(NATTE/ZOUTE) DROOM OF NACHTMERRIE – 35: ACTUALITEITEN

 

| 16-01-2016 | 10.30 uur |


 

(NATTE/ZOUTE) DROOM OF NACHTMERRIE – 35: ACTUALITEITEN

 

krammersluizen

Krammersluizen

In de nota van antwoord inspraak op het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP) zijn een aantal zaken te vinden die een relatie hebben met de voorgenomen verzilting van het Volkerak-Zoommeer. Het waterschap Brabantse Delta vroeg in haar zienswijze aandacht voor het behoud van vismigratie bij realisatie van de zogeheten ‘zoutmitigerende maatregelen’ bij de West-Brabantse sluizen (bij Benedensas en Dintelsas) ingeval van een zout Volkerak-Zoommeer. En om deze maarregelen expliciet op te nemen in het beheer-ontwikkelplan-rijkswateren.

Deze zienswijze was ook ingediend bij beheer-ontwikkelplan-rijkswateren en in dat kader als volgt beantwoord: “Bij een zout Volkerak-Zoommeer zal, als gevolg van de extra aanvoer van zoet water om zoutindringing op het Mark-Dintel-Vliet stelsel te beperken, bij de West-Brabantse sluizen een enigszins brakke overgangssituatie ontstaan. In het voorziene zoet-zout scheidingssysteem in de sluizen, zal regelmatig via de openingen in de sluisdeuren zoetwater door de schutkolken stromen. Dat biedt kansen voor visintrek, zoals nu ook bij de Bathse Spuisluis en Bergse Diepsluis het geval is. Het opnemen van eisen met betrekking tot vismigratie gebeurt bij de benadering van de marktpartijen die uiteindelijk de maatregelen realiseren om het Volkerak-Zoommeer weer zout te maken, plus de hieraan gekoppelde beperking van zoutindringing op de aangelegen wateren. De opgave die Rijkswaterstaat heeft op het vlak van vismigratie is onderdeel van de kerntaak schoon en gezond water. Hiermee is geborgd dat de passeerbaarheid van kunstwerken door vissen behoren tot de eisen die worden gesteld aan de nog te realiseren maatregelen in het kader van het weer zout maken van het Volkerak-Zoommeer.” Of hiermede in de toekomst de vispasseerbaarheid werkelijk geborgd is zal blijken. Ons Water zal dit tegen die tijd zeker in de gaten houden.

Het waterschap Brabantse Delta ging er in haar zienswijze van uit dat “in de situatie van een zout Volkerak-Zoommeer passende maatregelen worden getroffen om het zoutlek bij de Krammersluizen, of de gevolgen ervan, afdoende tegen te gaan en stelt voor in het beheer-ontwikkelplan-rijkswateren  een referentie toe te voegen aan het Waterakkoord Volkerak-Zoommeer. In het kader van het Deltaprogramma is nader onderzoek aangekondigd naar de mogelijk nadelige consequenties voor de leveringszekerheid van verschillende regionale inlaatpunten bij een zout Volkerak-Zoommeer. En vraagt deze afspraak over te nemen in NWP2 en het beheer-ontwikkelplan-rijkswateren en eventuele noodzakelijk geachte mitigerende en/of compenserende maatregelen tijdig in beeld te brengen.”

De zienswijze was ook ingediend bij beheer-ontwikkelplan-rijkswateren en in dat kader als volgt beantwoord: “Zolang het Volkerak-Zoommeer zoet is, zal Rijkswaterstaat de afspraken nakomen over het chloridegehalte in het meer uit het waterakkoord Volkerak-Zoommeer. Dit wordt aan de betreffende tekst in het beheer-ontwikkelplan-rijkswateren toegevoegd. Hiervoor is onder meer groot onderhoud aan het zoet-zoutscheidingssysteem in het Krammersluizencomplex nodig. Dit is enige jaren uitgesteld in afwachting van een besluit over een zoet of zout Volkerak-Zoommeer. Hierdoor is er sprake van een groter lek van zout door deze sluizen. Dit wordt momenteel opgevangen door het meer extra te spoelen met water uit het Hollandsch Diep. Naast het herstel van het zoet-zoutscheidingssysteem op het Krammersluizencomplex (middels groot onderhoud aan het bestaande systeem of door vervanging met een innovatieve zoet-zoutscheiding) wordt onderzocht of het mogelijk is via extra doorspoeling van het meer voorafgaand aan het groeiseizoen, het zoutgehalte in het Volkerak-Zoommeer omlaag te brengen om zo een buffer te creëren tegen het oplopen van het zoutgehalte in de zomermaanden (‘winterspoelen’). Wanneer deze extra doorspoeling haalbaar is, zal die ook onderdeel uitmaken van het waterakkoord. Het betreffende onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het Deltaprogramma. Het Deltaprogramma maakt onderdeel uit van het NWP. Daarmee is de afspraak over het onderzoek dus al impliciet opgenomen in het NWP. Het onderzoek naar de leveringszekerheid wordt uitgevoerd in 2015. Het nieuwe beheer-ontwikkelplan-rijkswateren wordt 22 december 2015 vastgesteld en geldt voor de periode 2016 – 2021. Resultaten zullen worden meegenomen bij de besluitvorming over de Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer. ” 

Voor Ons Water is vooral de volgende tekst van belang: “Naast het herstel van het zoet-zoutscheidingssysteem op het Krammersluizencomplex (middels groot onderhoud aan het bestaande systeem of door vervanging met een innovatieve zoet-zoutscheiding)”. Ons Water gaat er vanuit dat na afronding van het onderzoek (wat ons betreft uiterlijk in 2016) naar de zogenoemde innovatieve zoet-zoutscheiding het groot onderhoud aan deze scheiding direct gaat plaatsvinden. Voor Ons Water een blijvend punt van aandacht. 

Het Kabinet van de Vlaamse Minister Omgeving, natuur en landbouw vroeg in haar zienswijze Nederland, net zoals bij de tussentijdse herziening in 2014 van het Nationaal Waterplan 2009-2015, om de impact van het terug zout worden van het Volkerak-Zoommeer op de Schelde-Rijnverbinding en het Albertkanaal te onderzoeken en Vlaanderen in kennis te stellen van de resultaten.

De in de Nota vermelde reactie is: “Tijdens de planstudie Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer (2004 – 2012) zijn de effecten van een weer zout Volkerak-Zoommeer op de Westerschelde en Zeeschelde, de havendokken van Antwerpen en het Antwerps Kanaalpand onderzocht, gerapporteerd en besproken met de betrokken Vlaamse partijen. Bij het opstellen van het milieueffectrapport bij de rijksstructuurvisie zijn deze resultaten gebruikt (het ontwerp-MER Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer is bijlage bij het MER voor de rijksstructuurvisie). Het verloop van de zoutgradiënt in het Antwerps Kanaalpand tussen de havendokken en de Kreekraksluizen zal veranderen, als gevolg van de doorwerking van zout water uit het Zoommeer via de schutsluizen en het pompgemaal van het Kreekraksluizencomplex. Het zoutgehalte in de Antwerpse dokken wordt bepaald door het zoutgehalte van de Westerschelde en Zeeschelde ter plaatse van de grote zeesluizen. Wat aan zout water wordt gespuid of gelekt op het Antwerps Kanaalpand is bepalend voor het zoutgehalte direct ten zuiden van de Kreekraksluizen en het verloop van de zoutgradiënt richting de havendokken. In het ontwerp-MER Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer staat dit verloop beschreven in paragraaf 6.3.2. Hiervoor is gebruik gemaakt van een notitie van de toenmalige Waterdienst van Rijkswaterstaat, waarin het verloop van het chloridegehalte in het Antwerps Kanaalpand is weergegeven. De doorwerking van het weer zout maken van het Volkerak-Zoommeer met beperkt getij op de ScheldeRijnverbinding en het Albertkanaal zal bij het vervolgonderzoek tijdens de planuitwerking van de maatregelen van de rijksstructuurvisie Grevelingen Volkerak-Zoommeer worden betrokken. In de Werkgroep Onderzoek en Monitoring van de Vlaams Nederlandse Schelde Commissie (VNSC) zullen de onderwerpen worden geïnventariseerd, die in de fase van planuitwerking nader onderzoek vereisen naar de impact van een zout Volkerak-Zoommeer op de Vlaamse wateren, en deze zullen door Vlaanderen en Nederland gezamenlijk worden opgepakt.” Ons water zal met belangstelling kennisnemen van de eventuele resultaten en deze betrekken bij haar strijd tegen de verzilting van het Volkerak-Zoommeer.

LTO Nederland verzoekt om de ‘stresstest Zoetwater’ op te nemen in het NWP2. Participant maakt zich zorgen over de zoutintrusie op de Lek. Participant pleit voor een worst case scenario voor de verzilting van het Volkerak. De in de Nota vermelde reactie is: “De stresstest zoetwatervoorziening is in juni 2015 voltooid. Daarmee is invulling gegeven aan de genoemde toezegging. De resultaten van de stresstest Zoetwatervoorziening zullen worden opgenomen in het NWP2. Als er een knelpunt optreedt door zoutindringing op de Lek, dan kan dat effect met de huidig beschikbare waterstaatswerken worden beheerst. Wel zijn nadere uitwerking en afspraken vereist. Het Rijk werkt hieraan in het Deltaprogramma Zoetwater. Het adaptatiepad met zoetwatermaatregelen voor West Nederland benoemt voor de middellange en langere termijn mogelijkheden van zoutwerende maatregelen in een open Nieuwe Waterweg. De stresstest laat zien dat in het adaptatiepad Zoetwater voldoende maatregelen mogelijk zijn om de zoetwatervoorziening van het regionaal watersysteem op het huidige niveau te houden. Daarmee is duidelijk welke maatregelen in een worst case scenario kunnen worden ingezet. Volgens adaptief deltamanagement blijven de partijen in het Deltaprogramma volgen of en zo ja wanneer aanvullende maatregelen nodig zijn en daarnaast of de adaptatiepaden houdbaar zijn. Ook de participant zal daar vanzelfsprekend bij worden betrokken.”

Ons Water ondersteunt het verzoek voor de ontwikkeling van een worst case scenario. Dan pas komen echt de mogelijke risico’s in beeld die Zuid-West Nederland en Zuid-Holland lopen met de verzilting van het Volkerak-Zoommeer. Te makkelijk wordt uitgegaan van de aanvoer van voldoende zoet water via de grote rivieren. In het verleden is herhaaldelijk gebleken dat dit een te optimistische benadering is. De voorziene klimaatveranderingen laten zien dat zeer droge zomers vaker zullen voorkomen. Ons Water Zal dit blijven volgen.

Voor Ons Water is het helder: de onnodige verspilling van geld en de vernietiging van de mooie natuur kan nog voorkomen worden. Stop de verzilting. Teken de petitie via https://www.petities24.com

Chris Ooms 

 


OVER WATER – 15

 

| 31-10-2015 | 09:50 uur |


 

20 oktober
Vroeg in de middag een gesprek met de projectleider van de Overdiepse Polder ter voorbereiding van de bewonersbijeenkomst op 21 oktober. Het project nadert de oplevering en nu is het zaak om de resterende (pijn) punten inzichtelijk te maken en zo snel mogelijk af te ronden of goede afspraken te maken over afronding in de nabije toekomst. De werkzaamheden verlopen nu, door het weer (veel regen) en de grondsoort (klei), moeizaam.
Later die middag een gesprek ter voorbereiding van een AB stuk over de beëindiging van de deelname van het waterschap aan de gemeenschappelijke regeling Regionaal Archief West Brabant, wat het slotstuk is van een bundeling van onze archief activiteiten op Bouvigne met een forse besparing als gevolg. 

21 oktober
Vandaag om 7.45 uur vertrokken naar de bestuurlijke ontwikkeldag van de provincie in Eindhoven. Het thema was de bereikbaarheid van zuid Nederland. Het ging onder andere over de mogelijke toekomstige ontwikkelingen rond de Brabant corridor, de A2 en de A67. Mijn interesse bij dit soort bijeenkomsten is gelegen in de vraag: wat kunnen dit soort ontwikkelingen betekenen voor het watersysteem en bestaande of toekomstige ecologische verbindingszones? Liggen hier kansen of bedreigingen?
Van 17.00 tot 19.00 uur woonde ik de bijeenkomst bij voor AB leden over de waterschapsfinanciën.
Om 20.00 uur begon de bewonersbijeenkomst in de Overdiepse Polder, waar vele vragen om een antwoord vroegen. Om 23.00 uur was ik weer thuis. Een lange, maar leerzame dag.

22 oktober
scharloo waspikIn de morgen het bestuurlijk overleg met Waalwijk. Altijd een prettige bijeenkomst, zelfs als het gaat over moeilijke onderwerpen. Daarbij helpt dat ik wethouder van Groos al vanaf mijn statenperiode ken. Wat moeilijker onderwerpen waren hun havenplannen of de schade aan de havendijk haven van Waspik. Andere onderwerpen waren: klimaatadaptatie, wateroverlast en naar aanleiding van een concrete calamiteit: hoe om te gaan met (verontreinigd) bluswater.
Eind van de middag was er een extra regionaal ruimtelijk overleg van Hart van Brabant, mede om de nieuwe gedeputeerde van Merrienboer bij te praten over de regionale plannen.

23 oktober
Ik ben naar de PAL lezing in Den Haag geweest. Sprekers waren Kees Linse (voorzitter van de commissie MER) en Egbert Dijk van de provincie Overijssel. Beiden spraken over de leefomgevingskwaliteit en wat de nieuwe omgevingswet betekent voor de MER praktijk. Voor veel zaken is straks geen MER advies meer vereist en kan men zaken intern regelen. Het inschakelen van de commissie is dan niet meer vereist! Gepleit werd door de deskundigen voor het handhaven van het twee-ogen-principe zodat bijvoorbeeld een gemeente, als bevoegd gezag, straks niet haar eigen plannen keurt en van milieu adviezen voorziet. Van MER naar OER (omgevingseffect rapportage). Wat de toekomst met de omgevingsvisies gaat brengen zal de tijd leren. Hopelijk zijn de gemeenten en de provincies zo wijs ook de waterschappen te betrekken bij hun visies. Ook als ze mogen verwachten dat de ideeën van de waterschappen de gemeenten niet altijd uitkomen.

26 oktober
Over de dag verspreid drie PHO’s over de projecten in Goirle, de werkzaamheden rond de N260 ten oosten van Gilze en een discussie over een mogelijke scopeverandering bij de dijkverbetering Geertruidenberg/Amertak.

27 oktober
DB vergadering met als onderwerpen onder andere de voorbereiding op de algemene beschouwingen, inbesteding SNB, uitvoeringskredieten voor de gemalen Emilia en Westland, het Regionaal Archief West-Brabant en projectplan Keenehaven 2  

Louis van der Kallen

 


(NATTE/ZOUTE) DROOM OF NACHTMERRIE – 26: WAT IS DE WAARHEID – 6

 

| 11-04-2015 | 11:00 uur |


 

(NATTE/ZOUTE) DROOM OF NACHTMERRIE – 26

 

Wat is de waarheid? – 6   

 

quaggaDe landsregering heeft de “ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer” vastgesteld en daarmee het voornemen kenbaar gemaakt een beperkt getij terug te brengen in het Volkerak-Zoommeer en deze wateren op termijn te verzilten.   

In het kader van het schriftelijk overleg over de ontwerp-rijksstructuurvisie hebben Tweede Kamer fracties aanvullende schriftelijke vragen gesteld, die door de Minister van Infrastructuur en Milieu, Schultz van Haegen, aanvullend zijn op 9 maart 2015 beantwoord.

In deze aanvullende beantwoording gaat een heel hoofdstuk over de waterkwaliteit met een aantal aardige teksten, zoals: “De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft geadviseerd om in een aanvulling op het MER een nadere, meer gekwantificeerde beschouwing te geven van de negatieve en positieve gevolgen voor de natuur. Deze aanvulling wordt conform het advies opgesteld. Het advies van de commissie laat onverlet dat met beperkt getij op de Grevelingen zout water in het Volkerak-Zoommeer met beperkt getij de waterkwaliteit op orde kan komen.”

In deze tekst is het gebruik van het woordje ‘kan’ opvallend. Het ministerie erkent met het gebruik van het woordje ‘kan’ dat ook met verzilting het bereiken van de KRW doelen niet zeker is. Want anders stond er wel het woordje ‘zal’.  

Een andere opvallende tekst is die op pagina 11 en 12:

“Op grond van de monitoring in de afgelopen jaren kan een prognose worden opgesteld of de maatstaven voor de KRW kunnen worden gehaald. Die monitoring wordt voortgezet en biedt ruimte voor bijstellen van maatregelen zoals het Nitraatactieprogramma. De stand van zaken is dat in de huidige zoete situatie de prognose is dat de gehaltes aan stikstof en fosfaat in het Volkerak-Zoommeer tot 2021 te hoog blijven om te voldoen aan de eisen voor stilstaande zoete meren. De aspecten waterflora, macrofauna en vis voldoen nu niet en volgens de prognose ook niet in 2021. Voor algen en doorzicht laten de meest recente meetgegevens zien dat weliswaar op dit moment voldaan wordt aan de maatstaven van de KRW, maar dat dit vermoedelijk te danken is aan de opkomst van de quaggamossel. Omdat het volgens deskundigen onzeker is hoe het meer zich zonder ingrijpen zal ontwikkelen zijn in het MER twee scenario’s gehanteerd met meer/minder succes van de quaggamossel. Als de quaggamossel zich permanent en in voldoende mate kan vestigen kunnen de aantallen algen en het doorzicht blijvend verbeteren. Bij het scenario waarbij de quaggamossel in aantal terugloopt, lukt dit niet of onvoldoende. In beide scenario’s blijft het uitvoeren van emissiebeperkende maatregelen de komende jaren nodig.”  

In deze tekst is de erkenning te vinden dat voor algen en het doorzicht het Volkerak-Zoommeer voldoet aan de maatstaven van de KRW. Helder is ook voor ondergetekende dat op het terrein van de nutriënten zoals fosfaten en nitraten de KRW doelstellingen in 2021 en vermoedelijk ook in 2027 niet zonder extra maatregelen gehaald zullen worden. Maar dat is voor misschien wel 90 % van de KRW wateren in Nederland het geval. Die gaan we dan toch niet allemaal verzilten?

Er is wel al veel gebeurd en de gehaltes nutriënten zijn al fors gedaald (zie ook Natte 15). Ondergetekende erkent dat nadere emissiebeperkende maatregelen nodig zijn om de KRW doelen te bereiken. Wel betwijfel ik ten zeerste of de KRW doelen voor het volle landje Nederland ooit bereikbaar zouden kunnen zijn. Onze deltawateren zijn het afvoerputje van Europa en de KRW doelen zijn meer fictie dan realiseerbaar. Misschien zou onze overheid ook moeten gaan werken aan de aanpassing van die KRW doelen die voor ons kleine volle landje onhaalbaar zijn in plaats van arbeid en geld steken in de verzilting van een grote zoetwatervoorraad. 

Louis van der Kallen

 


(NATTE/ZOUTE) DROOM OF NACHTMERRIE – 18: STEEDS MEER NATUURORGANISATIES GAAN OOK VOOR ZOET!

 

| 15-02-2015 | 11:30 uur |


 

(NATTE/ZOUTE) DROOM OF NACHTMERRIE – 18

 

Steeds meer natuurorganisaties gaan ook voor zoet!

 

gele lisDe landsregering heeft de “ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer” vastgesteld en daarmee het voornemen kenbaar gemaakt een beperkt getij terug te brengen in het Volkerak-Zoommeer en deze wateren op termijn te verzilten.  

Nu meer zienswijzen inzake de “ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer” bekend worden, blijken steeds meer natuurorganisaties ook voor behoud van de huidige zoete situatie te zijn. Voorbeelden zijn de Stichting Sirene, Natuur en Landschap Goeree Overflakkee (NLGO) en Natuur- en Vogelwacht Schouwen-Duiveland (NVSD) 

De hoofdconclusies in de zienswijze van Stichting Sirene zijn:

1. Het is geen goed besluit. De voordelen wegen niet op tegen de nadelen
2. Het besluit is onzorgvuldig voorbereid
3. Het besluit is niet uitvoerbaar.
Sirene concludeert dat dit besluit voor de natuur meer nadelen heeft dan voordelen en (deels los daarvan) in de juridische zin niet uitvoerbaar is.

Uit de gecombineerde zienswijze van Natuur en Landschap Goeree Overflakkee (NLGO) en Natuur- en Vogelwacht Schouwen-Duiveland (NVSD) zijn de navolgende citaten afkomstig: “We zijn tot de conclusie gekomen dat de RGV eerder een politiek spoor dan een ecologisch spoor beloopt, terwijl het uitgangspunt toch was het verbeteren van zowel de ecologische kwaliteit als de waterkwaliteit van beide gebieden. Dat eerste blijkt niet te gebeuren en het tweede is in ieder geval in het KVZM geen verbetering maar een systeemverandering met alle risico’s van dien. Daarbij is nauwelijks ruimte geboden aan de veranderde inzichten door de ontwikkelingen in de laatste 5 jaren. De ecologische onderbouwing van de MER en natuur effecten studie (NES) zijn naar onze mening onvoldoende en gezien de huidige snelle veranderingen in het KVZM ook sterk gedateerd. Het sterk verminderen van soorten waarvan internationaal waardevolle aantallen in het KVZM voorkomen wordt naar onze mening weggemoffeld en weggeschreven. Wij betreuren de lichtvaardige onderbouwing en gebrekkige inhoud van de MER en de NES. Dit doet geen recht aan de huidige ecologische waarden in beide systemen.”

“Zoet Volkerak-Krammer-Zoommeer behouden, om huidige positieve ontwikkelingen kans te geven.” 

Waren 10 jaar geleden de natuurorganisaties nog eensgezind voor verzilting van het Volkerak-Zoommeer, onder hen zijn er nu steeds meer die vinden dat je niet om de enorme verbetering van de waterkwaliteit heen kunt. Ook zij zijn gaan inzien dat het belangrijk is de huidige zoete natuurwaarden te behouden en een verdere verbetering van de waarden af te wachten en een kans te geven.   

Louis van der Kallen

 


HET RIJK KRIJGT KRITIEK OP DE MER VOOR RIJKSSTRUCTUURVISIE GREVELINGEN VOLKERAK-ZOOMMEER UIT EIGEN HUIS

 

| 11-12-2014 | 10.00 uur |


HET RIJK KRIJGT KRITIEK OP DE MER VOOR RIJKSSTRUCTUURVISIE GREVELINGEN VOLKERAK-ZOOMMEER UIT EIGEN HUIS

volkerak zoommeerDe Commissie voor de m.e.r. vindt dat het milieueffectrapport (MER) behorende bij de Rijksstructuurvisie Grevelingen Volkerak-Zoommeer de huidige toestand van de natuur en de ontwikkelingen in de gebieden niet goed beschrijft. Zo is er geen gebruik gemaakt van alle beschikbare kwantitatieve informatie. Ook is nog onvoldoende duidelijk hoe de maatregelen, zoals het terugbrengen van eb en vloed in de Grevelingen en het zout maken van het Volkerak-Zoommeer, de natuur in de toekomst beïnvloeden. De commissie adviseert daarom het rapport aan te vullen voordat een besluit over de Rijksstructuurvisie wordt genomen. 

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft laten weten het milieueffectrapport aan te zullen vullen en deze aanvullende informatie opnieuw door de Commissie voor de m.e.r. te laten toetsen.

Hopelijk komt het ministerie op basis van de aanvulling dan al tot de conclusie dat verzilting van het Volkerak-Zoommeer een heilloze weg is. Voor meer informatie zie het Voorlopig Toetsingsadvies over het milieueffectrapport Rijksstructuurvisie Grevelingen Volkerak-Zoommeer. 

Voor Ons Water en de BSD is het helder: de onnodige verspilling van geld en de vernietiging van de mooie natuur kan nog voorkomen worden. Stop de verzilting. Teken de petitie via https://onswater.com/

 

Louis van der Kallen

 


VERZILTEN, GEEN ESTUARIUM

 

| 03-12-2014 | 09:15 uur |


VERZILTEN, GEEN ESTUARIUM

gele lis

gele lis

De nu ter inzage liggende Milieu Effect Rapportage (MER) en Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak geeft ons breder inzicht over de plannen met deze deltawateren. In de huidige voorkeursvariant zal een beperkt getij vanuit de Oosterschelde met de bijbehorende verzilting zijn intrede doen in het Krammer-Volkerak. Is dit een eerste stap naar een estuarium of slechts een maatregel om te voldoen aan de Kader Richtlijn Water (KRW)?

Afwisselende milieus
Het huidige Volkerak is nog steeds volop in ontwikkeling en de invloed van het ooit zo prachtige dynamische milieu zijn nog altijd zichtbaar. Nog altijd heeft het Volkerak habitats die kenmerkend zijn voor intergetijdengebieden.  De invloed voor het ooit zilte milieu is nog goed zichtbaar op de laagst gelegen drooggevallen slikken en oeverranden. Pas sinds een kleine vijf jaar zien we in de natuurgebieden een verandering plaatsvinden. Langs kreken en oeverranden begint een moerasvegetatie te ontstaan. Riet, gele lis en moerasandijvie nemen steeds meer toe en de kale randen raken begroeid met een vegetatie die past bij het huidige zoete milieu. De invloed van het zout wordt alsmaar minder en minder. De hogere delen zijn al langer begroeid met gevarieerde ooibossen, met soorten als adelaarsvaren en grote keverorchis. De combinatie van zoete habitats en resten van zoute habitats maken het gebied zeer afwisselend. Door de verandering naar een zout meer verandert er aan de hogere delen vermoedelijk vrijwel niets. De oevers en laagste slikken zullen veranderen, maar of er sprake zal zijn van grote toename is te betwijfelen.

Zilte bak water
De combinatie van naast elkaar liggende zoete en zoute habitats is door verschillende natuurorganisaties als onnatuurlijk en vreemd afgeschetst. Het verzilten versterkt echter alleen maar deze situatie. Het verzilten van het Krammer-Volkerak is de slechte versie van het verlengen van de zeearm de Oosterschelde. Geen estuarium! ‘Kenmerken van’ maakt het Volkerak nog altijd geen estuarium. De invloed van dynamiek vanuit de zee en vanaf de rivier is door de aanleg van de deltawerken vernietigd. Het simpelweg creëren van een paar gaten in dammen verandert daar vrij weinig aan. De getijdeslag wordt dan wel deels hersteld, maar de harde zoet-zout scheiding schuift op van de Krammersluizen richting de Volkeraksluizen. Een open verbinding richting het Hollandsch Diep en het Haringvliet zou de oplossing zijn voor estuarien herstel en zou de enige echte voorkeursvariant moeten zijn voor natuurorganisaties. Het probleem is echter dat het ‘Kierbesluit’ er voor zorgt dat het herstel van een estuarium in de zuidelijke delta onmogelijk maakt. De belangen voor zoet water zijn in de noordelijke delta zo groot dat men hier het Volkerak voor opoffert. De druk van zoetwater op het Haringvliet en de Nieuwe waterweg moet blijven om de zouttong op afstand te houden. Ecologisch gezien is dit niet noodzakelijk en zou de hoofdstroom van het zoete water juist via het Haringvliet en Volkerak moeten lopen. Het belang van voldoende zoet water door de Rijnmond is echter groot.
Iedere natuurliefhebber droomt van de oude dynamiek. Een realistische kijk op de toekomst is echter noodzaak. Het gros van de natuurorganisaties heeft zich blind gestaard op het herstel van een dynamische delta. De stem van de natuur is echter in al deze deltaplannen zeer beperkt.  Wanneer men nuchter kijkt naar economische belangen en veiligheid, dan is een open delta totaal onrealistisch. Veiligheid, economie en Europese afspraken zijn de daadwerkelijke drijfveren achter al deze plannen. De huidige RGV is zeker geen stap dichter bij de zogenaamde stip aan de horizon.  De gebruiksfunctie voor de scheepsvaart is een zeer belangrijke factor in het Krammer-Volkerak. De huidige dynamiek is nog toelaatbaar voor de binnenvaart, maar een verder herstel van een natuurlijk estuarium zeker niet. Om voldoende zoet water door de noordelijke delta te kunnen laten stromen offert men het zoete Krammer-Volkerak op. De druk van zoet water op o.a. het ‘Kierbesluit’ moet namelijk maximaal zijn, omdat men vreest voor de oprukkende zouttong tijdens droge periodes. Een herstel van een estuarium in het stroomgebied Volkerak-Oosterschelde is onmogelijk. Dit brengt namelijk o.a. de zoetwatervoorziening in de noordelijke delta in gevaar en is in strijd met de afspraken met de binnenvaart.

Waterkwaliteit of Europees doel
Een andere reden om het door blauwalgen geteisterde Volkerak te verzilten zijn de KRW doelen. In de MER wordt niet voor niets gesproken over het ‘grotere kans van behalen doelen’ in plaats van verbeteren waterkwaliteit. De KRW-doelen voor zout water liggen veel lager dan voor zoet water. Dat is voor het Rijk dus een zorg minder. Toch nemen natuurorganisaties en RWS nog altijd verbetering van de waterkwaliteit en herstel estuarium in de mond. De waterkwaliteit gaat slechts ten dele en zeer beperkt vooruit door de verzilting. Het Volkerak is nu eenmaal vele malen voedselrijker dan de Oosterschelde. Door een gat in een dam te maken richting de Oosterschelde en zonder al te veel zoetwater druk vanuit de rivieren spoelt dit voedselrijke water echt niet weg. Bij de Volkeraksluizen worden ook in zilte variant problemen verwacht met zuurstofloosheid en blauwalgen. Dit zien we de laatste jaren ook goed nabij de Krammersluizen. De plek waar als eerste en heftigste blauwalgen tot bloei komen. Simpel genoeg omdat daar zout water lekt en het milieu instabiel is. In het zilte Krammer-Volkerak zullen plaagsoorten als zeesla en Japans bessenwier volgens vele een groot probleem gaan vormen. Niet het prachtige geschetste beeld met zeegras, daarvoor is het Volkerak veel te voedselrijk. In de MER wordt zelfs toegegeven dat de mosselkweek noodzakelijk is om de rol van de quaggamossel over te nemen. Zonder deze natuurlijke filters ontstaan enkel nieuwe – en in de eerste jaren grotere – problemen. Onzekerheden te over. En het geschetste duurzame en stabielere systeem wat zou moeten ontstaan? Navraag leert dat iedereen heel veel onzekerheden, uitdagingen en problemen verwacht.

Twee watersystemen, één structuurvisie!?
Ook de keuze om één structuurvisie voor (tegenwoordig) twee van elkaar losstaande systemen uit te brengen is opvallend. Navraag leert dat dit uiteindelijk een commerciële keuze is. De financiering moet namelijk grotendeels uit marktpartijen komen. Met twee grote rijkswateren vergroot men de regio en het aantal potentiele marktpartijen. De eerdere verbinding met de Grevelingen wordt nog wel geopperd, maar is allang geen serieuze optie meer. Dit was in eerste instantie wel de bedoeling, maar viel al snel af. Raadselachtig is ook waarom nu opeens wel een verbinding met de Oosterschelde mogelijk is. Ruim tien jaar geleden wilde niemand dit voedselrijke water in de Oosterschelde hebben. Het gebrek aan voedsel voor de mosselkweek opent deuren zo blijkt.
Natuurorganisaties spelen een ondergeschikte rol in het hele proces. Ze worden erbij betrokken vanwege hun belang, grondgebruik en de wetgeving, maar hun invloed is minimaal. Dat ze zich laten zoethouden met dit plan is dan ook eigenlijk te vreemd voor woorden. De lobby in Den Haag is niets meer dan een wassen neus. Het huidige plan wankelt aan alle kanten en de geschetste positivisme lijkt een wanhopige poging om ons het droombeeld van de toekomst voor ogen te laten houden. Een droombeeld dat in de praktijk onrealistisch zal blijken te zijn. We hoopten op een herstel van het Volkerak met een natuurlijke dynamiek. We krijgen een verlenging van de Oosterschelde, waar zowel de Oosterschelde als het Krammer-Volkerak op achteruit gaan. Een zoute bak water met nieuwe problematiek. Geen duurzame oplossing, maar een middeltje om de KRW-doelen te halen en voldoende zoet water door de noordelijke delta te kunnen laten lopen.

Gezichtsverlies
Het idealisme moet gaan plaatsmaken voor realisme. De bever en de zeehond gaan elkaar in het nieuwe Volkerak niet ontmoeten, elke veldecoloog weet dit. Toch vond natuurmonumenten het nodig om deze droom in te zetten in een laatste wanhopige poging de verzilting te promoten. (zie: https://www.natuurmonumenten.nl/in-een-zout-volkerak-geven-bever-en-zeehond-elkaar-een-knipoog). De hele gang van zaken is even betreurenswaardig als inhoudsloos. Het geeft keihard weer waar het aan schort bij enkele natuurorganisaties: ecologische kennis!
Huidige keuze voor een zilt Volkerak is enkel een politieke keuze en een voor natuurorganisaties politiek correcte keuze. Het gezichtsverlies zou te groot zijn voor de natuurorganisaties. Maar hetgeen zij willen (een estuarium) dat komt er niet. Alle kansen die worden geschetst voor zoutwaterleven zijn zeer onzeker. Dat dit een stap is naar een open dynamische delta is zeer onrealistisch.

Rust, voedsel en ruimte!
Het huidige Volkerak kon zich dankzij de aanwezigheid van blauwalgen en het daarbij horende negativisme onder recreatieve ondernemers in alle rust ontwikkelen. Het Volkerak is uniek door zijn relatieve rust. Buiten de drukke vaargeul is het water rustig. Waar nu duizenden watervogels rustig kunnen slapen, ruien en foerageren liggen in de toekomst velden voor de mosselkweek en allerlei recreatieve functies gepland. Het belang van de scheepsvaart op het Volkerak gaat de komende jaren sterk groeien, met of zonder zout. Nu gebruiken watervogels het meer een jaar rond. Zal dit met de toenemende gebruiksfuncties zo blijven? Het valt te betwijfelen. Het areaal rustig water voor watervogels neemt vermoedelijk zeer sterk af. Het voedsel voor de zeearend en soorten als grote zilverreiger neemt de eerste jaren sowieso sterk af. Ecologen schatten in dat tegen de tijd dat het Volkerak zout zou moeten worden er al meerdere paren zeearenden in het gebied tot broeden komen. De kans dat deze vertrekken na deze enorme aanpassing is aannemelijk. Voedsel en rust zijn voor deze en andere soorten essentieel.

Een breed maatschappelijk belang is nog maar zelden goed samengegaan met een robuust ecologisch belang. Zeker gezien de huidige plannen en belangen van externe financierders worden de ecologische belangen het kind van de rekening. Het is dan ook een raadsel dat natuurorganisaties deze gang van zaken prijzen, zeker gezien het voorkomen van een aantal zeer kwetsbare en voor verstoring gevoelige soorten in het zoete Volkerak. Het wordt tijd dat de natuurorganisaties bewust worden van de nadelige gevolgen en onzekerheden van de verzilting. Laten zij daarom op z’n minst zeer kritisch zijn tegenover de huidige plannen. Maak een ecologische keuze en kies niet voor een gekunstelde verlegging van het probleem. Er is geen enkele reden om te juichen voor verzilting.
De huidige situatie is mogelijk ook instabiel en onzeker, maar er is momenteel een zichtbaar positieve trend waarneembaar. We weten wat we nu hebben, we zien de ontwikkeling, maar we weten zeker niet wat het ons zal brengen. Nog minder weten we dat bij verzilting en tel daar alle andere nieuwe bedreigingen voor rust en natuur bij op. Kies voor een estuarium of kies voor aanpak van de bron van blauwalgplagen in het zoete systeem.

De soorten die elkaar zeker een knipoog  zullen geven in een verzilt Volkerak zijn de Japanse oester en Japans bessenwier. Dan toch liever die quaggamossel!

Een natuurliefhebber/deskundige

 


ZIENSWIJZE ONTWERP-RIJKSSTRUCTUURVISIE NAMENS JACHTHAVENS

 


De Heen, 28 november 2014

 

Directie Participatie

Ontwerp-Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer

Postbus 30316

2500 GH Den Haag 

 

Betreft: zienswijze op de Ontwerp-Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer

 

Geachte heer, mevrouw,

In de ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer (hierna ‘de rijksstructuurvisie’) staat een ontwikkelperspectief geschetst waarin het Volkerak-Zoommeer (hierna VZM) wordt verzilt. De voornaamste reden die hiervoor wordt gegeven is de overlast van blauwalg. Echter, sinds 2008 is de overlast door blauwalg nagenoeg verdwenen en is het water van het VZM schoon en helder geworden, naar alle waarschijnlijkheid door de aanwezigheid van de quaggamossel.

In de rijksstructuurvisie wordt (ruwweg) gesteld dat de kans dat de blauwalg terug komt voldoende zwaar weegt om te besluiten alsnog te verzilten. Aan verzilten van het VZM kleven echter ook nadelen, onder meer voor de recreatie. Die nadelen voor de recreatie worden onvoldoende onderkend in de rijksstructuurvisie en de onderliggende documenten. 

Het voornaamste nadeel voor de waterrecreatie ligt in het opnieuw in bedrijf nemen van de Manderssluis en het Benedensas. Daarmee vermindert de bereikbaarheid van de Brabantse binnenwateren, omdat geschut moet worden om de havens achter de sluizen (zes jachthavens met gezamenlijk zo’n 1550 ligplaatsen) te bereiken. Daarnaast is stankoverlast voorzien van rottende zeesla, juist bij de Manderssluis en het Benedensas. 

Deze extra barrière voor onze klanten heeft een sterk negatief effect, zowel op het aantal overnachtingen van passanten als voor de aantrekkelijkheid van de vaste ligplaatsen. Dat blijkt duidelijk uit het feit dat de havens achter deze twee sluizen pas goed tot ontwikkeling zijn gekomen na de afsluiting van de Philips- en Oesterdam. In de MKBA is dit negatieve effect amper meegenomen voor de passanten en helemaal niet voor de vaste ligplaatsen, terwijl het overgrote deel van de inkomsten van een jachthaven komt uit de liggelden van de vaste ligplaatshouders. Het niet meenemen van deze negatieve effecten is in onze ogen onterecht. 

Verzilten van het VZM zal een zeer zware wissel trekken op de rentabiliteit en levensvatbaarheid van onze havens. 

Naast dit effect op de havens langs het VZM, hebben wij nog meer opmerkingen over de rijksstructuurvisie en de onderliggende documenten. Om deze brief leesbaar te houden, zijn deze argumenten opgenomen in de bijlage bij deze brief. Die bijlage is dan ook niet enkel ter onderbouwing, maar maakt een volwaardig deel uit van onze zienswijze. 

Een van de drie doelstellingen in de structuurvisie is nieuwe ontwikkelingen voor regionale economie. Voor de havens achter de Manderssluis en het Benedensas is het effect van een zout VZM echter juist tegengesteld. 

Wij vragen u om:

Voorlopig af te zien van verzilting van het VZM, totdat duidelijk is of de overlast van blauwalg terugkeert.
Geheel af te zien van verzilting van het VZM als in een later stadium blijkt dat de kans dat overlast van blauwalg terugkeert nihil is.
Te onderkennen dat verzilting van het VZM forse negatieve effecten met zich meebrengt voor de havens achter de Manderssluis en het Benedensas.
De rijksstructuurvisie en de onderliggende MER en MKBA te heroverwegen en zo nodig aan te passen op de punten zoals in de bijlage bij deze brief genoemd.  

Deze zienswijze wordt zowel digitaal als schriftelijk ingediend. Wij zien uw reactie in de Nota van Antwoord tegemoet. 

Namens onderstaande bedrijven en met vriendelijke groet, 

Willem de Neve

Jachthaven de Schapenput 

Deze zienswijze wordt namens de volgende bedrijven ingediend:

1)      Jachthaven Waterkant

2)      Jachtcentrum Dintelmond

3)      Jachthaven de Vlije

4)      Bunkerstation AM van der Kolk

5)      Stevens Nautical

6)      Jachthaven de Schapenput 

 

Bijlage bij zienswijze op de Ontwerp-Rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer

 

In deze bijlage staan de specifieke punten weergegeven waar wij vinden dat de concept rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer (hierna de rijksstructruurvisie) en de onderliggende MKBA en MER tekort schieten. Er is voor gekozen om de bezwaren in te delen naar die drie documenten, waardoor mogelijk enige overlap is ontstaan tussen de diverse kanttekeningen.

Deze kanttekeningen zijn onderdeel van de zienswijze en niet enkel ter ondersteuning. De reden om ze in een bijlage te zetten is om de leesbaarheid van de bijbehorende zienswijzebrief te vergroten. 

Rijksstructuurvisie:
Het maken van een doorvaarbare verbinding tussen VZM en Grevelingen zou volgens de structuurvisie een positieve bijdrage leveren aan de waterrecreatie. Voor de havens langs het Volkerak-Zoommeer is dit echter een nadeel, aangezien het makkelijker wordt om direct door te varen naar de Grevelingen. Die optie wordt dus aantrekkelijker ten opzichte van verblijven in één van de havens langs het VZM, zeker aangezien dit tegelijk gebeurt met het herinvoeren van schutbedrijf van de Manderssluis en het Benedensas, het minder bereikbaar zijn voor diepstekende schepen van de havens van Ooltgensplaat en Oude Tonge en de waarschijnlijke stankoverlast van rottende zeesla (bij de Manderssluis en het Benedensas). Dit effect zou meegenomen moeten worden in de structuurvisie.

In de structuurvisie is bij de geraamde kosten geen post opgenomen voor eventuele schadevergoedingen aan jachthavens achter de sluizen. Aangezien wij inschatten dat de effecten voor de jachthavens langs het VZM juist sterk negatief zijn (zie hieronder), zou een dergelijke post, in ieder geval voor deze jachthavens, wel opgenomen moeten worden.
Op pagina 52 van de structuurvisie wordt gesteld dat bij een zout VZM het water helderder wordt. Dit is echter alleen zo als wordt aangenomen dat de overlast van blauwalg terugkeert. De andere referentiesituatie, waarin de huidige situatie gehandhaafd blijft, wordt niet genoemd. Dit geeft een vertekend beeld, aangezien de helderheid van het water in dat geval hetzelfde blijft en dus geen positief effect oplevert bij verzilting.
Daarnaast is ook geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat het water troebeler wordt. Een vertroebeling zou juist voor een verslechtering van de waterkwaliteit zorgen ten opzichte van de huidige situatie en kan door twee mechanismen worden veroorzaakt. Ten eerste is troebelheid kenmerkend voor brak water, een situatie die zich aan de oostkant van het Krammer-Volkerak voor zal doen, gezien de hoeveelheden zoet water die het meer in worden gebracht. Ten tweede is er de mogelijkheid dat zoutminnende plaagalgen zich ontwikkelen, wat juist in het westelijke deel van het Krammer-Volkerak voor vertroebeling kan zorgen.
Naar onze mening moet deze mogelijke vertroebeling (en dus verslechtering van de waterkwaliteit) worden meegenomen in de scores die (deels) op waterkwaliteit zijn gestoeld. Dit geldt voor de rijksstructuurvisie én de onderliggende documenten.
In de structuurvisie wordt op meerdere plaatsen gesproken over het verdwijnen van blauwalg wanneer het VZM zout wordt. Dit is geen eerlijke voorstelling van zaken. Ten eerste omdat dit niet overeen komt met de huidige werkelijkheid (waarin de overlast van blauwalg nog slechts minimaal is) en ten tweede omdat dit slechts één van de twee gebruikte referentiescenario’s is. Hierdoor wordt in de structuurvisie een verkeerd beeld geschetst van de huidige situatie en van de voordelen die verzilting oplevert. Dit wordt dermate vaak genoemd dat het beeld ontstaat van vooringenomenheid; de rijksstructuurvisie lijkt te zijn toegeschreven naar de beslissing om het VZM te verzilten. Naar onze mening moet de rijkstructuurvisie hierop worden aangepast, zodat een evenwichtigere afweging kan worden gemaakt of al dan niet verzilt moet worden.
In de begroting zijn de operationele kosten van het herintroduceren van schutbedrijf (zowel beheer als onderhoud) bij zowel de Manderssluis als het Benedensas niet meegenomen. Het is reëel te verwachten dat 24 uur per dag schutten een dermate significante kostenpost is dat dit meegenomen moet worden in de begroting van de structuurvisie.
Als rekening wordt gehouden met een schutregime waarbij de sluizen niet 24 uur per dag beschikbaar zijn, wordt juist de schadepost voor de jachthavens achter de sluizen (zie onderstaand voor meer hierover) nog groter.
In de structuurvisie zijn twee referentiealternatieven opgenomen, terwijl in de quick scan waterkwaliteit en ecologie VZM drie mogelijke paden zijn gegeven voor de toekomst van een zoet VZM. Naast een stabiele situatie en een verslechterende situatie, is het ook mogelijk dat de situatie in het VZM verbetert (als waterplanten zich uitbreiden en het effect van de quaggamossel versterken). Door deze derde situatie niet mee te nemen als referentiealternatief, ontstaat onterecht het beeld dat de enige mogelijkheden voor een zoet VZM stilstand en achteruitgang zijn. Om tot een evenwichtige afweging te komen, is het naar onze mening nodig om een derde referentiealternatief door te rekenen voor het VZM.  

MKBA:
Op pagina 35 van de MKBA wordt aangegeven dat het sluizencomplex Benedensas in de zomer circa 2000 schuttingen telt. Ten eerste wordt daarmee geïmpliceerd dat er in de huidige situatie ook wordt geschut, wat niet het geval is. Ten tweede is dit een sterke onderschatting van het aantal passages, blijkens de aantallen passanten in de havens achter die sluis. Het is waarschijnlijk dat de 300 tot 350 passages van de Manderssluis ook een onderschatting zijn van het werkelijke aantal. De MKBA zou hierop aangepast moeten worden, aangezien dit leidt tot een onderschatting van de effecten (die naar onze mening negatief zijn; zie onderstaand).

In de MKBA worden verouderde gegevens gebruikt (voetnoot 34 op pagina 35) over de verwachte groei van de recreatievaart. Ondertussen is duidelijk dat er juist krimp optreedt in deze sector en dat het voor veel jachthavens lastiger wordt om te overleven doordat er een overschot bestaat aan ligplaatsen in Nederland (zie rapportage ‘Jachthavens aan de vooravond van roerige tijden’ van de Rabobank). De negatieve effecten van verzilting van het VZM (uiteengezet in onderstaande punten) zullen daardoor extra zwaar aankomen bij de havens rond het VZM. Hiermee zou rekening moeten worden gehouden in de MKBA.
Op pagina 66 van de MKBA wordt gesteld dat er op dit moment niet wordt geïnvesteerd in nieuwe overnachtingsplaatsen in de verblijfsrecreatie rond het VZM door de slechte kwaliteit van het water. Dit is incorrect, in ieder geval voor de gemeente Steenbergen maar wellicht ook op andere plaatsen rond het VZM. Over het algemeen zijn ruimtelijke ordening en natuurwetgeving de beperkende factor waardoor het onzeker is of een plan doorgaat en niet de waterkwaliteit. Een (mogelijke) verbetering van de waterkwaliteit zal daardoor geen invloed hebben op het al dan niet investeren in verblijfsrecreatie. In de MKBA wordt dus onterecht een positief effect op verblijfsrecreatie toegekend aan de optie om te verzilten.
In paragraaf 6.7.2 van de MKBA is, vanaf onderaan bladzijde 66, het effect op jachthavens meegewogen, maar in onze ogen is daarbij een groot deel van de negatieve effecten buiten beschouwing gelaten. In het onderstaande staat uiteengezet om welke negatieve effecten dit gaat:
In het stuk over recreatievaart is geen rekening gehouden met de effecten van verzilting van het VZM op de vaste ligplaatsen bij de havens rond het VZM. Dit is een onterechte omissie, aangezien het overgrote deel van de omzet van de havens in het gebied komt uit het verhuren van deze vaste ligplaatsen. Het effect van verzilting op de vaste ligplaatsen zal daardoor een veel sterkere economische weerslag hebben op de havens dan het effect op passanten.
Door het sluiten van de sluizen en de mogelijkheid dat er, juist rond de sluizen, stankoverlast ontstaat door rottende zeesla, is een negatief effect te verwachten op de vaste ligplaatsen. Dit kan de vorm aannemen van een verminderde bezettingsgraad, een lager tarief per ligplaats of een combinatie van die twee. Hoe dan ook zal het economische effect op de havens significant zijn, omdat de kosten voor het runnen / onderhouden van een haven niet dalen met een lagere prijs per ligplaats of een lagere bezetting.
Deze effecten moeten zeker beschouwd worden in de MKBA. Het is te verwachten dat het netto effect van verzilting op de havens achter de twee sluizen sterk negatief uitpakt. De conclusie over recreatievaart zal daarmee ook een stuk negatiever uitpakken dan nu weergegeven.
Er wordt zonder onderbouwing aangenomen dat het aantal jaarlijkse overnachtingen per ligplaats in havens rond het VZM door een verbeterde waterkwaliteit omhoog gaat naar het gemiddelde voor de hele delta (met de getallen die in de MKBA worden aangenomen betekent dit meer dan een verdubbeling). Er zijn echter dermate veel factoren die het aantal passanten beïnvloeden, dat het erg onwaarschijnlijk is dat alleen een verbetering in waterkwaliteit een dergelijk effect zal hebben. Daarnaast is in de huidige situatie de waterkwaliteit dermate goed dat niet verwacht mag worden dat de verbetering zo sterk is dat dit een positief effect op het aantal passanten zal hebben. In de MKBA zou het effect van een (mogelijke) verbetering van de waterkwaliteit dus op nul gesteld moeten worden.
Er wordt gemeld dat de passageduur voor de recreatievaart bij de sluizen in ‘de Brabantse rivieren’ langer wordt door de noodzaak om continu te schutten. Dat impliceert dat er nu ook al geschut moet worden, wat niet het geval is. Het schutten is dus een nieuwe factor bij een verzilting van het VZM. Dit onderscheid is belangrijk, omdat het psychologische verschil voor klanten van jachthavens tussen wel of niet schutten veel groter is dan het verschil tussen korter of langer schutten. Met dat  effect zou in de MKBA rekening gehouden moeten worden.
De bovenstaande extra passageduur wordt in de MKBA weggestreept tegen de gemiddeld 5 minuten korter wordende passageduur in de Krammersluizen. Het is echter te verwachten dat die kortere schuttijd bij de Krammersluizen er eerder voor zorgt dat meer recreanten er voor kiezen om door te varen richting Zeeland in plaats van langs het VZM te overnachten. Dus er is voor de havens langs het VZM sprake van twee cumulatieve negatieve effecten in plaats van een positief en een negatief effect die tegen elkaar weggestreept kunnen worden.
Er wordt in de MKBA aangenomen dat de tijden voor schutten en dergelijke nauwelijks van invloed zijn op de keuze van een watersporter voor een bepaald gebied. Daarbij wordt een onderzoek van de heer Vrolijks uit 1999 aangehaald. De heer Vrolijks heeft echter veel recenter aangegeven dat de havens achter de Manderssluis en het Benedensas juist tot bloei zijn gekomen nadat die sluizen open zijn gegaan.
De praktijkervaring leert dat veel waterrecreanten opzien tegen sluispassages of er zelfs angst voor hebben, zeker bij wat grotere drukte of als er mensen op de wal staan te kijken. Vooral het invaren en afmeren in de sluis brengt stress met zich mee. De duur van het schutten is daarbij minder van belang; het maakt niet zo veel uit of dat 10 of 15 minuten duurt.
Het verwaarlozen van de schuttijden, zoals in de MKBA wordt gedaan, is dus onterecht (in ieder geval zonder daar nieuw / nader onderzoek naar te doen).
In de MER wordt gesteld dat er stankoverlast te verwachten is van rottende zeesla, specifiek bij de drie sluizen waar zoet en zout water aan elkaar grenzen. Twee van die sluizen zijn de Manderssluis en het Benedensas. Stankoverlast bij deze sluizen vormt een extra barrière voor watersporters, zeker in combinatie met de wachttijd voor het schutten. Dit is een extra negatief effect voor de havens achter de sluizen en moet worden meegenomen.
Bij het bepalen van de kosten en baten voor recreatievaart zou meegewogen moeten worden dat de hier beschreven negatieve effecten er in de huidige lastige marktomstandigheden (zie rapportage ‘Jachthavens aan de vooravond van roerige tijden’ van de Rabobank) voor kunnen zorgen dat een jachthaven niet langer levensvatbaar is en failliet gaat. Als uit analyse blijkt dat een dergelijk effect verwacht mag worden, vallen de kosten voor de recreatievaart veel hoger uit. Dit geldt voor de MKBA en in het bijzonder voor de REES.
Een ander negatief effect op de jachthavens rond het VZM is dat het effect van verzilting op sportvissen negatief is (zie pagina 141 van de MER). Aangezien een deel van de klanten van de jachthavens sportvissers zijn, worden de havens rond het VZM minder aantrekkelijk voor die doelgroep bij verzilting. Dit effect moet ook meegewogen worden in de bepaling van de kosten voor de recreatieve sector rond het VZM.
Het maken van een doorvaarbare verbinding tussen VZM en Grevelingen zou een positieve bijdragen leveren aan de waterrecreatie. Voor de havens langs het Volkerak-Zoommeer is dit echter een nadeel, aangezien het voor watersporters makkelijker wordt om direct door te varen naar de Grevelingen. Die optie wordt dus aantrekkelijker ten opzichte van verblijven in één van de havens langs het VZM, zeker in combinatie met het sluiten van de Manderssluis en het Benedensas, het minder bereikbaar zijn voor diepstekende schepen van de havens van Ooltgensplaat en Oude Tonge en de waarschijnlijke stankoverlast van rottende zeesla (bij de Manderssluis en het Benedensas). Deze optie zou het negatieve effect op de havens dus versterken.
Ook de voorziene kweek van schelpdieren op een zout VZM heeft een negatief effect op de recreatievaart dat niet is meegenomen in de MKBA. Ten eerste betekent de aanwezigheid van de (blauwe) tonnen voor de mosselkweek een verslechtering van de belevingswaarde van het VZM.
Ten tweede zal de mosselkweek de vaarruimte beperken, wat een direct negatief effect heeft op de geschiktheid van het VZM voor de recreatievaart. Daarnaast is hiervan een indirect effect te verwachten, doordat de recreatievaart gemiddeld dichter bij de beroepsvaart zal komen. Dit zorgt voor een verslechterde situatie voor de (vaar)veiligheid op het VZM.
Deze effecten van schelpdierkweek in het VZM zullen langs deze weg een negatieve impact hebben op de havens rond het VZM en zouden meegenomen moeten worden in de effectberekening in de MKBA.
De hierboven genoemde negatieve effecten zouden ook verwerkt moeten worden in de indirecte effecten voor de recreatie (pagina 101 van de MKBA).
Op pagina 82 van de MKBA wordt gesteld dat een zout VZM voordeel oplevert voor de landbouw door de zoetwatermaatregelen die dan genomen moeten worden. Daarom worden landbouwbaten toegerekend aan verzilting van het VZM. In de rijksstructuurvisie is echter opgenomen dat de ingrepen om het zoetwatersysteem robuuster te maken ook voordeel hebben bij een zoet VZM (deze maatregelen zijn aangeduid als ‘altijd goed’). De baten van deze alternatieve zoetwatervoorziening zouden dus niet alleen bij verzilting meegenomen moeten worden in de berekening van de NCW, maar ook bij de referentiealternatieven.
Op pagina 101 en verder van de MKBA wordt gekeken naar de tijdelijke extra effecten op de regionale economie door het uitvoeren van de maatregelen. Er is echter niet gekeken naar tijdelijke extra negatieve effecten. Een effect dat in ieder geval meegenomen zou moeten worden is dat in een overgangsperiode van zoet naar zout de aantrekkelijkheid van het VZM achteruit zal gaan. In ieder geval zal dan een groot deel van de zoetwaterorganismen dood gaan, wat rotting en stank met zich mee kan brengen. Het is daarnaast voorstelbaar dat de aanpassing die de natuur in en om het VZM dan ondergaat ook andere negatieve effecten met zich meebrengt.
Op pagina 104 van de MKBA wordt gemeld dat de natuur in het VZM op dit moment achteruit gaat. De reden hiervoor is echter dat voor het gebied ook natuurwaarden zijn gedefinieerd die samenhangen met zout water. Specifiek gaat dit om de habitattypen ‘Zilte pionierbegroeiingen (zeemuur én zeekraal)’ (H1310_A en _B) en voor ‘Schorren zilte graslanden (buitendijks)’ (H1330_A), zie hiervoor ook pagina 86 van de MER. Het is echter duidelijk dat bij een zoet VZM die natuurwaarden niet in stand kunnen blijven. Het vasthouden aan de natuurwaarden voor het VZM die samenhangen met zout water is redeneren naar de uitkomst toe. Als het VZM zoet blijft, is het reëel om te verwachten dat deze natuurwaarden worden aangepast. Daarom mag ons inziens het stoppen van de achteruitgang van die natuurwaarden niet meegewogen worden bij de baten van verzilten van het VZM. Dit resulteert in een minder positief natuureffect van verzilting.
Op pagina’s 105 en 106 van de MKBA wordt aangegeven dat er voor de omwonenden van het VZM een verhoogde recreatieve gebruikswaarde van zwemmen optreedt bij verzilting. Dit zou een gevolg zijn van de verbetering van de waterkwaliteit bij het referentiescenario waarin de blauwalg terugkeert. Hierin is echter geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat in een zilt VZM juist overlast ontstaat van bijvoorbeeld zeesla, wat een negatief effect op de recreatieve gebruikswaarde van zwemmen betekent. Dit zou hierin meegewogen moeten worden.
Dit effect is nog sterker op de plaatsen waar brak water ontstaat, dus vooral bij de drie sluizen waarlangs zoet water het VZM in stroomt, omdat brak water gekenmerkt wordt door troebelheid. Recreanten ervaren brak water over het algemeen als onprettig om in te zwemmen.
In de REES (vanaf pagina 128 van de MKBA ) worden dezelfde aannames gebruikt als in de MKBA, dus de bovenstaande aanmerkingen op de MKBA gelden ook voor de REES.
In de REES zijn alleen baten opgenomen en geen kosten. Normaliter zou dit een correcte weergave zijn van zaken (aangezien het een effectenstudie betreft en geen kosten-baten afweging), maar in dit specifieke geval wordt de regio gevraagd (fors) mee te betalen aan de aanpassingen.
De redenering die nu gevolgd wordt in de rijksstructuurvisie is dat er baten zijn voor de regio en dat de regio daarom mee kan (moet) betalen aan het nemen van de maatregelen. Dat betekent dat er een duidelijke samenhang is tussen de regionale kosten en baten van de in de rijksstructuurvisie opgenomen veranderingen.
Het niet meewegen van het geld dat de regio bij moet dragen maakt dat de REES een verkeerd beeld geeft van de impact op de regio. De REES daarom geen goed instrument om deze impact duidelijk te maken en zou vervangen moeten worden door een regionale versie van de MKBA.
In de conclusies van de MKBA wordt in paragraaf 9.2 (pagina 136 en verder) gekeken naar de optimale volgorde van de te maken keuzes. De uitkomst hiervan is dat de beslissingen tegelijk genomen moeten worden. Er is in deze redenering echter geen rekening gehouden met de mogelijkheid om te wachten met het verzilten van het VZM om te zien of de overlast van blauwalg al dan niet terugkeert. Uit de quick scan waterkwaliteit en ecologie blijkt namelijk dat de mogelijkheid bestaat dat de waterkwaliteit in het VZM autonoom verder verbetert.
Als het VZM zoet blijft en er blijkt dat de blauwalg niet terugkeert, worden forse kosten vermeden. Daar tegenover staan de eventuele extra kosten van het later verzilten van het VZM, maar die kosten zijn, voor zover uit de stukken blijkt, alleen hoger in de optie waarbij getij via de Grevelingen naar het VZM wordt gebracht.
Aangezien volgens de rijksstructuurvisie en de onderliggende documenten het verzilten van het VZM via de Oosterschelde een valide optie is, bestaan dus wel degelijk een mogelijkheid én een goede reden om te wachten met de beslissing om het VZM al dan niet zout te maken en te bezien of de waterkwaliteit autonoom op orde blijft en wellicht verbetert. Deze optie moet nader onderzocht worden om een goede afweging op basis van de rijksstructuurvisie te kunnen maken.
In paragraaf 9.6 (vanaf pagina  144 in de MKBA ) worden de risico’s behandeld van het uitvoeren van de maatregelen in de rijksstructuurvisie. Deze risico’s worden echter niet meegewogen in de MKBA, terwijl het voornaamste risico van het niet nemen van de maatregelen, de terugkeer van blauwalg in het VZM, wel zwaar mee wordt gewogen. Daardoor ontstaat in de MKBA een scheef beeld van de voor- en nadelen van de maatregelen in de rijksstructuurvisie (vooral wat het verzilten van het VZM aangaat). Voor een evenwichtig beeld is het noodzakelijk om ook de risico’s die in paragraaf 9.6 genoemd zijn mee te wegen. Naar onze mening schiet de MKBA daardoor tekort in haar huidige vorm en zou aangepast moeten worden.
Een andere mogelijkheid om de MKBA evenwichtiger te maken waar het om risico’s gaat, is door ook de risico’s die samenhangen met het niet nemen van de maatregelen (wederom: vooral de mogelijke terugkeer van blauwalg) niet mee te wegen in de MKBA. Het referentiescenario waarin de blauwalg terugkeert zou dan komen te vervallen. Deze mogelijkheid zou overwogen moeten worden.
In paragraaf 9.6.1 van de MKBA is het risico niet opgenomen dat velden met zeesla kunnen ontstaan, met stankoverlast tot gevolg, terwijl dit risico wel blijkt uit de MER. Dit moet ook meegewogen worden in de berekeningen in de MKBA.
Op pagina 88 van de MER is aangegeven dat veel soorten broedvogels zonder intensief beheer in de autonome situatie geen broedplaatsen meer zullen kunnen vinden in het Krammer-Volkerak. Dergelijk intensief beheer zou meegenomen moeten worden in de REES, aangezien hiervan een positief economisch effect voor de regio van te verwachten is.
Op pagina 132 van de MER wordt aangegeven dat er bij een zout VZM een negatief effect te verwachten is op de leveringszekerheid voor zoet water in (onder andere) het Mark-Dintel-Vliet stelsel. Dit is een gevolg van het te verwachten hogere zoutgehalte van het Hollandsch Diep, vooral in perioden van lage rivierafvoer. Dit heeft een negatief effect op de landbouw, vooral omdat verwacht mag worden dat een periode van lage rivierafvoer vaak samenvalt met een hogere waterbehoefte van de landbouw (beiden kunnen het gevolg zijn van een droge periode). Dit negatieve effect is onterecht niet meegenomen in de MKBA bij de effecten op de landbouw rond het VZM. Zeker in combinatie met het eerder genoemde argument dat de zoetwatermaatregelen die sowieso een positief effect hebben (de ‘altijd goed’ maatregelen) niet als positief effect van verzilting meegewogen mogen worden, is het goed mogelijk dat het totale effect op de landbouw negatief uitpakt. Wij zijn van mening dat de MKBA op dit punt moet worden aangepast.
Tijdens een informatie-avond in Steenbergen (op 24-11-2014, georganiseerd door de plaatselijke VVD-fractie) gaf de heer Boeters (Rijkswaterstaat) in zijn presentatie “Volkerak-Zoommeer, zoetwaterbekken onder druk” aan dat sinds 2008 in het VZM onder meer het volgende speelt: “oplopende zoutgehalten (o.a. door achterstallig onderhoud aan zoetzout scheidingssysteem Krammersluizen)”. Op pagina’s 14 en 15 van de MKBA staat aangegeven dat in beide referentiescenario’s de zoet-zoutscheiding in de Krammersluizen groot onderhoud ondergaat. Vervolgens is op pagina 45 van de MKBA te lezen dat in de kosten voor het referentiealternatief 25,5 miljoen Euro is begroot voor groot onderhoud.
Echter, het feit dat er achterstallig onderhoud is aan de zoet-zout scheiding van de Krammersluizen betekent dat (noodzakelijk) onderhoud niet is uitgevoerd. Dit brengt logischerwijs een kostenbesparing met zich mee. Het is te verwachten dat als de zoet-zout scheiding in de Krammersluizen naar behoren onderhouden was, de kosten voor groot onderhoud een stuk lager zouden liggen in het referentiealternatief of dat groot onderhoud wellicht helemaal niet nodig zou zijn geweest.
Dit betekent dat de op pagina 45 genoemde onderhoudskosten (fors) te hoog geschat zijn en dat dit bedrag naar beneden aangepast moet worden om een juiste invulling van de MKBA te krijgen.
Verder is noch in de rijksstructuurvisie noch in de MKBA of de MER benoemd dat het groot onderhoud dat nodig is aan de Krammersluizen (op zijn minst deels) voortkomt uit achterstallig onderhoud. Daardoor wordt in de hele rijksstructuurvisie een verkeerd beeld van de situatie geschetst. Het hoge chloridegehalte en het verhelpen daarvan door het doorspoelen met zoet water zijn geen intrinsieke eigenschappen van een zoet VZM, maar een artefact dat is gecreëerd doordat er voor gekozen is om de zoet-zout scheiding in de Krammersluizen niet te onderhouden.  Hiermee is het beeld dat in de rijksstructuurvisie en de onderliggende documenten wordt geschetst van de zoete referentiesituaties te negatief. Het achterstallig onderhoud zou meegewogen moeten worden en de rijksstructuurvisie zou hierop moeten worden aangepast, inclusief de onderliggende documenten. 

Uit de MER:
In de MER wordt telkens wanneer het verdwijnen van de blauwalgproblematiek aan bod komt meteen het voorbehoud gemaakt dat die problematiek in de toekomst terug kan keren. Een dergelijk voorbehoud wordt echter niet gemaakt wanneer aangegeven wordt dat de waterkwaliteit verbetert door verzilting van het VZM, terwijl wel degelijk het risico bestaat op achteruitgang van de waterkwaliteit door potentieel hoge algenconcentraties, rottende zeesla bij de sluizen en troebelheid waar het water brak wordt. Voor een evenwichtig beeld zou dat risico even sterk benoemd moeten worden als het risico dat de blauwalg terugkeert.

Eén van de randvoorwaarden voor het nemen van de maatregelen uit de rijksstructuurvisie (zie pagina 40 van de MER) is dat er geen waterkwaliteitsproblemen veroorzaakt mogen worden. Doordat het risico bestaat dat zoute plaagalgen ontstaan in een verzilt VZM wordt niet aan die randvoorwaarde voldaan. Het niet voldoen aan die randvoorwaarde wordt verder niet benoemd noch meegewogen in de rijksstructuurvisie en de onderliggende documenten. Dit is in onze ogen onterecht, aangezien het niet voldoen aan een randvoorwaarde betekent dat de maatregel niet uitgevoerd mag worden.
In de MER wordt aangegeven dat een getijslag van 30 centimeter op het VZM het minimum is om de kans op zoute plaagalgen zo klein mogelijk te houden. Er mag echter verwacht worden dat in dit getal een onzekerheid schuilt, wat betekent dat het mogelijk is dat 30 centimeter getijslag onvoldoende is om zoute plaagalgen tegen te gaan. Aan de andere kant is 30 centimeter getijslag ook meeteen het maximum, omdat meer niet haalbaar is vanwege onder meer schade aan de natuur en effecten op de scheepvaart (zie paragraaf 3.3.2 op pagina 42 van de MER). De positieve effecten op waterkwaliteit van het toelaten van getij in het VZM rusten dus op een precaire balans. Als blijkt dat die balans anders uitvalt en 30 centimeter getijslag onvoldoende blijkt te zijn voor het tegengaan van zoute plaagalgen bestaat niet de mogelijkheid om dit met een grotere getijslag op te lossen. Aan het risico dat de 30 centimeter getijslag onvoldoende blijkt te zijn vanuit het oogpunt van waterkwaliteit wordt in de rijksstructuurvisie te weinig aandacht besteed.
Op bladzijde 98 van de MER zijn de bestuurlijke afwegingen weergeven bij beslissingen over de waterhuishouding. Deze zijn samengevat als veilig – veerkrachtig – vitaal. Om deze ambities waar te maken, moet een wijziging van de waterhuishouding een aantal kwaliteiten hebben. Met andere woorden: de waterhuishouding kan alleen worden gewijzigd als aan al deze kwaliteiten / eisen wordt voldaan. De plannen om het VZM te verzilten schieten op een aantal punten tekort.
Ten eerste is het onzeker dat de waterkwaliteit verbetert. Het is mogelijk dat na verzilting overlast volgt van zoute algen (voor sommige specifieke plekken wordt het zelfs waarschijnlijk geacht dat er overlast volgt; met name zeesla bij de drie sluizen op de grenzen van zoet en zout) en daarnaast is te verwachten dat de delen van het VZM die na verzilting brak worden ook vertroebeling zullen vertonen. Dit betekent een verslechtering van de waterkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie, wat betekent dat de waterhuishouding niet gewijzigd zou mogen worden, tenzij bestuurlijk besloten wordt om (deels) dan de geformuleerde ambitie af te stappen.
Ten tweede is de bijdrage aan de aantrekkelijkheid van de delta voor recreëren twijfelachtig wanneer het VZM wordt verzilt. Daarbij verwijzen we naar de eerder gegeven argumenten over het sterke negatieve effect van verzilting op de jachthavens langs het Krammer-Volkerak en naar de hierboven genoemde mogelijke afname van de waterkwaliteit. Ook op deze grond zou de waterhuishouding van het VZM dus niet gewijzigd mogen worden, tenzij bestuurlijk besloten wordt om (deels) dan de geformuleerde ambitie af te stappen.
In de lijst met kwaliteiten op bladzijde 98 van de MER wordt over waterkwaliteit en natuur gesteld dat het resultaat (van een wijziging in de waterhuishouding) moet kunnen voldoen aan de huidige of aan beter passende doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000. Hiermee wordt aangegeven dat er bestuurlijke ruimte is om die doelen te veranderen als blijkt dat ze niet goed passen.
De eerder genoemde doelen voor het VZM voor zoute habitats, ‘Zilte pionierbegroeiingen (zeemuur én zeekraal)’ (H1310_A en _B) en voor ‘Schorren zilte graslanden (buitendijks)’ (H1330_A), zijn duidelijk niet passend voor de huidige situatie van een zoet VZM. Gezien de bestuurlijke ruimte om meer passende doelen vast te stellen, mag verwacht worden dat bij een beslissing om het VZM zoet te houden de doelen voor zoute habitats verlaten kunnen en zullen worden. Dit is een extra argument om bij de bepaling van het effect van de beide zoete referentiesituaties op de ontwikkeling van de natuurwaarden van het VZM de effecten op deze doelen voor zoute habitats niet mee te nemen. In dat geval vermindert de negatieve impact op natuur voor de referentie, waardoor het in de rijksstructuurvisie gevonden positieve effect op natuur voor alle alternatieven met een zout VZM kleiner wordt. Dit heeft mogelijk impact op de optelsommen van effecten, zoals onder andere weergegeven in tabel 8.1 uit de rijksstructuurvisie.
In tabellen 12 en 13 van de MER (pagina’s 108 en 109) staat het zoutgehalte (van het VZM) als apart kwaliteitscriterium genoemd. Hier wordt in de tekst echter niets over gezegd. Dit impliceert dat een van de uitgangspunten bij het opstellen van de MER is dat een zout VZM sowieso beter is dan een zoet VZM, ook los beschouwd van andere effecten. Een dergelijk uitgangspunt impliceert vooringenomenheid bij het opstellen van de MER. Het zoutgehalte van het VZM zou niet als criterium mogen gelden bij het beslissen om het VZM al dan niet te verzilten. En als het wel wordt opgenomen, moet hier op zijn minst een zeer goede onderbouwing voor worden gegeven.
Op pagina 141 van de MER is aangegeven dat in de situatie waarin de blauwalg wegblijft grote hoeveelheden waterplanten worden verwacht die hinder kunnen opleveren. Dit wordt genoemd als negatief effect in de autonome situatie waarin de blauwalg niet terugkeert. Wat daarbij niet onderzocht is (of ander niet weergegeven staat in de MER en de quick scan waterkwaliteit en ecologie Volkerak-Zoommeer), is of het goed op diepte houden van de vaargeulen (wat sowieso moet gebeuren) deze overlast voor de recreatievaart weg kan nemen, waardoor ook het negatieve effect in de genoemde referentiesituatie wegvalt. Dit zou nader onderzocht moeten worden.
Een aspect van deze grote hoeveelheden waterplanten is ook dat dit een verdere verbetering betekent van de waterkwaliteit, aangezien deze waterplanten het effect van de quaggamossel versterken (de derde mogelijkheid voor de toekomst die is genoemd in de quick scan waterkwaliteit en ecologie Volkerak-Zoommeer). Aangezien in de MER rekening wordt gehouden met de negatieve effecten van deze waterplanten, zouden ook de extra positieve effecten die ze hebben meegewogen moeten worden.
Op bladzijde 141 van de MER is ook aangegeven dat er kans is op het ontstaan van overlast door zeesla of andere mariene algen, met name bij de sluizen naar zoet water; Volkeraksluizen, Dintelsas en Benedensas (paragraaf 6.8.1). Toch is deze verandering (als gevolg van verzilting van het VZM) als positief voor de recreatie beoordeeld, ondanks het feit dat deze overlast specifiek voorkomt op twee zeer belangrijke plaatsen voor de recreatievaart; de beide toegangssluizen tot het Mark-Dintel-Vliet stelsel. Zie hiervoor ook onze opmerkingen bij het bepalen van de effecten op recreatievaart in de MKBA.
Verder is in de MER niets opgenomen over de kans dat zeesla een veel wijder verspreid probleem wordt bij een zilt VZM, terwijl de voorziene getijslag van 30 centimeter het theoretische minimum is om een dergelijke situatie te voorkomen. Dit zou nader onderzocht moeten worden.
Het is ook niet duidelijk waarom bij het oordelen over deze verandering alleen wordt gekeken naar de referentiesituatie waarin de blauwalg terugkeert. Juist in vergelijking met de andere referentiesituatie, waarin de blauwalg niet terugkeert, mag verwacht worden dat het effect van verzilting op waterkwaliteit (en dus ook recreatie) negatief is als wordt gekeken naar de potentiële overlast van zeesla. Op dit punt van de MER zouden beide referentiesituaties bezien moeten worden.
Op pagina 148 van de MER is aangegeven dat zout en getij de belevingswaarde van het VZM verhogen. Hierin is echter niet meegewogen dat de hierboven genoemde stankoverlast van rottende zeesla een negatief effect heeft op de beleving. Daarnaast zal er een negatief effect zijn van de schelpdierkweek, omdat op het VZM dan vele (blauwe) tonnetjes komen te drijven en een substantieel deel van de oostkant van het Krammer-Volkerak dan niet langer toegankelijk is. Dit effect is nog sterker wanneer de schelpdierkweek op grote schaal plaats zal vinden, zoals voorzien in de rijksstructuurvisie. Deze punten zouden alsnog meegenomen moeten worden in het bepalen van het effect van verzilten op de belevingswaarde van het VZM.
Op pagina 151 van de MER wordt in paragraaf 6.12.1 gesteld dat er kans blijft op het ontstaan van overlast door zeesla of andere mariene algen (met name bij de sluizen). Vervolgens wordt aangegeven dat dit een positief effect is ten opzichte van de referentiesituatie waarin de blauwalg terugkeert. Maar er wordt (wederom) niet gekeken naar het effect ten opzichte van de situatie waarin blauwalg niet terugkeert, wat overeen komt met de actuele situatie. Terwijl verwacht mag worden dat het effect ten opzichte van die tweede referentiesituatie neutraal is, of zelfs negatief in verband met de voorziene zeesla. Het effect van verzilten op wonen is daarom te positief ingeschat (zie ter vergelijking ook de opmerkingen hierover bij recreatie).
Vervolgens wordt in tabel 39 op pagina 152 van de MER het effect van zout en getij in het VZM als positief weergegeven, ook voor de referentiesituatie waarin de blauwalg wegblijft. Deze inschatting wordt niet onderbouwd, wat impliceert dat daarin geen rekening is gehouden met de overlast van zeesla. Logischerwijs zou het effect als neutraal of negatief beoordeeld moeten worden, tenzij goed wordt onderbouwd waarom dit als een positieve verandering is aangemerkt.
In tabel 41 op pagina 157 van de MER is bij elk alternatief waar het VZM wordt verzilt in de kolom ‘natuur VZM en omgeving’ weergegeven dat de effecten overwegend positief zijn. Er zijn echter, zoals in het voorgaande is vermeld, kanttekeningen te zetten bij de beoordeling van deze effecten (vooral het feit dat de achteruitgang van zoute habitattypen bij een zoet VZM als negatief effect wordt beoordeeld, zie hierboven voor een nadere uitwerking daarvan). Een herwaardering van deze effecten waarin deze kanttekeningen worden meegenomen zou op zijn plaats zijn.
In tabel 43 op pagina 160 van de MER is bij elk alternatief waar het VZM wordt verzilt in de kolom ‘recreatie VZM en omgeving’ weergegeven dat de effecten zowel positief als negatief zijn. Echter, gezien de kanttekeningen die in het bovenstaande zijn gezet (die wijzen op meer negatieve effecten op recreatie in en om het VZM) is een herwaardering van deze kolom op zijn plaats. Er mag verwacht worden dat de beoordeling bij een zout VZM verandert naar ‘overwegend negatief’ of zelfs ‘uitsluitend negatief’.
In diezelfde tabel 43 word de optie ‘doorvaarbare opening’ als uitsluitend positief voor de recreatie in het VZM beoordeeld. Zoals in het bovenstaande vermeld, mag verwacht worden dat het effect voor de jachthavens langs het VZM juist negatief is. Dit oordeel verdient daarom heroverweging.
Het is verder mogelijk dat de overige eindoordelen in hoofdstuk 7 van de MER, in de genoemde tabellen, de bijbehorende teksten en de conclusies in paragraaf 7.4, beïnvloed worden door de kanttekeningen en opmerkingen hierboven. In dat geval is ook daar een heroverweging op zijn plaats.
In paragraaf 7.5 van de MER (pagina 162 en verder) is aangegeven wat gedaan kan worden om mogelijke negatieve effecten te voorkomen. Naar onze mening zou in deze paragraaf ook voor de in deze zienswijze genoemde negatieve effecten op recreatie gekeken moeten worden hoe deze te voorkomen zijn. 

Mogelijke oplossingsrichtingen:

Als het VZM niet wordt verzilt spelen ook de volgende twee problemen nog:

1)      Het meer is nog steeds eutroof, ook al wordt de blauwalg weggegeten door de quaggamossel.

2)      Het is mogelijk dat alleen het bijwerken van het achterstallig onderhoud aan de zoet-zout scheiding van de Krammersluizen onvoldoende is om de zoutindringing in het VZM tegen te gaan.

Wij denken dat er voor beide problemen technische oplossingen mogelijk zijn. 

ad 1):

Het nutriëntenrijke water van het VZM kan gebruikt worden als voedingsbodem voor het kweken van riet of algen. Door het oogsten hiervan worden voedingsstoffen weggenomen uit het VZM. Daarnaast is een dergelijke oogst in te zetten als grondstof in de biobased economy, bijvoorbeeld om te verstoken in een energiecentrale (laagwaardige toepassing) of als grondstof voor de chemische industrie (hoogwaardige toepassing). Vooral met de kweek van algen is de laatste jaren veel ervaring opgedaan en er lopen meerdere pilot-projecten, bijvoorbeeld in de slufter op de eerste Maasvlakte.

Een extra synergie met algenkweek wordt bereikt doordat in Bergen op Zoom de Green Chemistry Campus gevestigd is, een business accelerator voor biobased innovaties op het snijvlak van agro en chemie. Het mes snijdt dus aan drie kanten: verwijdering van voedingsstoffen uit het VZM, zetten van een stap op weg naar het gebruik van hernieuwbare grondstoffen en een bijdrage aan de regionale (innovatieve) economie.

Wij willen u vragen om deze optie nader te onderzoeken. Een keuze om het VZM niet te verzilten kan hierdoor aantrekkelijker worden. 

ad 2):

Wij werken aan een ontwerp voor een simpel doch doeltreffend systeem om het zoute water dat in het VZM terecht komt terug te loodsen naar de Oosterschelde. Wij kunnen u dit ontwerp nog niet aanbieden omdat het eerst nog nader doorgerekend moet worden, maar wij zullen dit naar u toesturen binnen een door u te stellen redelijke termijn.

Wij willen u vragen dit ontwerp te beoordelen en mee te wegen in de beslissing omtrent de verzilting van het VZM. Als deze relatief goedkope optie om de zoutindringing naar het VZM binnen de perken te houden gerealiseerd wordt, maakt dat het zoet houden van het VZM aantrekkelijker. 

 


NADEREND ONHEIL VOOR HET VOLKERAK-ZOOMMEER

 

| 30-10-2014 | 12:15 uur |


NADEREND ONHEIL VOOR HET VOLKERAK-ZOOMMEER

Eb en vloed op het Volkerak. Het stond in vele kranten en is zelfs opgenomen in de ontwerp-rijksstructuurvisie Grevelingen en Volkerak-Zoommeer. Men wilde indertijd met verzilting op goedkope wijze blauwalgen bestrijden. Deze visie is echter gebaseerd op een verkenning uit 2002 en 2003.

Door vermindering van fosfaat en nitraat, is de waterkwaliteit inmiddels sterk verbeterd.  Blauwalgen zijn vrijwel verdwenen en de natuur ontwikkelt zich in de goede richting. De noodzaak tot verzilting is dan ook volledig van de baan. Men heeft zich echter zo sterk op het verzilten gericht dat we haast zouden vergeten dat niet de zoute variant, maar de zoete en getijloze variant, de voorkeursvariant is van het ontwerp-MER Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer.

Kraanvogels
Gunzer Zee. 26-10-12.53
Het Markiezaat, een belangrijk natuurgebied aan het Zoommeer, wordt beheerd door het Brabants Landschap en ontwikkelt zich tot een duurzaam natuurgebied. Jaarlijks strijken er honderdduizenden trekvogels neer en het broedvogelaantal neemt zienderogen toe. Het behoort als gevarieerd moerasecosysteem tot de vijf belangrijkste vogelgebieden van Nederland. Vanaf 2013 tonen zelfs kraanvogels belangstelling voor het natuurgebied Markiezaat. Alle natuurbeschermers en biologen zouden dan ook een gat in de lucht moeten springen. Kraanvogels komen echt niet zomaar naar een willekeurig natuurgebied. Dat moet immers aan vele voorwaarden voldoen. Maar in plaats van de vlag uit te steken blijft het nog muisstil bij de natuurorganisaties. Ze lijken verstrikt in de plannen voor de Grevelingen en het Volkerak-Zoommeer. Deze zijn echter gebouwd op luchtkastelen en vernietigen ook het prille kraanvogelbiotoop.

Gesmoord door een herenakkoord
Begin 2009 kwamen onder meer enkele burgervaders en de programmadirecteur Zuidwestelijke Delta tot een ‘herenakkoord’ om het Volkerak-Zoommeer te verzilten. Dit zette meteen de toon. De hierop volgende Werkconferentie Zuidwestelijke Delta werd zwaar gemanipuleerd. Na uitbesteding verscheen het Uitvoeringsprogramma Zuidwestelijke Delta en later volgde het Manifest Waterpoort. Beide bedenkelijke rapporten voerden de politieke druk richting Den Haag zo hoog op, dat de minister onlangs verzilting van het Volkerak-Zoommeer heeft voorgesteld.

Toenemende kosten
De geraamde kosten van verzilting zijn inmiddels van 250 gestegen naar 350 miljoen euro, een bedrag waarvan overigens pas een derde is toegezegd. En bij deze kosten blijft het niet, want de voorzieningen en de oeverbescherming zijn niet berekend op getij en de diepte van de vaargeulen zijn afgesteld op een peil van ± nul NAP en moeten uitgebaggerd worden. En hoe zit het met de doorvaarhoogte bij de bruggen? Tal van zoetwatermaatregelen zijn na de verzilting nodig om het voorzieningenniveau op een minimaal peil te houden. Zeeuwse eilanden moeten aan het zoetwaterinfuus worden gelegd, om droogte en verzilting enigszins te voorkomen.

Schadeclaims zullen volgen
Een getijloze en zoete Schelde-Rijnverbinding is een van de verworven zekerheden van de Deltawerken en als dit gaat veranderen, zullen vanuit de havenbedrijven en scheepvaart schadeclaims volgen. Het binnendijks karakter verdwijnt, met alle gevolgen voor de infrastructuur en waardevermindering van onroerend goed. Ook van waterschappen, landbouw en industrie zijn claims te verwachten en de repeterende schade voor toerisme, visserij en schelpdierkweek wordt enorm. Bijna een halve eeuw na de Deltawerken, nu de natuur hier een nieuw evenwicht nadert, gaat door de voorgenomen verzilting het hele milieu er aan. Ongetwijfeld zal ook de natuurbescherming bij de overheid aankloppen voor de ontstane schade en de reeds gemaakte kosten.

Dood en verderf
Nu is het Volkerak-Zoommeer ook nog eens aangewezen als eerste noodberging. Deze te kleine en kwetsbare noodberging gaat nooit goed functioneren en veroorzaakt bij elk gebruik een milieuramp. Zoet water wordt immers op een zout milieu geborgen. Het ecosysteem zal afsterven en de stank van dode vis is dan niet te harden. Het gebied wordt keer op keer een regelrecht sterfhuis, met uitstoot van CO2 en methaan (moerasgas). Verzilting en verzoeting zorgen voor een herhaling van rampen. Wie kiest er nu voor een strategie waarbij het ecologisch evenwicht telkens weer wordt verstoord!

Beperkt getij zonder toekomst
Het belangrijkste natuurdoel van het Nationaal Waterplan is estuariene dynamiek. Men suggereert deze doelstelling door zout en getij in het Volkerak-Zoommeer binnen te halen, maar van enig toekomstperspectief naar een estuarium is hier geen sprake. Er blijft immers een harde grens tussen zout en zoet bij de Volkeraksluizen. De doorlaat van de stormvloedkering was al bij aanleg onvoldoende voor een stabiel  milieu in het resterende Oosterscheldebekken. Het zal dan haast onmogelijk blijken om ook nog eens op het Volkerak-Zoommeer (beperkt) getij te realiseren via een doorlaat in de Philipsdam. Een landinwaarts uitstervend stukje zeegatdynamiek voegt niets toe aan natuurwaarden. Het is niet te verklaren waarom het Deltaprogramma kiest voor een volkomen zinloze inrichting, in plaats van te gaan voor een integrale oplossing met de Zuidwestelijke Delta als één estuarium.

Conclusie
De loze plannen voor het Volkerak-Zoommeer verhogen het risico dat verzilting doordringt tot in het Brabantse land, vergroten de wateronveiligheid en veroorzaken onvoorspelbare milieuwisselingen. Erger kan je het niet maken. En weer de overheid als opdrachtgever die kennelijk niet in staat is om te leren van vastlopende  projecten zoals de Fyra en de Betuwelijn. We zijn op weg naar ‘nieuwe Kamervragen’, want het debacle van de Zuidwestelijke Delta is volop in de maak. Waterschappen en gemeenten, die momenteel hun achterstallig onderhoud nog kunnen laten meefinancieren, houden zich alsnog koest. Jammer dat wederom de belastingbetalers voor de kosten op mogen draaien en de gevolgen niet te onderschatten zijn.

Geoorde Fuut.11-04-14.07Dat waterspecialist Louis van der Kallen uit Bergen-op-Zoom een petitie is gestart tegen verzilting is dan ook geen verrassing: https://www.petities24.com

Iedereen zou deze moeten ondertekenen om het naderend onheil te weren.

Wil Borm
Cor Huijgens
Adviesgroep Borm & Huijgens
integraal waterbeheer  –  oktober 2014


INSPRAAKPUNT V&W INZ. PKB RUIMTE VOOR DE RIVIER – A007

 


 

Bergen op Zoom, 18 juli 2005

 

PKB/MER Ruimte voor de Rivier

Postbus 30316

2500 GH Den Haag

 

Geachte heer/mevrouw,

Ondergetekende wenst middels dit schrijven een inspraakreactie te geven op de PKB Ruimte voor de Rivier, alsmede de Milieueffectrapportage Ruimte voor de Rivier. Ter illustratie zal ik soms verwijzen naar de documenten ter informatie, omdat deze ook mede onderleggers c.q. bouwstenen zijn van de PKB Ruimte voor de Rivier.

Strategie – visie
Nederland krijgt in toenemende mate problemen met het waterbeheer. De bodem daalt in het westelijk deel. De grond klinkt in een fors aantal bemalen percelen in. Als gevolg van klimaatveranderingen stijgt de zeespiegel en nemen neerslaghoeveelheden en neerslagintensiteiten toe. De bodemdaling is een geologisch proces dat grotendeels tot stand komt zonder menselijk ingrijpen.

De inklinking van de bemalen gronden is een proces van honderden jaren, dat mede door het peilbeheer de laatste honderd jaar is versneld. Steeds vaker zijn gronden in gebruik genomen die voor dit gebruik niet of minder geschikt waren. Dit proces gaat nog steeds door.

De PKB gaat uit van het zogeheten “middenscenario van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) (een stijging van de temperatuur van 20C per eeuw)” (pagina 39 PKB deel 1).

Dit wordt vertaald in een Rijnafvoer van 18.000 m3/s en een Maasafvoer van 4.600 m3/s en een zeespiegelstijging van 60 cm/per eeuw.

Het IPCC rapport kwam uit in 2001 en is gebaseerd op data van ruim vóór 2001. Recente publicaties geven aanleiding te veronderstellen dat het middenscenario qua temperatuur en zeespiegelstijging wel eens een stevige onderschatting kan zijn van de toekomstige werkelijkheid.

Is er nagedacht over de toekomst en de houdbaarheid van het totale Nederlandse watersysteem in relatie met het huidige en toekomstige gebruik van gronden?

Zijn de dijkringen 13 en 14 (grote delen van Zuid- en Noord-Holland en Utrecht) op langere termijn verdedigbaar? En wat zou verdediging betekenen voor bijvoorbeeld infrastructuren als havens en watertransportwegen (belangrijke economische dragers)?

Welke scenario’s voor ons Nederlands waterbeheer en onze landsverdediging tegen wateroverlast en overstromingen zijn denkbaar? En wat vereist dan het voorzorgprincipe voor beleid, bijvoorbeeld ten aanzien van investeringen in infrastructuur en economie? Zou onze Nederlandse economie een plotseling en onvoorzien verlies van de dijkringen 13 en 14 te boven kunnen komen?

De PKB Ruimte voor de Rivier zou in deze brede context geplaatst moeten worden. Dit is helaas niet het geval!

Plangebied
Het plangebied van de PKB Ruimte voor de Rivier beperkt zich tot de Boven-Rijn, de Waal, de IJssel, het Neder-Rijn-Lek-systeem, Merwedes, Bergse Maas, de Maas, het Hollands Diep en het Haringvliet (kaart 1, topografie Plangebied, pag. 116 PKB 1).

Ook de Milieueffectrapportage (MER) beperkt zich tot dit gebied.

De maatregelen beperken zich echter niet tot dit gebied. De bergingsmaatregel in het Volkerak/Zoommeer ligt buiten het plangebied. Een effect hiervan is dat deze bergingsmaatregel feitelijk niet meegenomen is in de MER. Evenzo geldt dit voor de zogenaamde ‘afleiding naar de Zeeuwse wateren’.

Dit lijkt op het afschuiven van problemen om op een uiterst goedkope manier van de Randstadproblemen af te komen.

Ter illustratie:

“In het mondingsgebied van Rijn en Maas wordt de taakstelling opgelost met het afleiden van water naar het Volkerak Zoommeer” (o.a. pag. 73 MER).

“Een duurzame veiligheid in het dichtbevolkte Rijnmond en het Drechtstedengebied wordt gewaarborgd door het maximaal vergroten van de bergingscapaciteit van het Rijn-Maas-mondingsgebied” (pag. 47 PKB1).

Uit kaart A4 (pag. 43 MER) blijkt de berging op het Volkerak Zoommeer en doorvoer richting Oosterschelde en/of Grevelingenmeer.

In de MER worden de gevolgen van de berging op het Volkerak Zoommeer vrijwel niet in beeld gebracht: niet ten aanzien van veiligheid, de natuur, gebruiksfuncties als wonen, werken, recreatie en ook niet ten aanzien van bijvoorbeeld grondwater, kwel, enz.

Stelling: hier ligt de noodzaak van een aparte MER voor de berging op het Volkerak Zoommeer!

Berging/afleiden – Zeeuwse wateren
Onder het kopje “Afleiden naar de Zeeuwse wateren”:

“Deze maatregel is in een verdiepingsslag uitgewerkt in een aantal varianten. Op basis van effectiviteit in relatie tot de veiligheidsdoelstelling en de bijdrage aan ruimtelijke kwaliteit zijn er vier varianten overgebleven” (pag. 62 MER).

Waar zijn de varianten te vinden?

“Berging op het Volkerak Zoommeer kan worden gerealiseerd met een aantal beperkte aanpassingen aan de Volkerak- en Krammersluizen en de dijken en kunstwerken rondom het Zoommeer” (pag. 152 PKB1).

Wat de sluizen betreft kan dit kloppen! Wat betreft de dijken heeft ondergetekende de nodige vraagtekens.

De dijkringen 25 (Goeree-Overflakkee), 27 (Tholen en St Philipsland), 34 (West-Brabant) en ook dijkringen 33 en 31 die grenzen aan de scheepvaartroute Schelde-Rijnverbinding en het Bathse Spuikanaal kunnen beïnvloed worden door de peilvariatie op het Volkerak Zoommeer (VZM).

Bij een vast peil, zoals op het VZM worden er andere eisen gesteld aan een dijk dan bij een eventueel wisselend peil (zoals bij berging). Bij een vast peil is de steenbekleding beperkt tot het peil + golfslag. Bij een peilvariatie, zoals met berging, wordt het oppervlak van de benodigde steenbekleding en het onderhoud daaraan van een andere orde. Dit moet niet licht opgevat worden. Met name de Krammer/Volkerak is een grote plas water waar het bij storm goed kan spoken met een behoorlijke golfslag.

Nu is de primaire waterkering rond het VZM ingedeeld in de categorie C. Dit zou met de kans op berging zeker categorie A moeten worden !

In het regioadvies wordt gesproken op pagina 32 in termen als: “Echter de bijzonder lage frequentie van voorkomen (schatting voorjaar 2005 circa 1/1400 per jaar) en de korte duur vanwege de afhankelijkheid van het getij maken deze maatregel acceptabel”.

Dit is een grove bagatellisering van de feiten. De kans op berging was in 2001 circa 1/1430 per jaar. Dit is echter in 2050 al ca. 1/25 per jaar! (de gevolgen van de klimaatswijzigingen).

Ook de verblijftijd is niet alleen afhankelijk van het getij, maar ook van de spuicapaciteit. Het is ondenkbaar dat bij de maximale berging (ca. 2 meter) met één tij deze 2 meter valt te spuien!

Op pagina 152 (PKB1) wordt er op gewezen dat berging in het VZM de afwatering van West-Brabant “kan” bemoeilijken.

Het gebruik van het woordje “kan” is ronduit misleidend. Berging in het VMZ bemoeilijkt de afwatering van West-Brabant. 2 Meter berging maakt afwatering van grote delen van West-Brabant simpelweg, in de huidige situatie, onmogelijk. Tot Breda gaan dan grote gebieden onder water, waaronder veel woningen en bedrijven. De kans is namelijk groot dat, als de Rijn en Maas veel afvoer hebben, dit ook het geval zal zijn met de Mark/Dintel en de Vliet.

De gevolgen van een mogelijke berging van 2 meter water in het VZM zijn o.a.:

– problemen met de afwatering van de rivieren van West-Brabant

– problemen met de lozingen via de gemalen en de RWZI’s (opvoerhoogte) in West-Brabant, Goeree-Overflakkee, Tholen, Sint Philipslands

– scheepvaartproblemen (doorvaarthoogten Schelde-Rijnverbinding)

– het onderlopen van alle natuurgebieden (verdrinken o.a. van grote zoogdieren)

– onderlopen van huizen op de kade bij Tholen

– belemmeringen uitbreidingsplannen van Bergen op Zoom (Bergse Haven)

– noodzaak tot aanpassing van alle beroeps- en recreatie havens

– mogelijke toename van de kweldruk in West-Brabant en op de Zeeuwse eilanden.

Alle reden voor een aparte MER voor de berging van Rijn/Maas water in het VZM, alsmede het nu reserveren van een adequate hoeveelheid geld om de problemen op te lossen.

Hierbij moet tevens betrokken worden wat het afleiden naar de Zeeuwse Wateren (Oosterschelde/Grevelingenmeer) betekent voor het estuariene karakter en de voedselrijkdom/-armoe van de Zeeuwse Wateren.

“Een ander beheer van de stormvloedkeringen wordt onderzocht in combinatie met bergen op het VMZ” (pag. 94 MER).

Indien het beheer van de stormvloedkeringen in het mondingsgebied van Rijn en Maas (de Maeslantkering en de Hartelkering) wordt aangepast, neemt de kans op berging in het VZM toe. Dit maakt een serieuze aanpak van de gevolgen van deze berging geen lange termijnzaak maar een direct korte termijn noodzaak!

Op pagina 60 van PKB1 wordt gesteld dat berging in het VZM conform het Regioadvies is. Dit is juist! Maar wie hebben dit regioadvies gegeven? Wie zaten er in de regionale stuur- en klankbordgroepen? Antwoord: niemand uit West-Brabant of Zeeland! Geen vertegenwoordiger van de waterschappen Zeeuwse Eilanden of de Brabantse Delta.

Het is buitengewoon makkelijk om de problemen af te schuiven op diegenen die niet vertegenwoordigd zijn! Kortom: het regioadvies, dat mede als motivatie wordt gebruikt in de PKB-maatregel berging in het VZM, blinkt in deze uit door eenzijdigheid en eigen belang.

De enige Brabantse provinciebestuurder in de stuurgroep benedenrivieren is dijkgraaf geworden in een bovenstrooms waterschap (dus belanghebbend)!

Graag aandacht voor een goed citaat uit het regioadvies: “Uitgangspunt is dat bovenstroomse maatregelen niet mogen leiden tot een verslechtering benedenstrooms” (pag. 19)

Tenslotte, ten aanzien van het VZM, verdient de afstemming met de lopende planstudie “verbetering waterkwaliteit”een hogere prioriteit!

Zich houden aan de Wet
Met enige verbijstering heeft ondergetekende in de Kosten-batenanalyse Ruimte voor de Rivier deel 1 (KBR deel 1) moeten lezen dat een fors aantal dijkringen de in de wet (Wet op de Waterkering) vastgelegde veiligheidsnormen niet halen! Een aantal in de verste verte niet, ondanks de relatief recente dijkversterkingen!

Onderstaande een aantal onthutsende citaten uit de door het CPB opgestelde KBR deel 1:

“Volgens recente inzichten zijn de werkelijke overstromingskansen uitgestegen boven de wettelijke veiligheidsnormen” (pag. 13)

“Door allerlei veranderingen in het klimaat- en watersysteem worden de kansen op overstromingen zonder ingrijpen bovendien nog groter. Door de groei van de bevolking en de economie nemen verder de gevolgen bij overstromingen toe, in de vorm van menselijke slachtoffers en van schade aan de fysieke en de economische infrastructuur” (pag. 13 en 14).

“Er is dus vroeger niet geïnvesteerd om de overschrijdingskans duidelijk onder de wettelijke bovengrens te brengen” (pag. 17).

“De wettelijke norm wordt in de praktijk dus meer gehanteerd als een streefgetal dat op (middel)lange termijn gehaald dient te worden, dan als een absolute norm” (pag. 17).

“De werking als ondergrens blijkt ook uit het feit dat het project Ruimte voor de Rivier erop is gericht om in 2015 te voldoen aan de eisen op basis van de informatie voor 2001, zonder bijvoorbeeld rekening te houden met de waterstandsontwikkelingen volgens de klimaatscenario’s” (pag. 17)

“Doelstelling van het project Ruimte voor de Rivier is om in 2015 weer te voldoen aan de wettelijke norm. Daarbij is de wettelijke norm vertaald in het kunnen verwerken van een maatgevende afvoer van 16.000 m3/s in Lobith in 2015. Hierbij wordt er dan van uitgegaan dat de hydraulische situatie tussen 2001 en 2015 (en ook de eerstkomende tijd daarna) niet verandert” (pag. 18).

“Zoals gezegd, wordt er in het project echter geen rekening gehouden met waterstijging na 2001” (pag. 30).

“Zonder ingrijpen zullen voor sommige dijkringen, bijvoorbeeld 24 Land van Altena en 35 Donge, de feitelijke overstromingskansen in 2015 zo’n 7 maal groter zijn dan die welke in de wet zijn vastgelegd” (pag. 64).

“Bij de beoordeling van de wettelijke norm mag niet uit het oog worden verloren dat de wettelijke normen formeel betrekking hebben op de minimale veiligheid (= de maximale overstromingskans) van een dijkring. Dat ze hierboven toch zijn afgezet tegen de gemiddelde optimale overstromingskansen, komt omdat de wettelijke normen feitelijk ook fungeren als een bovengrens voor de veiligheid” (pag. 66).

“Beleidsmatig bestaat bovendien de neiging om met verbeteringen in het algemeen niet verder te gaan dan de wettelijke norm vereist 26” (pag. 66)

“26 Sommige wijzen zelfs op mogelijke juridische problemen, bijvoorbeeld bij onteigening, als een project verder gaat dan de wettelijke norm” (pag. 66).

Onderstaand enige cijfers ontleend aan tabel 1 (pagina 16):

Bij een wettelijke norm van 1/1250 per jaar in het bovenrivierengebied heeft bijvoorbeeld Dijkring 43 Betuwe, Tieler en Culemborgerwaarden feitelijk in 2001 een overstromingskans van 1/645 per jaar. De dijkringen 51 Gorssel en 53 Salland spannen de kroon in het bovenrivierengebied met overstromingskansen feitelijk in 2001 van 1/320 en 1/315 per jaar.

In het benedenrivierengebied bij een wettelijke norm van 1/2000 per jaar springen de dijkringen 24 Land van Althans met 1/530 per jaar en 35 Donge met 1/510 per jaar er uit.

Uit tabel 1 blijkt dat in het Rivierengebied alleen de dijkringen 44 Kromme Rijn en 45 Gelderse Vallei in 2001 feitelijk aan de normen voldeden.

Dit alles plaatst de op pagina 11 PKB 1 geformuleerde doelstelling “Het op het vereiste niveau brengen van de bescherming van het rivierengebied tegen overstromingen” wel in een heel bijzonder kader. Dat van misleiding!

Zeker als daar de cijfers uit tabel 4.1 (pag. 63) bijgevoegd worden. Enkele voorbeelden uit deze tabel:

Nr. Dijkring wettelijke feitelijk
norm in 2015
per jaar per jaar

43 Betuwe, Tieler en Culemborgerwaarden 1/1250 1/500

51 Gorssel 1/1250 1/500

53 Salland 1/1250 1/500

24 Land van Altena 1/2000 1/280

35 Donge 1/2000 1/300

Hoe is het mogelijk dat zelfs met de plannen tot 2015 de wettelijke normen niet worden nagestreefd c.q. met de recente omvangrijke dijkversterkingen in het Rivierengebied de wettelijke normen als blijvende factor niet zijn nagestreefd?

Beneden rivierengebied
Uit de KBR deel 1 blijkt tevens dat naar de mening van CPB de risico’s in het beneden rivierengebied lager ingeschat worden met de gebruikelijke rekenmodellen dan ze in werkelijkheid zijn. Met name de wind en de effecten van de zee(spiegelstijging) blijken onderbelicht.

Enkele citaten waaruit dit blijkt:

“De urgentie van investeren is in het gebied van de benedenrivieren over het algemeen nu al hoger dan bij de bovenrivieren. Daar komt bij dat ook de stijging van de verwachte schade veel groter is, omdat de relatieve stijging van de zeespiegel belangrijker is dan de verwachte vergroting van de rivierafvoer” (pag. 23 KBR deel 1).

“Gezien de betrekkelijke hardheid van de verwachting van relatieve zeespiegelstijging zijn deze dijkverhogingen ook voorbeelden van grote maatregelen waarvan de omvang duidelijk groter moet zijn dan nu volgens de wettelijke norm is vereist” (pag. 23 KBR deel 1)

“Anders dan in het bovenrivierengebied hebben in het benedenrivierengebied, behalve de rivierafvoer, ook zee en wind een belangrijke(re) invloed op de overstromingskansen” (pag. 61 KBR deel 1).

Uit tabel 46 (pagina 78 KBR deel 1) blijkt dat bijvoorbeeld de overstromingskansen in het benedenrivierengebied bij een ‘veiliger’ keuze van parameters de feitelijke overstromingskans in 2015 van dijkring 24 Land van Altena geen 1/2000 per jaar maar 1/130 per jaar te zijn. Van dijkring 35 Donge geen 1/2000 per jaar, maar 1/170 per jaar.

Als verklaring wordt op pagina 79 KBR deel 1 gesteld “ook heeft de windfactor een groter effect op de verandering van de overstromingskansen door de opvermenigvuldiging van de stijging van de waterstanden in de loop der tijd in de klimaatscenario’s”.

Kortom: men is in werkelijkheid ver weg van de reële invulling van de wettelijke normen.

Dit vraagt om robuustere maatregelen, die ook een langere beveiliging bieden, dan de maatregelen die nu in PKB 1 worden voorgesteld.

Toekomstbeeld
Gezien het vorenstaande is de vraag of de lange termijnvisies en de geschetste toekomstbeelden (pagina’s 34/39 MER) niet de korte termijn zouden moeten zijn.

Reeds in de “Rivierkundige waarneemingen uit ondervinding opgemaakt, dienftig tot het bepaalen van Middelen ter Voorkoming van Overstroomingen der aangelegenfte Rivieren in Gelderland en Holland” door Martinus van Barnevelt, 1773, alsmede in de “Nota ter algemeene overdenking wegens de bedreigde veiligheid der Provinciën Holland, Utrecht en Gelderland, bijzonderlijk van de Betuwen, de Tieler-, de Bommeler-, en de Alblasserwaarden, met de Landen van Heusden en Altena, door de jaarlijks opklimmende gevaren van overstrooming, bij ijsgang en hoog rivierwater” door J. Blanken, Jz, inspecteur-generaal van den Waterstaat en der Publieke werken, 1821, werden de conclusies getrokken van een overlaat in moderne termen: groene rivier door ’t Land van Altena. Kortom: toekomstbeeld 2.

In de PKB1 is terecht op pagina 53 de conclusie getrokken dat een zeer ingrijpende hoogwatergeul door het Land van Heusden en Altena niet past in het regionaal ruimtelijk kader en weinig draagvlak heeft in de regio. In het besef dat nu reeds de overstromingsrisico’s veel groter zijn dan wettelijk is toegestaan en de ingrepen rond het gebied nu reeds aanzienlijk zijn (waarbij ook in 2015 de normen volgens het CPB rapport volstrekt niet worden gehaald) zou het in de rede liggen met deze kennis het draagvlak in de regio opnieuw te peilen.

Systeemwerking
“Systeemwerking kan grote invloed hebben op overstromingskansen. Als er een overstroming optreedt, dan lijkt onder de huidige omstandigheden in veel gevallen overstroming van dijkring 43 Betuwe en Tieler- en Culemborgerwaarden niet te voorkomen” (pag. 119 KBR deel 1).

In hoofdstuk 6 van de KBR deel 1 over systeemwerking, lijkt het alsof de opstellers wel heel makkelijk denken over het eventueel onderlopen van de Betuwe en Tieler- en Culemborgerwaarden. Op veel plaatsen in dit hoofdstuk worden de (‘positieve’) effecten besproken van de systeemwerking indien deze waarden onder zouden lopen.

Uitgangspunt dient te zijn dat alle dijkringen optimaal/maximaal beschermd worden en de risico’s van cascadewerking worden beperkt. Dijkringen die door hun ligging meer bedreigd worden dienen extra beschermd c.q. door compartimentering de risico’s/schades beperkt en de evacuatiemogelijkheden verbeterd te worden. Deze eventueel aanvullende maatregelen dienen dan ook in de PKB opgenomen te worden.

Tenslotte
“Bij de samenstelling van het maatregelenpakket als onderdeel van deze PKB is rekening gehouden met de wensen vanuit de KRW” (pag. 69 PKB1).

Deze regel heeft ondergetekende met enig genoegen gelezen. Hoewel het woord “wensen” in het kader van de KRW wat vreemd overkomt.

Ondergetekende vindt het jammer dat nergens in de stukken rond deze PKB deze opmerking van pag. 69 gestaafd wordt.

Vertrouwende op een serieuze behandeling van mijn reactie,

hoogachtend,

L.H. van der Kallen

bestuurlijk betrokken bij waterschappen:

Zeeuwse Eilanden

Brabantse Delta

Rivierenland

Rijn & IJssel