VERKIEZINGEN – 0045

 


 

Bergen op Zoom, 14 november 2008

 

Aan het Stembureau van het

Waterschap Brabantse Delta

Postbus 5520

4801 DZ Breda

 

Geacht Stembureau,

De afgelopen 24 uur heb ik veel reacties gehad over de gevolgde stemprocedure bij de lopende verkiezing. Met name ouderen en allochtonen voelen zie ernstig benadeeld. Reeds heden morgen om circa 7.00 uur verzond ik in dit kader naar Anton Merks een mail met mijn ervaringen. In veel gezinnen van ouderen maakt, zo is gebleken, één persoon de post open en sorteert deze. Dit zelfde geldt in nog sterkere mate voor gezinnen van allochtonen, die vaak een wat traditionele rolverdeling kennen. Ook is door de relatief veel voorkomende mindere taalbeheersing in allochtone gezinnen vaak één persoon verantwoordelijk voor en belast met de postafhandeling. Vaak zijn dat de oudere kinderen, terwijl vader de post al heeft opengemaakt.

Het feit dat achteraf niet meer is te reconstrueren bij welk persoon het stembiljet hoort, is er de oorzaak van dat veel stembiljetten van ouderen en allochtonen ongeldig zullen worden verklaard, omdat code en geboortejaar niet meer zullen kloppen.

Een lijst zoals Ons Water, met twee allochtonen kandidaten, is in deze extra getroffen want op deze wijze zullen juist deze kandidaten een aantal voorkeurstemmen missen en daarmee de gehele lijst stemmen. Ook een partij als het CDA zou op deze wijze onevenredig in haar belang getroffen kunnen worden omdat die partij relatief meer oudere kiezers kent.

De nu voor veel kiezers volstrekt onbekende stemprocedure had veel beter via de media gecommuniceerd dienen te worden.

Nu aantoonbaar bepaalde groepen kiezers, lijsten en kandidaten in haar belang onevenredig zijn getroffen, verzoekt de kiesvereniging Ons Water het stembureau van de Brabantse Delta de lopende verkiezing ongeldig te verklaren.

Hoogachtend,

Namens Ons Water

L.H. van der Kallen

 


AANBESTEDINGEN – 0043

 


 

Bergen op Zoom, 10 november 2008

 

Aan de leden van het Algemeen Bestuur

van het Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Geachte Collega’s,

Met enige verwondering heb ik de rapportage van Ernst &Young gelezen inzake het “Rechtmatigheidsonderzoek 2008” van aanbestedingsdossiers van 1 april tot 1 oktober 2008.

Het lijkt er op dat ons DB noch een aantal gunnende ambtenaren de lessen van het dossier 4e Bergboezem begrepen hebben of willen begrijpen.

Met het mandateren aan de sectorhoofden om tot een bedrag van € 150.000 afwijkende besluiten te nemen, legt het DB besluiten over afwijkende gunningen weer in handen van één persoon (het sectorhoofd). Dat is nu precies wat fout is gegaan in het verleden waar projectleiders veelvuldig gunningen uit de hand verrichtten (voor hun project) aan één enkele partij. Nu kan dat weer gebeuren met niet middels de dossiers controleerbare motieven, zoals als: ‘er is slechts één leverancier’. Waren er geen alternatieve producten, met meerdere leveranciers? Is de af te nemen dienst of product patentrechtelijk beschermd of door een vergunningverlenende instantie voorgeschreven?

In een ander geval claimt de betreffende projectleider dat de doorlooptijd ‘bij deze leverancier korter zou zijn dan bij andere leveranciers’. Was dat dan absoluut nodig? Is dat met offertes of mails onderbouwd? Was dat een selectievoorwaarde?

In weer een ander geval was er sprake van een motivatie gelegen in een tijdelijke overbrugging van een periode tot een Europese aanbesteding (geen autorisatie). Weer op informatie van de projectleider. Weer geen stukken die het onderbouwen.

Het lijkt er op dat, om het verhaal werkelijk tussen de oren te krijgen, er drastischer maatregelen nodig zijn, zoals het intrekken van een mandaat dat de kat op het spek bindt. Wanneer is dit mandaatbesluit genomen en wat waren de motieven van het DB in deze? Van wie is dit voorstel tot mandatering gekomen?

Feitelijk zijn dit soort afwijkingen alleen rechtmatig gemaakt door de mandatering. Het lijkt er op dat het DB of de ambtelijke leiding zich liever niet bemoeit met aanbestedings/gunningsbesluiten. Het wordt tijd dat dit veranderd. Mijn verzoek is het bovenstaande te betrekken in uw fractieberaden, zodat er eventueel een AB brede motie kan worden ingediend om dit mandaatbesluit in te trekken.

Met vriendelijke groet,

namens Ons Water

Louis van der Kallen

 


BLEEKLOOP – 0044

 


 

Bergen op Zoom, 10 november 2008

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Geacht Dagelijks Bestuur,

Tijdens de presentatie van het waterbeheersplan aan de regiocommissies op 6 november j.l., werd door de inleider de indruk gewekt dat afkoppeling van het zuidelijk deel van de Bleekloop op de Zoom een gevolg is van het voorontwerp PWP 2010-2015. Hij verwees in deze ondergetekende naar de provinciale PWP procedure.

Bestudering van het voorontwerp PWP 2010-2015 versie 6 leverde, op dat punt, geen nadere informatie op. In bijlage 3 van het voorontwerp (KRW bijlage waterplan versie 5) komt wel een voorbeeld van een fact-sheet voor. Mogelijk is de kennis van de inleider afkomstig van een fact-sheet die wel bekend is bij de deskundigen van het waterschap, maar nog niet voor het publiek bekend gemaakt.

Indien het waterschap bekend is met de fact-sheets van de Zoom en de Bleekloop, stelt ondergetekende het op prijs kennis te kunnen nemen van deze fact-sheets zodat, in het kader van de vaststelling van het PWP, actie kan worden ondernomen richting GS en PS.

Is het waterschap in het bezit van bedoelde informatie en kan deze aan ondergetekende ter beschikking worden gesteld?

In afwachting van uw beantwoording,

Hoogachtend,

Namens Ons Water

L.H. van der Kallen

 


HARTINFARCT TREFT BRABANTSE BIESBOSCH


HARTINFARCT TREFT BRABANTSE BIESBOSCH

Door: W. Borm, C. Huijgens, C. de Witte en M. Boelaars

Als de uitvoering van het project Zuiderklip fase 1 nog tijdig werd stopgezet, was een infarct van het hart van de Brabantse Biesbosch te voorkomen en kreeg het gebied de kans om zich als natuurkern te ontwikkelen. Het Nationaal Park de Biesbosch behoort immers een kerngebied te zijn in de Ecologische Hoofdstructuur van Nederland. De projectleiding liet echter op 5 november 2008, ondanks het nog gaande overleg met de gemeente Drimmelen en de betrokken natuurvereniging over de inzet van drempels, de dijken doorsteken en sloot hiermee de discussie. Het project Zuiderklip, verworpen door een uitspraak van de Raad van State, wordt hierdoor afgerond in een fase dat het verplichte MER nog in voorbereiding is.

Nationaal Park De Biesbosch vanaf de oprichting uit de koers
In 1970 werd het Haringvliet gesloten en het getijdenmilieu verdween voorgoed uit de Dordtse- en Brabantse Biesbosch. Beide gebieden kregen een ander karakter en nieuwe ontwikkelingen vingen aan. De bodems van de ineens veel te ruime deltawateren werden bedekt met een dikke laag vervuild slib. Het sterk verontreinigd sediment zorgt in combinatie met de geringe waterkwaliteit en het onregelmatige riviergedrag voor een bedenkelijk milieu in de geulen van de Biesbosch. Desondanks werd de Biesbosch in 1985 een Nationaal Park in oprichting. Dit met het overheidsadvies om te streven naar een landschap met plassen, moerassen, venen en rijke moeraswouden, met verlanding en bosvorming als natuurlijke processen.

Vijf jaar later legde het Overlegorgaan van het Nationaal Park dit advies naast zich neer en besloot om het verdwenen getijdenmilieu als streefdoel te kiezen. De voorwaarde om uit te gaan van het bestaande rivierwaterbeheer werd hiermee gepasseerd. Staatssecretaris Gabor tekende een convenant, waarmee de Biesbosch op oneigenlijke gronden een Nationaal Park werd. Want de ijdele hoop op terugkeer van het getijde bepaalt op papier de koers voor het Nationaal Park, terwijl het gebied zich al 38 jaar geheel anders ontwikkelt.

zuiderklip

Ligging Zuiderklip in Brabantse Biesbosch

Nooddoorvoer van Rijnwater
In de jaren negentig werden we bewust van de dreiging van het rivierwater. Om bij rivierwatersnood het Rijnwater snel te kunnen afvoeren wilde Rijkswaterstaat een groene rivier aanleggen vanaf de Waal door het land van Heusden en Altena met een doorvoer via de Biesbosch naar het Hollandsch Diep. Maar de bodems van de geulen in de Biesbosch bleken te zwaar verontreinigd om ze hiervoor vrijblijvend te mogen uitdiepen. Een brede geul in zuidwestelijke richting door de niet vervuilde polders van de Zuiderklip werd de noodoplossing. Landsbelang gaat nu eenmaal voor natuur. Gelukkig kreeg Rijkswaterstaat een alternatief aangeboden, namelijk de polder de Noordwaard.
In tijden van nood mag er nu Rijnwater vanaf de Nieuwe Merwede over een grote breedte naar de Delta stromen. Zo werden de groene rivier en het doorstromingsproject Zuiderklip overbodig.

Subsidies bepalen de inrichting van de Zuiderklip
De projectleiding van de Zuiderklip dacht er niet aan om haar project te laten varen. De vrijwel onmogelijke doelstelling `getijdengebied´ werd weer opgepakt en met subsidies van LNV, RWS/Ruimte voor de Rivier, Deltanatuur en de EU kon alsnog een groots plan gerealiseerd worden. De omvang van de subsidies via Deltanatuur en de EU zijn evenredig met het aantal hectaren dat ontpolderd wordt. Voor een bijdrage in het kader van Ruimte voor de Rivier dient er rivierwater door het gebied te kunnen stromen, desnoods via een forse omweg. Niet de behoefte of de noodzaak, maar de subsidievoorwaarden bepaalden vervolgens de inrichting van het ´herziene´ project Zuiderklip. Het project Zuiderklip fase 1 is inmiddels volop in uitvoering.

Doorvoercapaciteit Amer
Na Keizersveer is de doorvoercapaciteit van de Amer in de richting van Moerdijk uitstekend. Het is verbazend dat de projectleiding juist hier een kunstmatige omleiding bedacht voor een heel klein deel van het Maaswater. Dezelfde omweg werd tijdens eerdere planvorming, bij de Rijnwatervariant van de Zuiderklip, als overbodig beschouwd.
Zo´n permanent open verbinding is in strijd met gezond rivierwaterbeheer. Na de aanleg van de omleiding zoekt het water een nieuw evenwicht en gaat de geringe winst van het project spoedig verloren. De overbodige bypass laat immers zichzelf of de hoofdader spoedig verder dichtslibben. Een extra schepje op de slibbezinking na 1970 wordt het resultaat van het grootschalige project Zuiderklip.

Huidige stand van zaken
Het gebied de Zuiderklip had en heeft feitelijk nog altijd de bestemming “spaarbekken met aanliggend natuurgebied”. Deze bestemming is nooit verwezenlijkt. Een vierde spaarbekken bleek overbodig en de polders zijn voor landbouwdoeleinden gebruikt.

zuiderklip 2

Schematisch overzicht eerste fase Zuiderklip met de omleiding voor Maaswate

De gemeenteraad van Drimmelen heeft vijf jaar geleden de bestemmingswijziging “natuur en waterstaatkundige doeleinden” voor het gebied verworpen, omdat ze toen het hele project Zuiderklip niet zag zitten. Nadien is in overleg en met toestemming van de Provincie de bestemmingswijziging alsnog herzien in “natuur met waterstaatkundige doeleinden”. Inmiddels heeft de Raad van State in haar uitspraak van 7 mei 2008 aan het bovengenoemd bestemmingsplan “De Zuiderklip” fase 1 goedkeuring onthouden.

In deze uitspraak is bepaald dat er een nieuw bestemmingsplan dient te worden opgesteld op basis van een uitgebreid onderzoek door middel van een milieueffectrapport (MER). Dit met de bedoeling om alle gevolgen voor natuur- en milieu, waaronder die van de doorstroming van vervuild Maaswater, in kaart te brengen. Daarna dient een keuze gemaakt te worden op basis van de minst nadelige gevolgen. Ook blijkt de habitattoets, een toets die let op de gevolgen voor de kwaliteit van de leefwereld, niet op de juiste wijze te zijn uitgevoerd. Opvallend is dat de DLG op grond van het vrijstellingsbesluit artikel 19 tot nu toe gekozen heeft voor verdere uitvoering en afronding van fase 1 van het project Zuiderklip op basis van een ´verworpen´ bestemmingsplan. Aan de andere kant heeft de DLG bij de gemeente Drimmelen het verzoek tot bestemmingswijziging van de Moordplaat voor fase 2 ingetrokken op basis van de kritische uitspraak van de Raad van State. Samengevat wordt fase 1 uitgevoerd op louter formele gronden en niet op basis van de vereiste kwaliteit, terwijl voor fase 2 van hetzelfde project een nieuw bestemmingsplan wordt voorbereid dat hieraan wel gaat voldoen. Aangezien er nu met het vrijstellingsbesluit wordt vooruitgelopen op een niet meer bestaand bestemmingsplan, is er een illegale situatie ontstaan en dat is in strijd met de wet. Het bevoegde gezag, in dit geval het College van B&W van de gemeente Drimmelen, is verzocht om handhavend op te treden tegen de Dienst Landelijk Gebied en het werk met onmiddellijke ingang stil te leggen. Dit om verdere milieuschade te voorkomen. Uit vrees voor schadeclaims van DLG heeft de gemeente dit niet aangedurfd.

Geen spijt?
Er is bij de Turfzakken inmiddels een grote opening in de dijk gemaakt. Hiermee wordt een risico genomen, omdat de gevolgen achteraf mogelijk onomkeerbaar zijn.
De vraag dient zich dan ook onmiddellijk aan wie daar dan voor verantwoordelijk is. De tot nu toe schone polders de Turfzakken staan, door de gemaakte opening, nu al bloot aan het onstabiele riviermilieu. Het inlaten van gebiedsvreemd water geeft nadelige effecten en kan onherstelbare schade aanbrengen. De waterbodem wordt vervuild met sediment van slibklasse 2 en 3 en de waterhuishouding is onbeheersbaar. Broedgebieden verdwijnen en een getijdenmilieu blijft achterwege. Kapitaalsvernietiging en milieuschade vormen vrij zeker het resultaat. Mogelijk spijt achteraf. Daarmee raakt de overheid de goodwill kwijt wanneer zij voor komende projecten een beroep wil doen op derden. We kunnen ons weinig missers permitteren, want we hebben ook internationaal een naam hoog te houden op het gebied van water- en milieubeheer.

Biesbosch.09-02-08.12

Graafwerkzaamheden aan de Turfzakken Foto: C. Huijgens

Vogels
DLG maakte ondertussen een inventarisatie van de flora- en faunaontwikkelingen in de recent geopende polders Turfzakken. Dit rapport van 27 juni 2008 zou aantonen dat het doorsteken van de dijk voor de natuur een stap voorwaarts is. Dat veel vogels op een open, nat en veranderend gebied afkomen is algemeen bekend, maar dit zegt verder niets van de kwaliteit van water en bodem of van de stabiliteit op termijn. Voorbeelden te over in het deltagebied waar het achteraf mis ging.
Wie herinnert zich niet het drama van de geopende Mariapolder in de Sliedrechtse Biesbosch? Botulisme en vergiftiging richtten hier een ware slachting aan onder de vogels die massaal op de slikvlakten afkwamen. Inventarisaties in de Biesbosch van vogelwerkgroepen geven al tientallen jaren aan dat het binnendijks uitstekend gaat met zeldzame moerasvogels en dat in de gebieden onder invloed van de rivier voornamelijk algemene soorten voorkomen, die we in elk stadspark kunnen aantreffen. Wanneer Staatsbosbeheer haar eigen tellingen openbaar maakt zal dit nog duidelijker worden.

Onstabiel
De DLG had met het project een uitbreiding van een zoetwatergetijdengebied voor ogen, maar overal in het buitendijkse milieu van de Brabantse Biesbosch is sprake van onstabiele rivierdynamiek. Het is juist deze onstabiliteit die met de opening van polders aanzienlijk wordt uitgebreid. Het gebied van de Zuiderklip is het best te vergelijken met het recreatiegebied de Aakvlaai. Hier is de onstabiele rivierdynamiek overheersend en er is nauwelijks sprake van enig getijde. De slechte waterkwaliteit, de aanwezigheid van grote hoeveelheden waterpest en de waargenomen blauwalgen doen vermoeden dat er spoedig problemen zullen ontstaan voor de waterrecreant (bron: Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland). Voor de natuur is deze toestand nu al zorgelijk. Als men bij de Zuiderklip de gegraven dijkopening niet spoedig sluit, dan wacht het hart van het Nationaal Park hetzelfde lot.

Bestemmingswijziging Zuiderklip noodzakelijk
Dat de bestemming ´spaarbekken´ middels een bestemmingwijziging zal verdwijnen ligt voor de hand, maar het is nog niet duidelijk wat de nieuwe bestemming voor het gebied wordt. Aan een mogelijke bestemmingswijziging in “natuur en waterstaatkundige doeleinden” kan in de Zuiderklip goed gestalte worden gegeven. Er dient dan in de verplichte MER studie minstens een projectvariant gepresenteerd te worden, die een eventuele toets van de Raad van State kan doorstaan. Dat zou in onze ogen een variant kunnen zijn waarbij de polders gesloten blijven.

Hartinfarct voorkomen
Door middel van drempels en doorlaatmiddelen is een gesloten Zuiderklip inzetbaar te maken bij watersnood voor doorstroming of voor komberging van rivierwater.
Juist door deze verlagingen beschouwt Rijkswaterstaat dergelijke polders als buitendijks gebied, waardoor bij het project Zuiderklip de reeds geïnvesteerde subsidies alsnog te rechtvaardigen zijn. Het beheer van enkele naburige natuurpoldertjes in de Biesbosch toont al jarenlang aan dat bovengenoemde uitvoering succesvol is. Er is namelijk sprake van een beheersbaar watersysteem en de aanwezige kwel doet haar zuiverende werking.
De garanties voor duurzame natuurontwikkeling. Dit inrichtingsvoorstel is nogmaals door de gemeente Drimmelen en de plaatselijke natuur- en milieuvereniging aan DLG gedaan op 24 oktober 2008. Het Bestuurlijk Overleg van het project had hier vervolgens geen oren naar en liet op 5 november zonder enige ruchtbaarheid de dijken doorsteken en sloot hiermee de discussie. Acht jaar lang stond de dubieuze planvorming onder hevige kritiek, maar blijkbaar maken hier subsidies en ambtenaren het natuurbeleid, zonder zich veel aan te trekken van de gevolgen voor natuur en milieu. De Zuiderklip had het gezonde hart van het Nationaal Park kunnen worden.
Helaas.


DE BIESBOSCH, EEN NATIONAAL PARK OP GOEDE GRONDEN


DE BIESBOSCH, EEN NATIONAAL PARK OP GOEDE GRONDEN

Door: W. Borm en C. Huijgens

Het Nationale Parkenbeleid kent vier doelstellingen: Als eerste natuurbehoud en natuurontwikkeling. Vervolgens educatie en voorlichting, dan natuurgerichte recreatie en als laatste wetenschappelijk onderzoek. In een Beheer- en Inrichtingsplan (BIP) zijn deze doelen samengesmolten tot een bruikbare leidraad voor inrichting en beheer. Bij de Biesbosch liep het anders. De geschiedenis van dit Nationaal Park kenmerkt zich door gemiste kansen voor de natuur.

Een steeds veranderende Biesbosch
Ontwatering veroorzaakte een bodemdaling die leidde tot het ontstaan van de Biesbosch in 1421. Het westelijk veengebied van de Zuid-Hollandse Waard werd een grote ondiepe plas met een getijdenmilieu. Door snelle verlanding behoorde het gebied eind negentiende eeuw al weer tot de hoogste delen van Laag Nederland en kon opnieuw worden ingepolderd. De fase, waarin gorzen, grienden en polders intensief werden geëxploiteerd, leeft in onze herinnering voort als `de oude en unieke Biesbosch`.
Maar wat brengt ons de nieuwe Biesbosch in werkelijkheid? Na de grote verandering door de Deltawerken ging het in de Biesbosch niet van een leien dakje.
Door slibbezinking in de na 1970 veel te ruime wateren nam de verontreiniging van de waterbodems hier ongekende vormen aan. Het buitendijks milieu kreeg een bedenkelijke kwaliteit en bleef soortenarm. Op hogere en geïsoleerde plaatsen hebben vervuiling en verstoring gelukkig minder invloed. Na bijna veertig jaar kunnen we er waardevolle bosontwikkeling en moerasvorming waarnemen. Onder de eentonige wilgenmassa van de oude grienden kwam een ondergroei van kruidensoorten van het elzen-vogelkers-verbond, zoals groot heksenkruid, knopig helmkruid, reuzenzwenkgras, bloedzuring, aalbes, groot springzaad en ijle zegge. Kwelplaatsen onder aan de dijklichamen van de bekkens herkennen we aan de aanwezigheid van beekpunge en in aangrenzende gebieden duiden soorten als holpijp, bosbies, blaasjeskruid, moerasstreepzaad en moeraskartelblad op kwelinvloed. Geïsoleerde natuurpoldertjes veranderden in ware vogelparadijzen.

Bever.Biesbosch.29-04-08.Cor Huijgens.

De bever (Castor fiber) kan zich ook op vervuilde plaatsen goed handhaven. Foto: C. Huijgens

Stoelendans met natuurdoelen
De Biesbosch werd in 1985 Nationaal Park in oprichting. Voor het eerst kon er een omvangrijk natuurgebied ontwikkeld worden op rijke gronden. Gronden die we eigenlijk best zelf zouden kunnen gebruiken. De commissie Kleisterlee gaf vanuit de overheid een advies voor natuur en landschap, dat vervolgens ondersteund werd door de betrokken natuurorganisaties, indertijd verenigd in het Natuurbeschermingsplatform Biesbosch. Maar de samenstelling van het Beheer- en Inrichtingsplan vond al plaats voordat een doelstelling voor natuur en landschap werd vastgesteld, een omgekeerde volgorde. Later kwamen beheersuggesties zoals extensieve begrazing, rivierdynamiek en tenslotte getijdenvergroting. Men zat uiteindelijk met de handen in het haar, want deze ideeën bleken ongeschikt voor de grootschalige natuuront­wikkeling die men toen voor ogen had.

Een vreemde keuze
Tot verbazing van de adviserende ecologen koos het Overlegorgaan in 1991 voor de terugkeer naar een zoetwatergetijdengebied. Een keuze die niet uitging van de bestaande waterhuishouding. Alle verantwoordelijken wisten op dat moment dat deze keuze tijdens de looptijd van het beheerplan onmogelijk was. Men wilde kost wat kost de instelling van het Nationaal Park niet langer uitstellen door tijd te besteden aan het uitwerken van een haalbaar en passend natuurdoel. Dat de vereiste wetenschappelijke onderbouwing vanaf het begin ontbreekt zal dan ook niemand verbazen.

De onstabiliteit van de rivier
De Biesbosch kreeg haar status als Nationaal Park en vanaf dat moment zitten de Dordtse en Brabantse Biesbosch opgescheept met het onhaalbaar natuurdoel “zoetwatergetijdengebied”. Een situatie die schreeuwt om bijstelling. Maar ruim tien jaar later, bij de herziening van het BIP, bleef deze koers gehandhaafd. Op papier wordt een getijdengebied neergezet, maar in werkelijkheid staat het buitendijkse milieu onder invloed van de onstabiele rivierdynamiek, een keuze die men al in de voorbereidende fase absoluut niet wilde maken. De betrokken instanties kunnen inmiddels terecht nalatigheid worden verweten wat betreft het behartigen van de natuurbelangen. De nadruk ligt nog steeds niet bij de kwaliteit van het milieu en wetenschappelijk onderzoek blijft mondjesmaat beperkt tot discutabele ondersteuning van de eigen koers.

Grauwe Ganzen.28-02-08.Cor Huijgens.

Grauwe ganzen (Anser anser) hebben zich als broedvogels gevestigd. Foto: C. Huijgens

Binnendijkse kansen
Onze vele waterrijke gebieden vervullen in de herfst en winter een belangrijke functie voor de vogelopvang van doortrekkers en wintergasten. In voorjaar en zomer is er een nijpend tekort aan goede broed- en foerageergebieden voor moeras- en watervogels. Lepelaars, reigers, rallen, ganzen en eenden zoeken dan vooral rust, helder water en een rijkdom aan voedsel in een niet al te verontreinigd milieu. Het merendeel van het Nationaal Park de Biesbosch ligt buitendijks. Resterende delen onder invloed van het rivierwater brengen, geeft alleen verarming en teveel van hetzelfde. Het maken van permanent open verbindingen met het rivierwater is in de Brabantse Biesbosch in strijd met zowel het rivierwaterbeheer als de natuurbelangen. Rondom de Biesbosch zullen tot 2015 duizenden hectare aan de landbouw worden onttrokken en aan het Nationaal Park worden toegevoegd. Laat dat niet alleen loze ruimte worden voor bevers en recreanten. Goede landbouwgrond opgeven doe je alleen als ervoor in de plaats werkelijk duurzame en waardevolle natuurontwikkeling komt.

In de Noordwaard worden straks natuurontwikkelingsmogelijkheden gebruikt zoals het inrichten van landbouwpolders als omkade moerassen en weidevogelgebieden. Gebieden die in tijden van watersnood mogen overstromen om rivierwater af te voeren of als komberging te fungeren. Na een bestemmingswijziging voor de Zuiderklip van getijdengebied naar water, moeras, rietvelden en weidevogelgebied kon ook het hart van de Brabantse Biesbosch een natuurbestemming krijgen. Het was hier geen onmogelijke opgave om tot een echte natuurkern te komen. Met een goed beheer in de binnendijkse gebieden ontstaan er schone en stabiele biotopen. De projectleiding Zuiderklip heeft echter voor een andere weg gekozen, de dijken in een overlegfase doorgestoken en hiermee de discussie gesloten.

Een goed waterbeheer als basis
Zoals houtwallen een groot deel van het erfelijke materiaal van onze oerbossen bevatten, zo zijn de sloten de schatbewaarders van de resten van de eens zo talrijke venen, plassen en moerassen. Onze poldersloten waren in het begin van de vorige eeuw zeer rijk aan dieren- en plantenleven. We beseffen het nauwelijks, omdat een en ander zich onder het wateroppervlak afspeelde, maar de achteruitgang van dit milieu is wel het meest ingrijpende wat de natuur in ons kikkerlandje is overkomen.
Water van een goede kwaliteit is een kostbaar goed.

Hoewel de Biesbosch, met uitzondering van Amer en Nieuwe Merwede, geen wezenlijk onderdeel is van het rivierensysteem, wordt ze continue bedreigd door het rivierwater. Het tot nu toe gevoerde beleid deed er nog een schepje bovenop. Isolatie en peilbeheer zijn de instrumenten die kunnen bijdragen aan de kwaliteit van het Nationaal Park.
Met gebiedseigen water, natuurlijke en kunstmatige kwel, de aanwezigheid van ringdijken en het reliëf in combinatie met het grillige landschapspatroon zijn de mooiste natuurgebieden te ontwikkelen. Kwel vanuit de spaarbekkens biedt aan de Brabantse Biesbosch gouden kansen. Er kunnen ideeën nader uitgewerkt worden, om dit zeer schone water langer vast te houden en te benutten voor natuurdoeleinden.
Na al die jaren lijkt het advies voor natuur en landschap van de Voorlopige Commissie Nationale Parken ­(VCNP), op basis waarvan de Biesbosch Nationaal Park in oprichting werd, nog steeds actueel. De kansen voor de Biesbosch zitten vooral in -en dan citeren we de VCNP uit 1985- natuurontwikkeling naar een moerasgebied, waarin verlanding, veenvorming en natuurlijke bosvorming plaatsvinden. Blijkbaar is dit advies toch gebaseerd op goede gronden.


FALEND NATUURBEHEER


FALEND NATUURBEHEER

door: W. Borm en C. Huijgens

Gebieden met een natuurbestemming worden steeds vaker bevolkt door grote grazers, zijn minder beheersbaar of krijgen te maken met milieuproblemen.
Ook in het rivierengebied worden voormalige polders en uiterwaarden aan hun lot overgelaten. Het resultaat oogt ruig en dynamisch, maar mag men zo blijven experimenteren met gebieden die ons worden toevertrouwd? 

Natuurontwikkeling
In de afgelopen eeuw is veel veranderd in het landschap. De natuur is jarenlang achteruit geboerd, een tegenbeweging kwam op gang en op sommige plaatsen kan de natuur weer aardig uit de voeten, omdat er de benodigde rust en regelmaat heerst. Met de juiste mentaliteit komt iedere beheerder er wel uit. Respect voor het verleden, oog voor de mogelijkheden die het landschap biedt, een gezond waterbeheer en inspelen op verrassingen die de natuur toch nog altijd in petto heeft. In redelijk schone en stabiele gebieden, met jaar in jaar uit op ieder plekje een vast beheer, is het heerlijk te constateren dat het de goede kant op gaat. Deze toename van de natuurlijke rijkdom, noemen we vanouds natuurontwikkeling.

Nieuwe natuurvisies
Sinds Plan Ooievaar (1986) in het land is, geven idealistische voorstanders van deze en verwante stromingen aan de term natuurontwikkeling een wat gewijzigde betekenis. Natuurontwikkeling is in hun ogen wat de mens aanricht of beter gezegd, inricht. Dit gebeurt vaak grootschalig en rigoureus. Natuurontwikkeling als ‘werkwoord’ is het doorsteken van dijken en kades, het uitgraven van kreken, het met bulldozers bewerken van het landschap en het verwijderen van de bovenlaag. Publiciteit wordt hierbij zeker niet geschuwd. Televisie, websites en kleurige informatiefolders promoten de nieuwe denkwijzen.

Scoren
Studiereizen naar voormalige Oostbloklanden leren jonge onderzoekers wat oernatuur is. Daar zijn immens grote oppervlakten waar de vervuilende mens nog maar weinig vat op heeft. Zó moet het hier dus ook worden. Om zich te profileren brengen zij hun up-to-date kennis onmiddellijk in de praktijk. Geen traditionele voortzetting van een beproefd beheer. Daar val je niet mee op. Nee, projecten waar mee te scoren valt, want de concurrentie in biologenland is groot. ‘God schiep de aarde, maar ik ben een goede tweede’, meent menig net klaargestoomde bioloog. Wat spreekt meer tot de verbeelding dan hier, in het overvolle Nederland, een oerlandschap te herscheppen? Zó van de drukte van de stad, floep, terug in de oertijd. Heftig! Vol enthousiasme gaat men, letterlijk vanaf de bodem, aan de slag met ingrepen, noodgrepen en experimenten. Wie niet waagt, die niet wint. Tijdens de uitvoeringsfasen van deze plannen kan men u heel wat laten zien. Lijvige rapporten rollen uit de computer en de mooiste presentaties verfraaien de plannen. Dat is van groot belang voor het bureau waaraan deze fase is uitbesteed.

Biesbosch.09-02-08.15

Weer een ´natuurontwikkelingsproject´. Foto: C. Huijgens

Na oplevering blijft het betreffende bureau niet verder verantwoordelijk en is het naarstig op zoek naar nieuwe orders. Vóór dit tijdstip moet zelfs een leek bij het aanschouwen van de zandbergen en waterpartijen onder de indruk zijn van het gebeuren.

Strijd om ruimte
Voor oerlandschappen is ruimte nodig, ruimte die we niet hebben. Het streven naar aaneengesloten grootschaligheid is heilig en annexatie van aangrenzende natuurgebieden lijkt dan ook onvermijdelijk. Nog niet verkavelde kleine landschapsjuweeltjes worden door de grootse plannen opgeslokt. Een lappendeken van kleinschalige landschapselementen is volgens de ‘natuurontwikkelaars’ niet meer van deze tijd. Denk groot! Na aanleg hoort de mens zich als beheerder terug te trekken en krijgen de natuurlijke processen de overhand. We zien wel wat het wordt. De komende generatie zal zich vergapen aan een ruig landschap met verdronken uiterwaarden en polders, bevolkt door grote grazers. En de kwaliteit? Die zit ‘m in de kwantiteit.

De ontdekking van grote grazers
In de jaren zestig dachten velen dat Moeder Natuur maar haar gang moest gaan, dan zou het wel goed komen. Maar de beheersvorm ‘niets doen’ leidde in onze halfnatuurlijke landschappen in de regel tot verarming. Aan de andere kant is het intensieve natuurbeheer nogal duur – hooien en plaggen kost geld. Beide stromingen lijken elkaar en de oplossing gevonden te hebben in de inzet van grote grazers.

Is deze keuze wel juist? Zorgt ze voor verrijking of verarming? Hoort het thuis in onze schaarse natuurgebieden? Belemmert het niet de bosvorming en verjonging? Zijn de beschikbare terreinen niet veel te klein voor rondzwervende kuddes? Vragen te over bij een reeds ingeburgerde beheersvorm.

De Beekse Bergen in rivierenland
De lastige verrekijker wordt overbodig, want koniks, Heckrunderen, Schotse hooglanders, galloways, IJslandse pony’s en andere ‘wilde huisdieren’ zijn veel beter waarneembaar dan onze inheemse diersoorten. Nemen deze uitgezette dieren niet stiekem de ruimte in beslag die we wilden reserveren voor onze eigen fauna? Of zijn deze grote grazers onmisbare beheerders die meewerken aan de landschapsbepalende natuurlijke processen? Als we de publicaties moeten geloven, draagt elk dier met wetenschappelijk verantwoord gegraas en geknabbel bij aan de diversiteit. De paarden en runderen trappen niks plat met hun poten, maar scheppen microreliëf. Ze vreten geen waardevolle begroeiingen weg, maar grazen selectief. Wanneer zo’n ruig ogend huisdier een nest van een grutto vertrapt – in begraasde terreinen neemt het aantal grondbroeders met 80% af – is dat geen enkel bezwaar. Die vogel komt wel aan zijn trekken in onze weidegebieden waar we nestbeschermers gebruiken. Vroeger bracht de boer in de wintermaanden zijn koeien van de uiterwaarden naar de beschutting van de warme stal. Zoiets past hier niet. Die ruig ogende grazers moeten maar lekker buiten blijven, achter de afrastering met wildroosters. Vraag je vooral niet af of in de prehistorie wilde paarden en runderen hun wintervakanties in vergelijkbare dichtheden langs de koude en vochtige rivieroevers doorbrachten.

Dynamiek en verstoring
Het overheidsbeleid is gericht op het verkrijgen van meer ‘ruimte voor de rivier’. Dit om de dreiging van extreme waterstanden te beteugelen. De plannen om van uiterwaarden weer overstroombare gebieden te maken vormen hierbij een belangrijke bijdrage aan de veiligheid van het omringende land. Deze aan de landbouw onttrokken gebieden krijgen meestal automatisch het predicaat ‘natuurontwikkelingsgebied’. We weten inmiddels dat het gedrag van onze rivieren grillig is geworden. Die dynamiek vergroot aan de ene kant de vestigingskans voor nieuwe soorten, maar vormt tevens een bedreiging voor gevestigde soorten. Hoe meer onder invloed van de rivier, des te armer is de samenstelling van de vegetatie en neemt het broedsucces van moerasvogels af. Botanici en ornithologen staan dan ook doorgaans niet te juichen, maar in tijdschriften als ‘Nieuwe Wildernis’ doet men zijn uiterste best om aan iedere geconstateerde verandering een positieve draai te geven. De nieuwe stromingen moeten zich immers nog op vele fronten bewijzen. Ze putten hun hoop en enthousiasme uit de stormachtige ontwikkelingen die altijd volgen na de aanleg, in de jaren van verstorings- en pioniersvegetaties. Door extreme waterstanden, langdurige inundatie, bezinking van vervuild slib, een lozing van weet ik wat of gewoon een milieuramp zijn jarenlange ontwikkelingen echter in een mum van tijd weer teniet gedaan.

Blauwe reigers

Blauwe reiger Foto: C. Huijgens

De vervuilde en intensief gebruikte waterwegen zouden de zwakke ruggengraat moeten gaan vormen voor de gloednieuwe oernatuur. Juist in het blijvend zwaar door de mens beïnvloede en verstoorde rivierengebied wil men ‘autonome’, dat wil zeggen zelfregulerende natuurgebieden laten ontstaan. Kwetsbaar én robuust. Een verrassende tegenstelling! Als er vervolgens met de Haringvlietsluizen geëxperimenteerd gaat worden, dan zijn we in die regio verzekerd van ontwikkelingsperioden van minder dan een half jaar. ‘Natuurontwikkelingsplannen’ met niet, nauwelijks of tijdelijk ontwikkeling van natuur, is dit eigenlijk wel te rijmen? In onze ogen niet.

Geef terug!
Geef het woord natuurontwikkeling verdorie terug aan héél natuurminnend Nederland en aan alle vormen van natuur! Natuurontwikkeling begint niet alleen bij het nulpunt, maar vindt overal en op zoveel manieren plaats. Per gebied, groot of klein, kunnen we ons de vraag stellen welk beheer het juiste is om te komen tot een kwalitatief zo goed en duurzaam mogelijk resultaat. We kunnen keuzes maken. Soms de minst slechte en soms hele goede.


IS HET EXPERIMENT DE KIER ACHTERHAALD?


IS HET EXPERIMENT DE KIER ACHTERHAALD?

door: W. Borm en C. Huijgens

Het complex van de Haringvlietsluizen vormt vanaf 1970 de grote regelkraan van de Nederlandse rivierwaterhuishouding. Door alleen te spuien, lozen we er zoetwatervis in zee en kunnen trekvissen onze rivieren niet bereiken. Het integraal overleg Haringvliet – Hollandsch Diep – Biesbosch leidde begin negentiger jaren tot het plan om enkele sluisdeuren de klok rond op een kier te zetten en zo een verbinding tussen zout en zoet tot stand te brengen. Men hoopte hiermee de situatie voor de natuur te kunnen verbeteren. Voor de tweede maal is het op een kier zetten van de sluizen uitgesteld. De planstudie van de Kier is afgerond en het ligt in de bedoeling dat die in 2010 operationeel wordt. Voor de kwaliteit van de deltawateren lijkt de Kier overbodig en zelfs bedreigend. Heeft het nog zin hiermee door te gaan?

Aalscholver.Brouwersdam.02-03-08.Cor Huijgens.

De aalscholver (Phalacrocorax carbo) houdt de visstand gezond door het wegvangen van langzame en zieke exemplaren. Foto: C.Huijgens

Wisselende milieuomstandigheden
Vanaf de begintijd zal de Kier enkele maanden per jaar op non-actief staan door de steeds vaker voorkomende lage rivierafvoeren in de zomer. Tellen we daar de sluitingen als gevolg van hoge zeewaterstanden bij op, dan werkt de Kier nog maar 6 tot 8 maanden per jaar. Getemd getij, een vervolgstap op de Kier, is dan ook uit beeld verdwenen. Getijde vanuit het Haringvliet zal de Biesbosch nooit meer bereiken. In periodes met geringe rivierwaterafvoer wordt eerst al het brakke water geloosd. Na dit ´zoetspoelen´ sluit men de sluizen om indring van zout tegen te gaan. Het milieu van het Haringvliet verandert hierbij aanzienlijk. Bij het opnieuw laten binnenstromen van zeewater vindt een omgekeerd proces plaats. Deze wisselingen van milieu veroorzaken sterfte van organismen die afhankelijk zijn van brak water en getijden óf van levensvormen gebonden aan stabiel en zoet water. Die ongunstige omstandigheden, direct veroorzaakt door de Kier, maken dat er van duurzame natuurontwikkeling in het Haringvliet geen sprake meer zal zijn. Het beoogde herstel van de ecologische relatie tussen zee en rivieren blijft naar verwachting beperkt tot incidentele waarnemingen van verdwaalde vissen. Dit alles staat haaks op het streven naar gezonde deltawateren.

Wulp.Burgsluis.02-03-08.Cor Huijgens.

De wulp (Numenius arquata) zoekt haar voedsel op vlakke stranden en moddervlakten. Foto: C.Huijgens

Zoutproblemen in het Haringvliet
Het gedrag van het zout vormt de grootste onzekerheid. Men wil de zoutgrens tot maximaal 8 km oostwaarts van de sluizen, maar hoe zal het water in het Haringvliet zich mengen? In hoeverre schiet een zoute tong onder het zoete water door? Is het water in het Haringvliet wel voldoende in beweging? Zal de overgang van zoet naar zout niet te abrupt zijn voor het aanpassingsvermogen van organismen zoals trekvissen ? Kan men eenvoudig de indring van zout stoppen? Zolang deze vragen onvoldoende beantwoord zijn, vormt ook dit aspect van het experiment een risico.

Bijstelling of evaluatie achteraf?
Door lerend beheren wil Rijkswaterstaat hier ervaring opdoen. Nu heeft de ervaring al geleerd dat experimenteren met Deltawateren op termijn problemen kan opleveren.
De precieze invloed van de Kier op de natuur weten we pas na de evaluatie die op zijn vroegst in 2015 start. Uiteraard zullen er dan meer trekvissen waargenomen zijn dan bij met vloed volledig gesloten sluizen, maar om op basis hiervan het experiment als geslaagd te beschouwen zou wel heel kort door de bocht zijn. Als er immers geen sprake is van continuïteit in natuurontwikkeling, maar van onregelmatig terugkerende milieuwisselingen met vergaande ecologische gevolgen, dan weten we nu al dat het plan mislukt.

Ondanks alle goede bedoelingen wordt oude planvorming naar verwachting niet lang meer vastgehouden en vindt er bijstelling plaats. Als het experiment meer kwaad dan goed doet, dan is het verstandig om zelfs in deze vergevorderde fase het project af te blazen. Wanneer er een permanente en geleidelijke overgang van zout naar zoet komt via de Oosterschelde, levert de Kier geen enkele bijdrage en is de natuur in de Delta gebaat bij Haringvlietsluizen die alleen spuien ter verhoging van de veiligheid of de milieukwaliteit. Stabiliteit van het zoete milieu in het Haringvliet is ecologisch en economisch van belang en voorkomt verzilting van het grondwater van de omringende gebieden. Het stabiele milieu zal een positieve invloed hebben op aangrenzende natuurgebieden en inname van zoet water is weer overal mogelijk.

Wijziging plannen Haringvliet
Bij de Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier is voornamelijk gekeken naar de rivieren in combinatie met slechts het Haringvliet en de noodberging Krammer/Volkerak, en nauwelijks naar de gehele zuidwestelijke Delta. Zodra er een grote gecombineerde Deltaberging in zicht komt en de verbindingen tussen de deltawateren onderling worden hersteld, is heroverweging en afstemming van samenhangende projecten gewenst. Een meer integrale en duurzame aanpak van het waterbeheer garandeert onze veiligheid en verbetert de ecologische relatie tussen zee en rivieren. Op dat laatste wacht natuurminnend Nederland al tientallen jaren.


WATER IN BEELD – 0041

 


 

Bergen op Zoom, 29 september 2008

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Geacht Dagelijks Bestuur,

Recent hebben de leden van het Algemeen Bestuur de voortgangsrapportage over het waterbeheer in Nederland 2008 “Water in Beeld” mogen ontvangen. Naar aanleiding van dit stuk heeft ondergetekende enkele vragen.

Op pagina 21, paragraaf 3.1.2 onder het kopje Ruimte voor de Rivier is het volgende citaat te vinden: “Ook voor de maatregel ‘berging Volkerak Zoommeer’ is nog in 2007 een overeenkomst gesloten.”

– Met wie heeft, naar ondergetekende veronderstelt, de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat een overeenkomst gesloten en is deze overeenkomst voor de leden van het Algemeen Bestuur beschikbaar?

 

Op pagina 24, paragraaf 3.1.10 onder het kopje “Regionale waterkeringen” is het volgende citaat te vinden: “Naast Utrecht hebben nu alleen Noord-Brabant en Limburg nog geen normen voor deze keringen vastgesteld.”

– In de Vierde nota waterhuishouding stond als actiepunt dat in 2006 door alle provincies in overleg met de waterschappen normen moesten zijn vastgesteld voor de regionale waterkeringen. Hoe is het mogelijk dat deze normen in Noord-Brabant niet binnen de gestelde termijn 2006 en zelfs niet in 2007 zijn vastgesteld?

– Is er over deze zaak overleg geweest met de provincie Noord-Brabant en wat was daarvan de inhoud?

– Zijn deze normen tot op heden wel vastgesteld?

– Zo niet. Is er een termijn vastgelegd voor de vaststelling?

– Heeft het waterschap stappen ondernomen om de vaststelling te bespoedigen?

– Zo ja. Welke?

– Zo nee. Waarom niet?

– Op basis van welke criteria, wordt/is bij gebrek aan vastgestelde normen bij de regionale waterkeringen getoetst of zij die veiligheid garanderen die vereist is?

Op pagina 30, paragraaf 4.1.3 onder het kopje “klimaatscenario’s in het waterbeheer” is het volgende citaat te vinden: “Op dit moment zijn er regelmatig watertekorten. Door klimaatverandering nemen die watertekorten de komende eeuw bovendien toe. Uit de analyse in het rapport ‘Investeringsruimte voor toekomstige droogte’ blijkt dat de toename in twee van de vier klimaatscenario’s aanzienlijk forser uitvalt dan in de WB21-scenario’s was aangenomen. De onzekerheid is nog te groot om nu al dure maatregelen te nemen om watertekorten tegen te gaan. De watertekorten lopen echter in twee van de vier scenario’s zodanig op, dat het verstandig is nu alvast te gaan verkennen welke maatregelen kunnen worden genomen als blijkt dat de drogere klimaatscenario’s doorzetten.”

– Is het Dagelijks Bestuur met ondergetekende van mening dat deze veranderende inzichten, inhoudende verslechterende vooruitzichten ten aanzien van de beschikbaarheid van voldoende zoet water, betrokken zouden moeten worden bij de afwegingen, te maken bij de besluitvorming (zoet/zout), over de toekomst van het Krammer/Volkerak/Zoommeer systeem?

In paragraaf 4.2.3 op de pagina’s 31 en 32 wordt geschreven over de waterakkoorden. Voor elf watersystemen heeft de landsregering waterakkoorden tussen de waterschappen en het Rijk verplicht. De paragraaf bevat een aantal teksten die vragen oproepen. O.a. : “Over de kwaliteit van alle waterakkoorden constateert de Inspectie Verkeer en Waterstaat dat heldere afspraken over de waterkwaliteit en over waterkwantiteit – tegen de achtergrond van de trits vasthouden-bergen-afvoeren – niet aan de orde komen.”

– Heeft het waterschap Brabantse Delta één of meerdere waterakkoorden gesloten met het Rijk?

– Zo ja. Welk watersysteem of welke watersystemen betreft het en zijn de akkoorden beschikbaar voor het Algemeen Bestuur en herkent het Dagelijks Bestuur zich in de in “Water in Beeld” vermelde tekst, die feitelijk stelt dat in de akkoorden geen heldere afspraken staan over de waterkwaliteit en waterkwantiteit?

In paragraaf 5.1.1.3 op pagina 42 is de volgende tekst te vinden: “Vooralsnog bestaat er weinig aandacht van gemeenten en waterschappen om naast hemelwater andersoortig verdund rioolvreemd water terug te dringen.”

– Lopen er binnen het werkgebied van het waterschap Brabantse Delta projecten of contacten met gemeenten om ‘andersoortig’ verdund rioolvreemd water terug te dringen?

– Zo ja, kan het Algemeen Bestuur daar een overzicht van ontvangen?

In afwachting van uw beantwoording,

Hoogachtend,

Namens Ons Water

L.H. van der Kallen

 


KRW MAAS – 0042

 


 

Bergen op Zoom, 29 september 2008

 

Aan het Dagelijks Bestuur van het

Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Geacht Dagelijks Bestuur,

Naar aanleiding van de inhoud van het Basisdocument KRW Maas, Versie 3.1, april 2008 heeft de kiesvereniging Ons Water een aantal vragen.

Op pagina VIII onder de kop: Uitgangspunten en randvoorwaarden is te vinden: “Uitgangspunt voor de doelen is de afspraak dat beheerders geen problemen afwentelen op andere waterlichamen.”

– Wat is de definitie van afwentelen?

– Wat zijn de criteria die afwenteling (zoals het opzetten van maximaal 2 meter water op het Krammer-Volkerak-Zoommeer systeem) wel toelaatbaar maken?

– Wie is bevoegd om besluiten te nemen die feitelijk afwentelen van problemen inhouden?

Op pagina 12 is vermeld: “Binnen het stroomgebied van de Maas is niet-afwentelen vooral van belang voor het behalen van de ecologische doelen in de Noordzee en het Volkerak-Zoommeer. Voor het behalen van het GET voor de Noordzee is een reductie van stikstof-afwenteling noodzakelijk. In het kader van de aanpak van de problematiek op het Volkerak-Zoommeer speelt regionale afwenteling van zowel stikstof als fosfaat een grote rol.”

– Bij welke wijze van aanpak (zoet, zout of beide) van het Volkerak-Zoommeer speelt de regionale afwenteling van zowel stikstof als fosfaat een grote rol?

– Of is afwenteling hier de oorzaak van het probleem?

In paragraaf 3.4.2 inzake de doelen is gesteld: “Enkele waterschappen (Brabant West, Brabant Midden en Brabant Oost) geven er de voorkeur aan om geen voorlopige inschatting te maken maar te wachten dat de analyse in juni is afgerond. In deze versie van het basisdocument wordt daarom voor het gehele Maasstroomgebied geen inschatting van de huidige situatie en toestand in 2015 weergegeven.”

– Waarom wijken de Brabantse waterschappen af van de Limburgse bij het inschatten van de huidige situatie en de inschatting van de verwachte toestand in 2015?

In paragraaf 4.1 is gesteld: “Bij de Brabantse deelgebieden is sprake van een breder KRW-maatregelenpakket. De waterkwaliteitsmaatregelen die hier naar voren zijn gekomen in het gebiedsproces worden voor een groot deel ook opgenomen in het SGBP.”

– Waarom wijken in dit kader de Brabantse deelgebieden af van de andere deelgebieden in het Maasstroomgebied en waarom is het KRW-maatregelenpakket breder?

In paragraaf 4.2 is op pagina 22 gesteld: “Maatregelen voor Volkerak-Zoommeer (VZM) vallen onder het pakket voor de nationale Watervisie en maken vooralsnog geen onderdeel uit van KRW pakket. Kosteneffectieve en duurzame maatregelen voor dit waterlichaam worden nog nader verkend in de eerste SGBP periode;”

– Waar slaat in dit kader het woordgebruik “vooralsnog” op?

– Dit lijkt er op dat het Regionaal Bestuurlijk Overleg Maas het mogelijk acht dat de maatregelen voor het VZM op enig moment onder het KRW-maatregelenpakket voor de Maas gebracht zouden kunnen worden. Is dit juist?

– Tot op heden komen de kosten voor het KRW-maatregelenpakket ten laste van het waterschap dat de maatregelen neemt. Is het Dagelijks Bestuur met ondergetekende van mening dat dit voor een rijkswater als het VZM niet acceptabel is?

Ten aanzien van het afkoppelen van verhard oppervlak is in paragraaf 4.2 op pagina 22 gesteld: “De regionale fysische gesteldheid en verschillen in ambitie bij gemeenten leiden op dit moment tot een heterogeen beeld binnen het deelstroomgebied. In verschillende deelgebieden wordt de maatregel als (kosten)effectief beoordeeld, in andere gebieden als bestuurlijk wenselijk in het gezamenlijke waterbeheer.” “De werkafspraak van 1% per jaar afkoppelen wordt breed toegepast met regionale aanpassing daarvan en dient in de praktijk als richtsnoer. Maatwerk per regio en soms per gemeente is echter een vereiste;

– Zijn de ambities van de 19 gemeenten in het werkgebied van het waterschap Brabantse Delta bekend bij het waterschap?

– Zo ja. Wat zijn, per gemeente de ambities?

Ten aanzien van het beleid in Brabant inzake bufferzones en akkerrandenbeheer wordt op pagina 22 gesteld: “Op het oog lijkt de voortzetting van bestaand beleid in Brabant strijdig met het door de Maasregio ingenomen standpunt ten aanzien van aanvullende maatregelen op generiek beleid.” De Brabantse stimuleringsregeling heeft een tijdshorizon tot 2015!

– Wat betekent het door de Maasregio ingenomen standpunt voor de voortzetting van de lopende stimuleringsregeling?

– Hoe is het mogelijk dat de Brabantse stimuleringsregeling niet mede als basis heeft gediend bij het tot stand komen van het Maasregio standpunt? Het grondgebied van Noord-Brabant is in het Nederlandse deel van het stroomgebied van de Maas (waar het bij dit basisdocument om gaat) meer dan de helft van het betreffende territoir en ook het inwonerstal van Noord-Brabant is ruim meer dan de helft van het inwonertal van het stroomgebied!

Op pagina 37 wordt inzage verschaft wat de investeringskosten zijn voor de rijkswateren in het stroomgebied (779 miljoen euro) voor de periode van 2007-2027. Wat dan bevreemding wekt is dat op pagina 38 wordt vermeld: “Welke maatregelen Rijkswaterstaat opvoert in het stroomgebiedbeheerplan is nog afhankelijk van de besluitvorming over de maatregelen die gekoppeld zijn aan het zogenaamde Watervisie pakket. Dit laatste betreft inrichting- en herstelmaatregelen van het Volkerak Zoommeer en enkele grote waterbodemsaneringsprojecten.” In plaats van een resultaatverplichting in termen van verbeterde kwaliteiten lijkt hier de beschikbaarheid van het geld (779 miljoen euro) de beperkende factor te zijn voor het opnemen van alle te nemen maatregelen in het stroomgebied van de Maas.

– Wat is de verklaring voor het wel opnemen van een bedrag (779 miljoen euro) en het onvermeld laten van de te nemen maatregelen?

Met belangstelling de reactie van Uw bestuur tegemoet ziende.

Hoogachtend,

Namens Ons Water

Louis van der Kallen

 


DELTA COMMISSIE – 0039

 


 

Bergen op Zoom, 15 september 2008

 

Aan de leden van het Algemeen Bestuur

van het Waterschap Brabantse Delta

Per e-mail

 

Geachte Collega’s,

De inkt van het op 25 juni j.l. ondertekende geactualiseerde “Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel” is bij wijze van spreken nog niet droog of de uit het originele stuk van 2 juli 2003 herbevestigde uitgangspunten lijken alweer door het Rijk overboord te worden gezet.

Voor mij was de presentatie van een representant van Rijkswaterstaat, die betrokken is bij het project/planstudie “waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer”, een ogenopener, die bij mij de waakzaamheid ten aanzien van de plannen van de zogenaamde hogere overheden op oorlogsterkte bracht. Om scherp te stellen: bij verzilting van het Volkerak-Zoommeer-systeem geen zekerheid inzake de levering van voldoende zoet water via o.a. de Roode Vaart en geen zekerheid dat het Rijk daarvan de kosten op zich neemt.

Wat zei het NBW daarover? Niet afwentelen! En in de bijlage op pagina 19 van “Het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel” is te lezen: “Het Rijk financiert de noodzakelijke maatregelen in het waterhuishoudkundige hoofdsysteem. De waterschappen financieren in beginsel de noodzakelijke maatregelen voor de regionale watersystemen. Indien de taakstelling voor het regionale systeem groter wordt als gevolg van maatregelen die het Rijk (in het hoofdsysteem) uitvoert, dan zal het Rijk de extra kosten voor het regionale systeem vergoeden”. Hier lijkt voor Ons Water geen woord Chinees bij! Indien de Rijksoverheid betrouwbaar is, kan er dus geen twijfel zijn wie, als het Volkerak/Zoommeer-systeem zout zou worden, voor de kosten opdraait voor de alternatieve zoetwatervoorziening. Of denkt het Rijk er mee weg te komen middels artikel 21 van het NBW-actueel: “Dit NBW is niet in rechte afdwingbaar”.

Voor ondergetekende rijst dan de vraag dat – indien het Rijk de handtekening van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, mevrouw Huizinga-Heringa, niet meer serieus neemt – het opzeggen van dit NBW-actueel voor het waterschap Brabantse Delta een optie zou moeten zijn.

In de recent verschenen Bevindingen van de Deltacommissie: “Samen werken met water” wordt, als het gaat over alternatieve zoetwateraanvoer, de opmerking gemaakt (o.a. bij aanbeveling 8 die gaat over de Zuidwestelijke delta; Krammer-Volkerak Zoommeer): “Dit water mag voor de afnemers wel een reële prijs hebben.”

Dit is voor Ons Water één van de opvallende aanbevelingen in de ‘bevindingen’ van de Deltacommissie. Maar er zijn er meer die verbazingwekkend zijn.

In artikel 2 van de regeling tot instelling van de commissie duurzame kustontwikkeling d.d. 7 september 2007 (de Deltacommissie) is aangegeven waarover de Deltacommissie geacht wordt te adviseren:

a. de te verwachten zeespiegelstijging, de wisselwerking tussen die stijging en de afvoer van de grote Nederlandse rivieren en andere klimatologische en maatschappelijke ontwikkelingen tot 2100-2200, die van belang zijn voor de Nederlandse kust;

b. de gevolgen van deze ontwikkelingen voor de Nederlandse kust;

c. mogelijke strategieën voor een samenhangende aanpak die leidt tot duurzame ontwikkeling van de Nederlandse kust, op basis van a) en b) en

d. daarbij voor deze strategieën aan te geven wat, naast de veiligheid voor het achterland, de maatschappelijke meerwaarde is voor de korte en lange termijn.

De Deltacommissie heeft artikel 2 op pagina 87 van haar ‘bevindingen’ als volgt vertaald:

“De Deltacommissie is door de regering gevraagd te adviseren hoe Nederland zo ingericht kan worden dat ons land ook op de zeer lange termijn veilig is tegen overstromingen en een aantrekkelijke plaats kan blijven om te leven. De commissie is daarbij gevraagd een bredere afweging te maken dan één die louter kijkt naar de gevolgen voor de veiligheid. Zij is ook gevraagd te onderzoeken waar synergie mogelijk is met andere maatschappelijke functies als wonen en werken, landbouw, natuur, recreatie, landschap, infrastructuur en energie. De commissie ziet een zee van kansen om verschillende functies en belangen te combineren met de noodzakelijke aanpak van de waterveiligheid”. De kust is dus heel (laag) Nederland geworden.

Op pagina 88 van de ‘bevindingen’ stelt de Deltacommissie: “Waterveiligheid is voor heel Nederland van belang. Een veilige delta is een collectief maatschappelijk belang waarvoor de overheid verantwoordelijkheid neemt en blijft nemen. Vanuit dat collectief maatschappelijk belang wordt het solidariteitsbeginsel gehanteerd: iedereen draagt financieel bij aan de waterveiligheid want iedereen heeft nu en in de toekomst belang bij een veilig Nederland.”

In dit kader is het van belang wat de Deltacommissie zelf als definitie hanteert als het om ‘waterveiligheid’ gaat. Het antwoord op deze vraag is te vinden op pagina 9 van de ‘bevindingen’: “In het advies speelt ‘waterveiligheid’ een cruciale rol. Hierbij gaat het om de bescherming tegen overstromingen en het veiligstellen van de zoetwatervoorziening.”

Het voorgaande is van belang om tot een beoordeling te komen van de aanbevelingen van de Deltacommissie in relatie met o.a. wie wat dient te betalen.

Bij de ‘bevindingen’ lijkt de Randstad het gebied te zijn waarover het gaat en niet zoals de Deltacommissie het zelf stelt: Nederland.

Als er over de zoetwater behoefte van West-Nederland (de Randstad) gesproken wordt dan wordt er niet verwezen naar: “Dit water mag voor de afnemers wel een reële prijs hebben.”

Dan valt de zoetwatervoorziening onder de definitie van ‘waterveiligheid’ (pagina 9)!

De ‘zorg’ voor West-Nederland gaat ver en ten koste van anderen. De peilverhoging van maximaal 1,5 meter op het IJsselmeer is ten behoeve van de zoetwatervoorziening van West-Nederland. Maar het peil van het Markermeer blijft ongewijzigd, dit om de stedelijke ontwikkeling van Amsterdam en Almere veilig te stellen. De door peilverhoging optredende onmogelijkheden van de stedelijke ontwikkeling van Kampen en plaatsen aan het IJsselmeer doen er klaarblijkelijk niet toe.

Keer op keer wordt duidelijk gemaakt: “De extreme afvoeren van de Rijn en Maas moeten dan via de Zuidwestelijke delta worden afgevoerd”. Dat klinkt in eerste instantie logisch. Maar als je er even over nadenkt, komt al gauw de gedachte op: waarom niet ook via de Haringvlietsluizen? Het antwoord is o.a. te vinden op pagina 66 de zoetwateraanvoer via het Spui van Voorne-Putten en de Hoeksewaard. Maar wat nog meer verbaast is de wens om bij hoge rivierafvoeren het hele Rijnmondgebied af te kunnen sluiten (variant ‘afsluitbaar open’), met als voordelen: ‘nieuwe perspectieven voor hoogwaardige gebiedsontwikkeling en mogelijkheden voor stadsfrontontwikkelingen met aantrekkelijke woonmilieus en natuur in de buitendijkse gebieden’. Wat een dergelijke variant betekent voor de gebiedsontwikkelings-mogelijkheden voor de Zuidelijke delta wordt niet in beeld gebracht. Noch de dan optredende afvoerproblemen in het werkgebied van de Brabantse Delta. Nu wordt ons die zogenoemde 2 meter in het kader van Ruimte voor de Rivier verkocht als een kans van eens in de 1400 jaar. Als het scenario van 130 centimeter uit zou komen, gaat de Randstad tot 7 maal per jaar ‘op slot’. Dan ziet die kansberekening van éénmaal per 1400 jaar er heel anders uit.

Helder blijkt de keuze voor West-Nederland als er te weinig zoet water is. Het water is dan nodig om de zoetwaterinlaatpunten voor de Randstad veilig te stellen. Als er echter te veel is, komt het onze richting uit.

Dat (toekomstige) tekorten aan zoetwater vaker op zullen gaan treden, erkent de Deltacommissie: “In het ‘extreemste’ KNMI-scenario kan er rond de volgende eeuwwisseling in een gemiddeld jaar een watertekort ontstaan vergelijkbaar met het tekort in het droogste jaar tot op heden, 1976.” Het KNMI-scenario uit 2006 geeft een vermindering van de gemiddelde Rijnafvoer in de zomer van 1700 m3/s naar 700 m3/s in 2100 aan. Juist met dat vooruitzicht is een zorgvuldig omgaan met het nu beschikbare zoete water van eminent belang. Een eerlijke waterverdeling, vastgelegd in waterakkoorden, is dan ook naar de mening van Ons Water geboden.

Ook de Nota van Antwoord van inspraak op de aanvullende startnotitie waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer bevat een interessante bemerking als het gaat over de risico’s van verzilting. Op pagina 4 is te vinden: “De achterwaartse verzilting van november 2005 toont aan dat onder de huidige omstandigheden, dus nog zonder een zout Volkerak-Zoommeer, problemen ontstaan ten aanzien van de beschikbaarheid van oppervlaktewater ten behoeve van landbouw-, drink- en proceswater. Naar verwachting zal deze achterwaartse verzilting ten gevolge van de klimaatverandering in de toekomst vaker kunnen optreden.” Een bevestiging dat de inlaat van (voldoende) zoetwater via de Roode Vaart niet bedrijfszeker is.

Tot slot enkele stellingen van de Deltacommissie:

– “De kosten als gevolg van lokale besluiten moeten niet op een andere bestuurslaag of de samenleving als geheel worden afgewenteld, maar gedragen worden door degenen die ervan profiteren.” (o.a. pagina 51)

Voor Ons Water is het omgekeerde dan ook geldig: De kosten als gevolg van bovenlokale- of rijksbesluiten moeten niet op een andere bestuurslaag worden afgewenteld, maar gedragen worden door degenen die ervan profiteren, ook als dat in een ander deel van Nederland is.

– “ook voor het Krammer-Volkerak Zoommeer zijn op de lange termijn alle beslissingen omkeerbaar.” (pagina 95)

Hoezo zout een duurzame oplossing!!!!!

Ons Water verzoekt alle categorieën bovenstaande bemerkingen van Ons Water te betrekken bij de fractievergaderingen zowel ten aanzien van het debat over het Rapport van de Deltacommissie als bij de behandeling van de standpuntbepaling van het waterschap inzake de Planstudie Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer.

Hier past duidelijke stellingnames:

– Geen afwenteling van problemen of kosten op ons gebied, onze inwoners, gemeenten of bedrijven.

– Als er voor andere gebieden kansen worden geschapen (zoals de variant ‘afsluitbaar open’), dan kan noch mag dat ten koste gaan van de kansen en ontwikkelingen in ons werkgebied.

– Nederland is meer dan de Randstad. De tijd van wingewesten ligt al meer dan 200 jaar achter ons.

– Als de zoetwatervoorziening voor de Randstad valt onder het begrip ‘waterveiligheid’, dan geldt dat ook voor de andere gebieden in Nederland.

– Als er gekeken wordt naar synergie van eventuele maatregelen dient er niet alleen naar synergieën voor de Randstad gekeken te worden, maar ook naar die voor andere gebieden.

– Als de kosten voor lokale besluiten niet afgewenteld mogen worden op andere bestuurslagen, dan ook niet de kosten veroorzaakt door bovenlokale of rijksbeslissingen.

– Er dient een pondspondsgewijze verdeling te komen van zoetwater in geval van schaarste en dit dient vastgelegd te worden in waterakkoorden, die dienen in rechten afdwingbaar te zijn. Dus geen vrijblijvende overeenkomsten zoals het Nationaal Bestuursakkoord Water dat met artikel 21 van dat ‘akkoord’ als puntje bij paaltje komt van nul en generlei waarde is.

In afwachting van het debat op 1 oktober.

Met vriendelijke groet,

namens Ons Water

Louis van der Kallen