangezien bij een mogelijke alternatieve zoetwatervoorziening, bij verzilting van het Volkerak-Zoommeer systeem, deze kanalen een belangrijke leverancier van zoet water zouden moeten zijn.

Met instemming hebben wij op pagina 88 (ONW) kennisgenomen van de tekst: “Ook zal worden bekeken in hoeverre bestaande zoetwaterbekkens in de Zuidwestelijke Delta behouden kunnen worden en hoe de zoetwatervoorziening kan worden gecompenseerd als deze als gevolg van het herstel van de zoet-zoutgradiënt verdwijnen.” Wat ons echter steekt is de tekst op pagina 91 (ONW) met betrekking tot de “Reële prijsbepaling zoetwatervoorziening”. Voor Ons Water/West-Brabant Waterbreed is het uitgangspunt dat diegenen, die besluiten nemen die kosten veroorzaken voor anderen, die door hen veroorzaakte kosten volledig dragen. Ook kan het niet zo zijn dat boeren in Zeeland en West-Brabant voor behoud van bestaande zoetwaterrechten, waarvoor in het verleden door hen is geïnvesteerd, zouden moeten gaan betalen, terwijl boeren elders (de Randstad) voor nieuwe voorzieningen niets hoeven te betalen.

Financiering groenblauwe diensten
Met instemming heeft Ons Water/West-Brabant Waterbreed kennis genomen van het kabinetsstandpunt weergegeven in ‘Health check Gemeenschappelijk Landbouw Beleid’ dat Europese inkomenstoeslagen sterker gekoppeld dienen te worden aan het realiseren van maatschappelijke waarden, zoals het instandhouden van landschap, natuur, een vitaal platteland, duurzaam waterbeheer en de zorg voor milieu en dierenwelzijn (pagina 107, ONW). Hopelijk kan op deze wijze inhoud gegeven worden aan een rechtvaardiger financiering van door boeren geleverde groenblauwe diensten.

Functioneel aanbesteden
Wat is in het kader van de vermelding op pagina 135 (ONW) ” functioneel aanbesteden”?

Ontwerp Beleidsnota Waterveiligheid (OBW)
Met interesse heeft Ons Water/West-Brabant Waterbreed kennis genomen van het kabinetsvoornemen erop in te zetten dat provincies en gemeenten bij de ruimtelijke inrichting expliciet gaan afwegen of het nodig en wenselijk is de gevolgen van een overstroming (aantal slachtoffers, economische schade en ecologische schade) te beperken. Met name met als oogmerk te komen, in gezamenlijkheid met provincies, gemeenten en waterschappen, tot de ontwikkeling van overstromingsrisicozonering (pagina 28 OBW). Wij hopen dat dit zal leiden tot een ander beleid. Zeker als het gaat over: waar willen wij als land nog woningbouw en bedrijfsvestigingen stimuleren en deze met de aanleg van infrastructuur ondersteunen? Er is meer Nederland dan alleen de Randstad!

Verzilting
Ons Water/West-Brabant Waterbreed onderschrijft de stelling op pagina 22 (OBIJ); “Ook het beoogde herstel van de zoet-zout-gradiënt in de Zuid-Westelijke Delta genereert extra vraag naar zoet water.”

Uit het gehele ONW inclusief de bijlagen spreekt een aanvaarding van de verzilting als een feit waaraan niet te ontkomen valt.

Leggen we het hoofd in de schoot en accepteren we de giga economische schades als gevolg van de verzilting of zoeken we naar alternatieven die de beschikbaarheid van voldoende zoet water garanderen? Beseffen we voldoende welke industrieën en land- en tuinbouwgebieden om zeep geholpen worden door de acceptatie van de verzilting.

Bezint eer gij begint met maatregelen die grote, niet te overziene, gevolgen hebben voor onze land- en tuinbouw, drinkwatervoorziening en industrie en daarmee voor het economisch fundament van onze samenleving.

Bekijk of andere, meer duurzame, oplossingen alternatieven bieden en tegelijkertijd de zoetwatervoorziening voor alle belanghebbenden zekerstellen.

Geen uitvoering van het Kierbesluit en geen verzilting van huidige zoete deltawateren.

Pak het ‘lek’ op de Nieuwe Waterweg aan.

Maak nu reeds, en niet pas na 2050, een sluisvoorziening die bij geringe rivierafvoeren gebruikt kan gaan worden en gebruik rivierwater om ook andere wateren, bij voldoende afvoer, zomer en winter door te spoelen.

Overweeg of een doorbraak tussen Goeree en Overflakkee een oplossing kan zijn om in de Grevelingen een estuariene zoet-zout-overgang te laten ontstaan. Dan stromen meer wateren door en krijgt de Grevelingen en de Oosterschelde de nutriënten om de kraamkamers te worden en te blijven van de Delta.

Vertrouwende op een serieuze behandeling van onze reactie.

Hoogachtend,

Namens de fractie Ons Water/West-Brabant Waterbreed

H.J.M. Poppelaars

L.H. van der Kallen

voor nadere informatie 0164-265158

 


OP WEG NAAR EEN GEZONDE ZUIDWESTELIJKE DELTA


OP WEG NAAR EEN GEZONDE ZUIDWESTELIJKE DELTA

W. Borm en C. Huijgens april 2009

Probleemstelling
Het merendeel van het rivierwater stroomt boven Brabant naar het westen en zo´n 15 procent gaat langs de Veluwe naar het IJsselmeer. Om de indring van zout via de Nieuwe Waterweg tegen te gaan wordt hier zo´n 70 tot 80 % van de totale rivierafvoer in zee geloosd. Wanneer het niet lukt, krijgt het Haringvliet te maken met achterwaartse verzilting en worden innamepunten van zoet water onbruikbaar.
Op jaarbasis gaat hier een gigantische hoeveelheid kostbaar zoet water verloren, water dat we veel beter kunnen gebruiken. Een gezonde Zuidwestelijke Delta krijgt op deze wijze geen enkele kans.
Met het oog op een toekomstig zoetwatertekort is er een Nationale Verdringingsreeks opgesteld. Op de vierde en laatste plaats staan scheepvaart, landbouw, natuur, industrie, waterrecreatie en binnenvisserij. Zij zullen als eersten moeten inleveren. De belangrijkste landelijke wateropgaven zijn intussen in beeld gebracht.
Een wateropgave is een geconstateerd probleem dat opgelost moet worden. De Zuidwestelijke Delta en het IJsselmeergebied vertonen de meeste problemen. Vooral de rivieropwaartse invloed van de zee lijkt niet te stoppen. Ook de Randstad heeft het niet gemakkelijk. Zij kampt onder meer met verzilting, risicotoename, bodemdaling en piekafvoeren.
Een overstroming van de Randstad zou voor lange tijd onze economie ontwrichten. Om de Randstad in tijden van nood veilig te stellen wordt een Afsluitbaar Open Rijnmond voorgesteld. Bij extreem hoge rivierafvoeren gaat het Rijnmondgebied potdicht en al het water mag geheel door de Zuidwestelijke Delta worden opgevangen. Die is hier niet op berekend en het water hoopt zich op boven West-Brabant.

Een stappenplan
De getoonde opstapeling van problemen en sommige lapmiddelen hebben bij ons de uitspraak uitgelokt. “Stop met die flauwekul! Pak het goed aan.”
Met de stijging van het zeeniveau wordt het op termijn voor de veiligheid van de Randstad onvermijdelijk dat er sluizen in de Nieuwe Waterweg komen. Waarom, met dat toekomstbeeld, nu al niet het besluit genomen die sluizen aan te brengen? Zodra die sluizen er zijn, is er voldoende zoet water voor een gezonde Nederlandse waterhuishouding.
Een tweede stap is een herziene zoetwaterverdeling over het hoofdwatersysteem. Hiervoor is een centrale regie nodig. Voor elke stroomroute kunnen het minimum, het maximum toelaatbare en de optimale capaciteit worden vastgesteld. Nu zullen de piekafvoeren vrijwel geheel door de Zuidwestelijke Delta opgevangen moeten worden. Laten we hopen dat de maximale opvangcapaciteit en spuimogelijkheden voldoende blijken.
Wanneer bekend is in hoeverre de waterverdeling door de regelkranen gegarandeerd kan worden, kunnen de regionale stuurgroepen gaan werken aan de samenhangende deelplannen.
Een gesloten kering blokkeert de scheepvaart en stuurt alle rivierwater naar de Zuidwestelijke Delta. Bij een open Maeslantkering krijgt zoutindring een kans en gaan gigantische hoeveelheden zoet water verloren. Zeesluizen achter deze kering geven niet alleen extra veiligheid, maar ook getijloze zoete havens en helpen om de gecombineerde wateropgave voor de Randstad op te lossen.

Maeslantkering.2

Met voldoende zoet water is veel mogelijk
Planvorming en belangenbehartiging loopt regelmatig vast door de beperkte of wisselende beschikbaarheid van zoet water. We tonen nu een mogelijk inrichtingsvoorstel voor de Zuidwestelijke Delta, dat we toelichten op
Veiligheid
Duurzaam en gezond
Economische belangen

Veiligheid
Met een doorsteek door Goeree-Overflakkee kan de gehele Zuidwestelijke Delta (op de Westerschelde na) ingezet worden als noodberging en zijn er drie spuimonden beschikbaar om zodra het mogelijk is het overtollig water te lozen. Het water in het Hollandsch Diep kan veel langer doorstromen.

HPIM45562

Dit is nodig om de maatregelen van RvR te laten werken en piekafvoeren op te vangen. Door de verlengde route naar zee, komt de zee relatief verder weg te liggen en wordt de landinwaartse invloed van zee teruggedrongen.

Duurzaam en gezond
De kwaliteit van de nu nog geïsoleerde deltawateren zal door doorstroming verbeteren. Het water mag langzaam meanderend wegvloeien en natuurlijke processen mogen duurzaam voortgaan. De ecologische relatie tussen zee en rivieren wordt hersteld middels geleidelijke overgangen van zoet naar zout in een blijvende estuariene dynamiek. Trekvissen kunnen het jaarrond de rivieren bereiken en de rivieren kunnen eindelijk de ruggengraat gaan vormen van de ecologische hoofdstructuur.

Economische belangen
Visserij en recreatie varen er wel bij. De Oosterschelde blijft zout en de door het water meegevoerde voedingsstoffen verbeteren de situatie voor schelpdierculturen. De zoetwatervoorraden van het Haringvliet en aan de Brabantse zijde blijven behouden. Het Waterschap Brabantse Delta kan onder vrij verval blijven afwateren.
De verzilting wordt een halt toegeroepen en de Rijn-Schelde Corridor blijft zoet en getijloos. Met een dergelijke indeling wordt het streefbeeld voor de Zuidwestelijke Delta uit het concept Nationaal Waterplan werkelijkheid.

Een alliantie voor een gezonde delta
De aanleg van zeesluizen in de Nieuwe Waterweg vormt de sleutel voor een samenhangend en succesvol Nationaal Waterplan. Wanneer we tot een breed consortium komen, dat een eenduidige mening laten horen als inspraakreactie op het ontwerp Nationaal Waterplan, dan hoeft de Zuidwestelijke Delta niet alleen de piekafvoeren voor heel Nederland te verwerken, maar mag ze ook ecologisch en economisch gezond te worden.


WESTERMAR KAN IJSSELMEERKUST REDDEN


WESTERMAR KAN IJSSELMEERKUST REDDEN

Door: Sjerp de Jong

Door het vormen van een nieuw meer in het IJsselmeer kan er worden voorkomen dat de Friese steden en dorpen moeten worden aangepast. Dit najaar verscheen het rapport “Samen werken met water, bevindingen van de Deltacommissie 2008”. In dit rapport wordt uitgegaan van een bovengrens van de mogelijkheden van de gedane aannames. Dit is wat anders dan wat het meest waarschijnlijk is. Reden van deze werkwijze: de grote mate van onzekerheid en de lange duur van de voorspellingen. Maar door geregeld waar te nemen hoe het werkelijk gaat en te vergelijken met het voorspellingsmodel kan men de stand bijhouden. En dan later bijsturen.

 Voor het IJsselmeer is van belang aanbeveling nummer 11. Deze luidt: “Het peil van het IJsselmeer wordt met maximaal 1,5 m verhoogd. Daarmee kan tot na 2100 onder vrij verval worden gespuid op de Waddenzee. Het peil van het Markermeer wordt niet verhoogd. Het IJsselmeer behoudt zijn strategische functie als zoetwaterreservoir voor Noord-Nederland, Noord-Holland en, vanwege de dieper indringende zouttong in de Nieuwe Waterweg, voor West-Nederland.

Tot 2050: Uitvoer van de maatregelen om de peilstijging te realiseren, kan geleidelijk gebeuren. Gestreefd moet worden naar een zo groot mogelijke zoetwatervoorraad rond 2050. Onderzocht moet worden welke maatregelen nodig zijn om de inrichting van de benedenloop van de IJssel en het Zwarte Water aan te passen aan een verhoging van het IJsselmeerpeil met 1,5 m.

Tot 2100: Afhankelijk van de gefaseerde aanpak zijn nog maatregelen nodig om tot een peilstijging van 1,5 m te komen.”

Gevolgen
Het IJsselmeer heeft nu een zomerpeil van 20 centimeter beneden NAP. De stijging met 150 centimeter zou dan 130 centimeter boven NAP zijn. Dat heeft nogal wat consequenties voor de IJsselmeerkust. De historische structuur van het huidige landschap wordt aangetast. De waardevolle stads- en dorpgezichten lopen gevaar en moeten achter een dijk worden weggestopt. De toegang vanuit de Friese boezem tot het IJsselmeer wordt moeilijker door sluizen. Recreatiemogelijkheden, die ontwikkeld zijn, verdwijnen of moeten opnieuw worden opgebouwd. Bij de buitendijkse bebouwde gebieden moet men bedenken dat bij herstructurering van bedrijventerreinen en bij nieuwbouw van woningen, de gebouwen en terreinen op een beduidend hoger niveau gebouwd moeten worden. De buitendijks gelegen landbouw- en natuurgebieden langs het IJsselmeer gaan grotendeels verloren. Er ontstaat kwel in het westen van Fryslân. Een positief gevolg is dat het verhogen van het IJsselmeerpeil betekent dat er meer water beschikbaar is voor aanvoer naar de Friese boezem. Bij Lemmer en Teroelsterkolk wordt in de zomer water ingelaten voor Groningen en Fryslân. Dit kan in de toekomst bij droogte, en om verzilting, tegen te gaan gunstig zijn.

Opmerkingen
De plannen van de Deltacommissie geven toch wel aanleiding tot opmerkingen.
De vraag is of een verhoging van 150 centimeter nodig is. Het is alleen bij het meest extreme KNMI scenario dat de huidige strategie niet toereikend is om in droge zomers de waterbehoefte van Noord- en West Nederland te dekken. De vraag is of dit meest extreme scenario ooit zal worden behaald. Zeespiegels dalen en rijzen nou eenmaal altijd en niemand kan daarover zeer precies voorspellen. De klimaatdiscussie is totaal irrelevant in deze, we wonen in een gebied wat nou eenmaal kan overstromen. Wel is het zo dat, naarmate de zeespiegel meer rijst, en/of het land sneller inklinkt, de kosten van het droogpompen en het tegengaan van de verzilting toenemen. Tot op de centimeter voorspellen heeft niet zoveel zin. Een systeem van “worse case scenario” is niet zo erg als je maar een goed systeem van monitoren kiest en geen beslissingen neemt, die later overbodig blijken te zijn. Een systeem van gefaseerde uitvoering, waar de beslissingen later worden genomen op grond van de gerealiseerde veranderingen, verdient de voorkeur.

De Deltacommissie baseert zich op de zomer, met tekorten aan zoet water. In de andere seizoenen zijn er geen tekorten. Het regime kan in de andere seizoenen anders zijn dan in de zomer. De commissie spreekt zich daar niet over uit.

Het Markermeer wordt buiten de plannen voor hoog water in het IJsselmeer gehouden. Zou het Markermeer wel verhoogd worden, dan was 110 centimeter verhoging al genoeg geweest. Als redenen hiervoor noemt de commissie dat er al een afscheiding is tussen IJsselmeer en Markermeer door de Houtribsluizen en teven hoeven dan de (landschappelijk waardevolle geachte) waterkeringen van Noord-Holland niet te worden aangepast. Ook geeft een gelijkblijvend peil helderheid over de ontwikkelingen van Almere en Amsterdam volgens de Deltacommissie. Willen wij in Fryslân ook niet zo’n positie? Ook om het IJsselmeer maar te verdiepen (in het midden) en dit zoet water dan maar op te pompen als het nodig is, is niet meegenomen.

Grotere spuicapaciteit
Duidelijk is dat de spuicapaciteit moet worden vergroot in de afsluitdijk. De afsluitdijk moet ook worden vernieuwd. Voornamelijk in de winter is een grotere afvoer vanuit de rivieren te verwachten. Maar ook Fryslân heeft een grotere spuicapaciteit nodig. Via het Lauwersmeer en bij Harlingen kan er nu op de Waddenzee gespuid worden. Bij wind uit de noordelijke streken is de ebstand soms te hoog om (veel) water te spuien. De boezem heeft maar een beperkte capaciteit. Pompen bij Stavoren (Hooglandgemaal) en Lemmer ( Woudagemaal) bieden dan uitkomst. In extreme omstandigheden worden de poldergemalen stilgelegd. Door het maken van een dijk in het IJsselmeer is er een mogelijkheid om naast het Lauwersmeer een tweede afstromingsmeer te maken. Ik noem dit meer maar even voor het gemak de Westermar. Dat meer zou dan 3 kilometer uit de Friese IJsselmeerkust komen, vanaf Kormwerderzand tot aan Lemmer. Havens van Stavoren (Johan Friso kanaal) en Lemmer ( Prinses Margrietsluis) kunnen wel of niet direct aan het IJsselmeer of aan het tussenmeer, de Westermar, komen te liggen. Als de Westermar wordt onderbroken door een vaarweg dan kunnen via een U-buis de delen gekoppeld worden. Makkum en Workum kunnen sluizen krijgen voor de scheepvaart. In de Westermar is in de zomer een peil vergelijkbaar met het huidige peil (-20 centimeter beneden NAP) te verwachten. In het winterhalfjaar moet er een peil, gebaseerd op de ebstand op de Waddenzee, te realiseren zijn van ongeveer – 0,75 tot 1 meter beneden NAP. Compensatie voor het verkleinen van het IJsselmeer kan worden gevonden door het Markermeer enkele centimeters hoger op te zetten in de zomer. In de zomer zijn geen stormen en de dijken worden gebouwd op winterpeil.

Dit plan zou een lozingscapaciteit opleveren voor de Friese boezem. Steden en dorpen hoeven niet te worden aangepast. Afstroming geniet de voorkeur boven pompen: dit is ook een uitgangspunt bij de Deltacommissie. Afstromen gaat in de regel ook sneller dan pompen. Dit zou in ieder geval tot 2030 als afstroming gebruikt kunnen worden en afhankelijk van de zeespiegelrijzing vermoedelijk ook daarna. De sluizen van Kornwerderzand kunnen zo ingericht worden dan niet alleen het Friese water maar ook het IJsselmeerwater kan worden geloosd. Financiering moet mogelijk zijn uit het Deltafonds.

Door deze optie kan Fryslân beschermd worden door een extra meer, een goedkope en veilige afstroming, een extra dijk, extra werkgelegenheid en extra kansen op gebied van recreatie en veiligheid.


VOORSTEL TOT LANDELIJK INTEGRAAL WATERBEHEER


VOORSTEL TOT LANDELIJK INTEGRAAL WATERBEHEER

Door: W. Borm en C. Huijgens

Inleiding
Bij hoge rivierafvoeren ligt de Biesbosch op de overgang van doorvoer naar noodberging. Stagnatie van doorstroming in het Hollandsch Diep vergroot op zo´n tijdstip het overstromingsrisico in de regio ten oosten van Moerdijk. Met een andere inrichting van de Zeeuwse Delta is dit te voorkomen.
De wisselende beschikbaarheid van zoet water blijkt voor herinrichting een beperkende factor. Daarom hebben we de samenhang tussen de zoetwaterafvoeren van de Zeeuwse Delta, het IJsselmeer en de Nieuwe Waterweg in onderstaand advies betrokken.

Een sluis in de Nieuwe Waterweg
Om de indring van zout tegen te gaan leiden we momenteel het meeste rivierwater door de Nieuwe Waterweg naar zee. Gigantische hoeveelheden zoet water raken we zo kwijt. Doen we dat niet, dan gaan diverse zoetwaterinnamepunten verloren. Met de stijging van het zeeniveau wordt het op termijn voor de veiligheid van de Rijnmond en de Drechtsteden onvermijdelijk dat er sluizen in de Nieuwe Waterweg komen. Waarom, met dat toekomstbeeld, nu al niet het besluit genomen die sluizen aan te brengen?

Wanneer de Maeslantkering niet goed functioneert zijn de gevolgen voor het achterland desastreus. Een sluizencomplex in de Nieuwe Waterweg betekent extra beveiliging. Door “het lek van Holland” te dichten vormt de beschikbaarheid van zoet water geen beperkende factor meer voor landelijke integrale waterhuishouding. Hoewel de scheepvaartsector niet zit te wachten op een extra hindernis, komt er spoedig een onderzoek naar een `afsluitbaar open´ Rijnmond. Zodra er sluizen komen is er zoet water voorhanden om de delta gezond te maken, kan men onder meer de verzilting van de landbouwgronden in Zuid-Holland tegengaan en is er genoeg voorraad om aan de vraag naar zoet water te voldoen. De aanleg van de zeesluizen is een kostbare, maar effectieve investering om Nederland klimaatbestendig te maken. Hiermee krijgt men de veiligheid én het waterbeheer van Nederland op orde.
Uit ecologisch oogpunt zijn permanente en geleidelijke overgangen van zout naar zoet belangrijk. Voor de veiligheid, landbouw en economie speelt het terugdringen van de toenemende rivieropwaartse invloed van de zee een rol. Beide zijn haalbaar door verlenging van de routes naar zee.

Een gezonde Zeeuwse Delta
Drie zaken die van belang zijn om in de Zuidwestelijke Delta de veiligheid te waarborgen en de maatregelen van Ruimte voor de Rivier te laten werken zijn:
– het gebruik van de voormalige zeegaten als noodberging voor het rivierwater,
– het behoud van verval en doorstroming bij hoge rivierafvoeren en
– meer spuimogelijkheden naar zee.
Daar is weinig twijfel over, maar hoe zit het met natuur en milieu?

De weg naar een gezonde delta
Met de Deltawerken bleef het zoute getijdenmilieu in de Oosterschelde behouden. Het rivierwater wordt door de Nieuwe Waterweg en het Haringvliet naar zee afgevoerd en de voormalige zeegaten zijn van elkaar gescheiden. De Zeeuwse oppervlaktewateren werden kwalitatief minder en scoren intussen op veel punten ‘slecht ‘ of ‘ontoereikend’. De Tweede Kamer wil voortvarend werken aan het gezond maken van de Zuidwestelijke Delta in combinatie met de bijstelling van de veiligheidsnormen voor hoogwater.
Doorstroming is meestal de oplossing voor de ontstane problemen als vermesting, blauwalgen, wisselingen en abrupte overgangen van milieu, zuurstofloosheid en zandhonger. Doorstroming middels rivierwaterafvoer en getijden.
Het zoete rivierwater dat nu via de kortste weg wordt geloosd, dient zoveel mogelijk door de wateren van de delta te gaan, zich te mengen met het zoute water onder invloed van getijdendynamiek en pas bij de stormvloedkering in zee te stromen. Zo wordt de Oosterschelde de levensader van een duurzame en gezonde delta.

De rivieren als ruggengraat van de EHS
In de stroomgebieden van de rivieren is tientallen jaren gewerkt aan onder meer beekherstel, vispassages, natuurvriendelijke oevers en vloeiweiden. Deze maatregelen worden pas echt effectief bij een blijvende overgang van zout naar zoet. De natuurlijke relatie tussen rivieren en zee kan zich dan herstellen en de rivieren kunnen de ruggengraat gaan vormen van de Ecologische Hoofdstructuur, het netwerk van de Nederlandse natuur.

De Kier en wisselende milieuomstandigheden
Het complex van de Haringvlietsluizen vormt vanaf 1970 de regelkraan van de Nederlandse rivierwaterhuishouding. Door alleen te spuien, lozen we er zoetwatervis in zee en kunnen trekvissen onze rivieren niet bereiken. Het plan ontstond om enkele sluisdeuren de klok rond op een kier te zetten, maar door lage rivierafvoeren in de zomer en door sluitingen als gevolg van hoge zeewaterstanden kan de Kier maar 6 tot 8 maanden per jaar werken. Het Kierproject is veel te rooskleurig voorgespiegeld. Het zout mag niet verder dan 8 km ten oosten van de sluizen binnendringen. Met zo´n beperking is ecologisch weinig winst te behalen. Milieuwisselingen, abrupte overgangen en zoetwaterschokken staan haaks op het streven naar gezonde deltawateren. Op 1 januari 2009 zijn de sluizen op een kier gezet. Het komend jaar zal een beeld geven van de gevolgen. Spoedig is een heldere afweging mogelijk.

Toelichting bij de schets voor doorstroming
Het deltamilieu is gebaat met doorstroming voor het oplossen van de huidige problemen. Dit kan door te meanderen, zonder hinder voor de scheepvaart. Het rivierwater gaat daarom in de schets met een S-bocht naar zee.
De zee komt relatief verder weg te liggen en stroomsnelheden nemen af. Hierdoor is het achterland beter beschermd tegen hoge zeewaterstanden en opwaaiende westenwind.

Schets voor doorstroming:

doorstroming delta2

Dit vermindert de gevreesde landinwaartse invloed van zee, als gevolg van zeespiegelstijging of lage zomerafvoeren, en maakt tevens een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet mogelijk. Het Haringvliet blijft zoet, de Grevelingen krijgt doorstroming met gereduceerd getij en de Oosterschelde wordt weer een estuariummonding. Het huidige zoute en stilstaande milieu in de Grevelingen ondergaat de grootste veranderingen. Dit verandert in een getijdengebied met doorstroming en overgangen van brak naar zout. Bij extreem hoge rivierafvoeren wordt van tevoren op drie plaatsen gespuid en kan de op dat moment maximaal haalbare bergingscapaciteit gebruikt worden. Dit garandeert de afwatering van onder meer het gebied van het Waterschap de Brabantse Delta. Het water van het Hollandsch Diep kan blijven doorstromen, zodat stagnatie met de gevreesde peilverhoging in de Biesboschregio uitblijft en de kans op overstroming in het Rijnmondgebied vermindert. De Oosterschelde blijft onder alle omstandigheden zout. Doorstroming en getijden zijn gunstig voor schelpdierculturen en het aangevoerde sediment kan op de lange termijn de onbalans die zandhonger veroorzaakt herstellen. Bij hoge rivierenafvoeren spuien de Haringvlietsluizen tijdig het overtollige rivierwater lozen om tijdelijke verzoeting van de Oosterschelde voorkomen. De te nemen maatregelen spreken voor zich: een doorsteek tussen Stellendam en Melissant, er komen extra spuimogelijkheden in de Brouwersdam en ga zo maar door.

Integrale planvorming
Nu de kwaliteit van Rijn en Maas is verbeterd, wordt het tijd om de visgronden van de Noordzee en de delta weer te voeden met de door de rivieren meegevoerde voedingsstoffen. Stabilisering van het zoete milieu in het Haringvliet zal een positieve invloed hebben op aangrenzende natuurgebieden. Dit is ook economisch van belang en voorkomt verdere verzilting van het grondwater. Momenteel wordt nog overwogen om de randmeren tegen Brabant zout te maken om de symptomen van overmatige bemesting te bestrijden. Bij voldoende beschikbaarheid van zoet water, kan dit door de randmeren stromen om deze te reinigen en het water te verversen. Zoet water in de randmeren gaat de verzilting van West-Brabant tegen. De scheepvaart door het Zoommeer heeft hierbij geen getijden.
Een gezonde delta is op termijn goed voor recreatie, landbouw, scheepvaart, industrie, visserij, schelpdiercultuur, natuur en milieu. Langs de rivieren wordt inmiddels gericht gewerkt volgens de Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier. Aansluitend is de delta aan zet.

Een veilig en duurzaam systeem rond de Afsluitdijk
De huidige Afsluitdijk voldoet niet meer aan de eisen. In augustus 2008 verscheen dan ook het rapport “Toekomst Afsluitdijk, acht integrale visies”. De veiligheid waarborgen is van nationaal belang, maar daarnaast spelen natuur en milieu een grote rol. De voorkeur heeft een duurzame vorm van rivierwaterafvoer met herstel van de ecologische relaties in combinatie met maximale veiligheid.

De samenhang van de Zuidwestelijke Delta en het IJsselmeer
In het rapport “Samen werken met water” van de Deltacommissie wordt voorgesteld het waterpeil van het IJsselmeer op termijn te verhogen. Dit advies stuit op praktische problemen. Het voorstel vereist hoge investeringen en aanpassingen die niet in een kort tijdsbestek gerealiseerd kunnen worden en het verkleint de kansen voor herstel van een natuurlijke overgang van zout naar zoet. Voor de zoetwatervoorraad van Nederland is het eenvoudiger om het zoete oppervlak in het IJsselmeer veilig te stellen, in combinatie met het behoud van de zoetwatervoorraden in de Zuidwestelijke Delta. In de Zeeuwse Delta kan bovendien de waterberging bij hoge rivierafvoeren zodanig worden vergroot, dat rivierwateropvang in het IJsselmeer minder urgent is.

Bouwen met de natuur
Er is in de verkenning “Toekomst Afsluitdijk” voorgesteld om het voorland in te zetten voor de veiligheid door ondiepten te verhogen. Op deze wijze ontstaat een meegroeiende voorzeewering met vooroevers. In de vorm van een voordijk met golfbrekers kan deze de Afsluitdijk tegen het robuuste water beschermen en tevens een ecologische meerwaarde geven aan de Waddenzee. Een tweede voorstel is de aanleg van een natuurdijk aan de binnenzijde van de afsluitdijk voor de opvang van zilte overslag en opwaaiing.

Combineren tot een gezond systeem
Het IJsselmeer moet als zoetwaterreservoir onder alle omstandigheden zoet blijven. Daarnaast wordt het water van West-Nederland via het IJsselmeer afgevoerd. Een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet is ecologisch van belang en draagt ertoe bij dat de IJssel weer in het natuurlijke systeem terugkeert. Hierbij dienen milieuwisselingen, zoetwaterschokken en abrupte overgangen voorkomen te worden. Dit vraagt om een gecontroleerde verbinding met de Waddenzeedynamiek in plaats van zoet water te spuien in zee.

Schets voor doorstroming:

afsluitdijk2

We stellen een combinatie voor van een voordijk en een natuurdijk, aansluitend op het verhoogde Makkummerzand. Wellicht een kostbare aangelegenheid, maar de dijken kunnen op ondiepten gesitueerd worden en mogen lager blijven dan de Afsluitdijk. De aanleg kan samengaan met baggerwerkzaamheden elders.
De vorm van de schets voor doorstroming is schematisch. Op deze wijze ontstaat een lus van vele tientallen kilometers, waarlangs het rivierwater wordt afgevoerd via een open verbinding met zee, zonder dat er van indring van zout in het IJsselmeer sprake is. Met afwisselende kribben gaat het water meanderen, waardoor de af te leggen weg naar de Waddenzee nog eens aanzienlijk wordt vergroot en de stroomsnelheid afneemt.
Voor noodsituaties is een stormvloedkering in de Afsluitdijk aan de zijde van Noord Holland gewenst. Bij hoge rivierafvoeren kan de bestaande spuisluis aan de Friese kant worden ingezet. Met de zeespiegelstijging gaat het peil van het IJsselmeer geleidelijk omhoog en blijft spuien onder vrij verval mogelijk. Scheepvaart, recreatie en visserij
De gemotoriseerde scheepvaart blijft gebruik maken van de aanwezige schutsluizen. Voor het nieuwe estuariene gebied naast de Afsluitdijk komen ongekende mogelijkheden voor natuurgerichte recreatie en ongemotoriseerd verkeer. Een open verbinding naar zee herstelt de visrijkdom met trekvissen die hier oorspronkelijk via de Zuiderzee onze zoete wateren opzochten.

Slot
Tal van innovatieve en prestigieuze plannen bereiken ons via de media. Brainstorming over een toekomst met het water is een goede zaak, zolang we realistisch blijven en de beschikbare middelen zinvol gebruiken. Dat laatste was niet altijd mogelijk. Diverse lopende projecten, bestaande voorzieningen en gebiedsinrichtingen zijn immers gebaseerd op een onzekere toekomst.
Het Nationaal Waterplan geeft zekerheid en kan veel wijzigen. Ten oosten van de Nieuwe Waterweg liggen zoetwatergetijdengebieden die mettertijd zullen verdwijnen. Natuurgebieden die ontstaan zijn na de Deltawerken hebben vaak al een erkende status en hoge waarden, maar sommige zullen sterk veranderen. Plannen in het Haringvliet die rekenen op terugkeer van getijden kunnen weleens niet doorgaan. Daarentegen ontstaan er nieuwe en duurzame getijdengebieden bij het herstel van de estuariene dynamiek.
De komende veranderingen vragen hoe dan ook van velen flexibiliteit om bestaande idealen los te laten en alsnog achter een keuze te gaan staan die op termijn het beste is voor veiligheid, economie en milieu. Zodra het raamwerk voor de totale planvorming is vastgesteld, kan in het verlengde van de PKB Ruimte voor de Rivier effectief gewerkt worden.
Het eindresultaat dient de huidige situatie ruimschoots te verbeteren en de richting te bepalen voor een klimaatbestendig Nederland.