DROOGTE EN (DRINK)WATER


 

Het jaar 2020 lijkt net als de voorgaande twee jaren een relatief droog jaar te worden. Er wordt veel over geschreven en gesproken in de media. Zelfs wordt de ‘noodklok’ geluid over ons drinkwater. Als liefhebber van alles wat met water te maken heeft, vind ik dat terecht, vermakelijk, heel goed en soms ergerlijk. Wat mij keer op keer opvalt is het chronische gebrek aan kennis. Zelfs zich meteoroloog noemende televisiefiguren en de ‘serieuze’ schrijvende media zoals de Volkskrant of de NRC geven blijken niet verder te kunnen kijken dan wat Google hun presenteert. Wat niet op internet eenvoudig toegankelijk is, lijkt niet te bestaan. Of komt het dat het de gewoonte is geworden nieuws te framen? Bijvoorbeeld om klimaatontkenners de wind uit de zeilen te nemen. Ik ben overigens geen klimaatontkenner; ik weet heel goed dat het klimaat verandert door menselijk ingrijpen.

Alexander von Humboldt verbond voor het eerst in 1800, tijdens zijn reis door Zuid-Amerika het menselijk handelen met veranderingen in de natuur en de mogelijke invloed op de atmosfeer en daarmee op het klimaat door ontbossingen. In 1831, na zijn reis door Rusland en Siberië, stelde hij dat de door de mensheid veroorzaakte vernietiging van de bossen lange termijneffecten veroorzaakt op het klimaat. Hij verwees daarbij niet alleen naar ontbossingen, maar ook naar grootschalige irrigaties en naar de grote hoeveelheden stoom en gas, geproduceerd in industriële complexen. Alexander von Humboldt was zijn tijd ver vooruit. Des te verbijsterender is het dat er heden ten dage nog politici zijn die de mede door de mens veroorzaakte klimaatveranderingen ontkennen.

Onkunde, gemakzucht of framing het mag niet zo zijn dat het publiek feiten onthouden worden. Het lijkt wel of journalisten in Nederland allemaal gebruik maken van dezelfde foute bronnen of gegevens en deze van elkaar – zonder controle op juistheid – overnemen. Een steeds terugkerende ‘misser’ is dat 1976 als recordjaar wordt aangeduid, als het over droogte in Nederland gaat. 1976 was met een gemiddelde neerslag in Nederland van 536,3 mm een stevig droog jaar. Maar 1921 was met een gemiddelde neerslag in Nederland van 387,3 mm ruim 27 % droger. Ook de periode januari t/m mei was 1921 aanzienlijk droger dan 1976. Hoezo 1976 een recordjaar?

Het klimaat kent veel variaties. Helder is dat het klimaat aan het veranderen is, als je naar de trends kijkt. Framing om dat bewustzijn er bij serieuze politici in te krijgen is niet nodig. De feiten spreken voor zich.

Wat we nu waarnemen aan klimaatveranderingen is reeds vele jaren geleden voorspeld. Niet alleen door Alexander von Humboldt maar ook door Nederlandse onderzoekers die in opdracht van de regeringen van toen onderzoek deden en rapporten schreven waar de politiek van toen echter geen boodschap aan had. Waarom zou je ook beleid maken dat 100 jaar vooruit dacht?

Nu wordt de schuld van de verdroging en verzilting gegeven aan zaken die we niet of nauwelijks kunnen beïnvloeden zoals de klimaatverandering en de stijgende zeespiegel. Maar is dat het werkelijke of hele verhaal? Ik weet zeker van niet! Reeds in de rapporten: “De toekomstige drinkwatervoorziening van Nederland van de centrale commissie voor drinkwatervoorziening 1965” en “De waterhuishouding van Nederland” samengesteld door Rijkswaterstaat 1968, wordt nadrukkelijk een andere oorzaak van verdroging en verzilting in beeld gebracht. Enerzijds logisch, want de klimaatverandering en de zeespiegelstijging waren nog niet politiek aan de orde laat staan de tunnelvisie op dit punt. Natuurlijk spelen de klimaatverandering en de zeespiegelstijging een rol maar als de grootste oorzaak toen werd een andere schuldige aan gewezen: de veranderingen rond de Nieuwe Waterweg! En daarmee de toename van het aantal kubieke meters zoetwater dat per seconde ongebruikt in zee stroomt tot wel 800 m3 toe.

Vanaf eind vijftiger jaren van de vorige eeuw tot 1968 zijn er belangrijke ontwikkelingen geweest die de zoetwatervraag om de verzilting via de Nieuwe waterweg tegen te gaan hebben doen toenemen van circa 300 m3/s naar circa 700/800 m3/s. De uitbreiding van het havenareaal (Europoort, Botlekhavens, Eemhaven) en de verdieping van de vaarweg naar deze havens, alsmede de verdieping van de oliegeul vanuit zee naar de monding van de Nieuwe Waterweg hebben het vloedvolume toen enorm doen toenemen. Dit heeft tot gevolg gehad dat de rivier zich aangepast heeft aan het toegenomen getijvolume op het traject van de rivier tussen de mond en de desbetreffende havens. Hierdoor ontstond een verdieping van de rivier in de periode 1958/1964 van circa 2 meter door een proces van terug schrijdende erosie op het traject Hoek van Holland – Maassluis. De verwachting in 1968 was dat dit proces voort zou gaan. Als aanpassing op dit proces werd de norm van het chloridegehalte ter hoogte van de Parkhaven (300mg/l) losgelaten en de toetsingsplek werd verlegd naar de mond van de Hollandsche IJssel en het advies gegeven: “de bodem van de Nieuwe Maas en de Nieuwe Waterweg te verhogen en vast te leggen.” (Bron: “De waterhuishouding van Nederland” samengesteld door Rijkswaterstaat 1968).

Wie zijn de slachtoffers van deze zoetwaterhonger van de Nieuwe Waterweg. De boeren en tuinders van Zuid-Holland, Zeeland en West-Brabant en de drinkwaterleidingbedrijven in laag Nederland en daarmee alle consumenten van dat drinkwater. Zij lijden de schades veroorzaakt door de verzilting in de vorm van mindere opbrengsten en hogere kosten. Natuurlijk erken ik dat Rotterdam en zijn havens voor de BV Nederland van onschatbare waarde zijn. Maar het jaar na jaar afwentelen van de verziltingproblemen op boeren, tuinders en drinkwaterbedrijven en het laten verzilten van zoete natuurgebieden zoals laagveenmoerassen kan niet blijven voortduren. Het gat dat de Nieuwe Waterweg heet, moet vergaand gedicht worden. Door sluizen die, als er gebrek is aan zoet water, geschut kunnen worden en door maatregelen, die al in 1965 en 1968 werden genoemd als alternatieven, zoals het verhogen/vastleggen van de bodem van de Nieuwe Waterweg eventueel met een drempel en luchtbellenschermen, die nu nog steeds als innovatief door Rijkswaterstaat worden betiteld maar in 1968 al in de grote schutsluizen te IJmuiden werden gebruikt (bron: pagina 33 “De waterhuishouding van Nederland”).

Ons Water heeft al jaren de wens te komen tot een sluizencomplex in de Nieuwe Waterweg. Zo schreef Ons Water in april 2009 een brief aan de Tweede Kamer met onder andere de tekst: “Geachte volksvertegenwoordigers, bezint eer gij begint met maatregelen die grote, niet te overziene gevolgen hebben voor onze land- en tuinbouw, drinkwatervoorziening en industrie en daarmee voor het economisch fundament van onze samenleving. Bekijk of andere meer duurzame oplossingen geen alternatieven bieden en tegelijkertijd de zoetwatervoorziening voor alle belanghebbenden zeker stellen. Geen uitvoering van het Kierbesluit en geen verzilting van het Volkerak-Zoommeer. Pak het ‘lek’ op de Nieuwe Waterweg aan. Maak nu reeds, en niet pas na 2050, een sluisvoorziening die bij geringe rivierafvoeren gebruikt kan gaan worden en gebruik rivierwater om ook andere wateren, bij voldoende afvoer, zomer en winter door te spoelen.”

Maar er zijn ook waarschuwingen van latere datum. Na de hoge waterstanden in de jaren negentig is er een commissie aan de slag gegaan om integraal het gewenste waterbeheer voor de 21e eeuw in beeld te brengen, te weten de commissie Tielrooij, in opdracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen. In een betoog, dat ik als statenlid in 2003 hield, ging ik in op de rapportage van de commissie Tielrooij

De rapportage van die commissie “waterbeheer voor de 21e eeuw (WB21)” (.pdf) gaat niet alleen over een teveel aan water, maar behandelt nadrukkelijk ook de beschikbaarheid in relatie met de behoefte aan zoet water. Door de ontwikkelingen in klimaat, bodemdaling en zeespiegelstijging, alsmede veranderingen in het beheer en gebruik van de bodem, veranderen de beschikbaarheid en de behoefte aan zoet water. WB21 zegt daar op een aantal plaatsen iets over. Het meest markant en helder op pagina 72 van het basisrapport: “Specifiek voor Laag Nederland speelt het probleem van de verzilting. Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling neemt de verzilting toe in de lage polders langs de kust in Zuidwest Nederland, achter de Hollandse duinenrij. Dit zal consequenties hebben voor het grondgebruik, met name voor landbouw en natuur. Door toenemende verzilting en drogere zomers zal de vraag naar zoet water voor doorspoeling en beregening in West Nederland toenemen. De aanvoer van zoet water zal echter juist afnemen. In Zuidwest Nederland zal de beschikbaarheid van zoet water in toenemende mate een knelpunt worden voor de daar aanwezige glastuinbouw, vollegronds-tuinbouw, bollenteelt en ook de akkerbouw. De commissie wil daarom aandringen op het aanleggen van zoetwatervoorraden binnen de regio’s. Ook de verdeling van rivierwater over diverse watervragers verdient een kritische afweging”, einde citaat WB21.

WB21 gaf duidelijk aan dat er zoetwater tekort dreigde voor grote delen van het beneden rivierengebied. “De huidige watertoevoer van het Lek-Waal-Maas-systeem gaat, ingeval van normale en geringe toevoer, vrijwel uitsluitend via de Nieuwe Waterweg naar de Noordzee. Onvoldoende wordt er beseft, dat de rivierafvoeren in de zomer af zullen nemen ten opzichte van wat we gewend zijn. De zomers in West Europa worden de laatste jaren droger en de verwachting van klimatologen is dat dit proces van klimaatverandering doorgaat. Niet alleen de Maasafvoer vermindert in de zomer, ook het karakter van de Rijn verandert. Door het proces van terugtrekkende gletsjers (reeds ca. 100 jaren aan de gang, maar de afgelopen decennia versnellend) wordt de Rijn steeds meer regen- en steeds minder smeltrivier en daardoor minder afvoer in de zomer. Het proces van minder afvoer wordt in toenemende mate versterkt door een ander gebruik van het rivierwater. Niet alleen in Nederland zal steeds meer grondwatergebruik voor drinkwater en industrie omgezet worden in water gewonnen uit de rivier en andere oppervlaktewateren.

Ook bovenstrooms gaat dit proces door. Ook de landbouw zal door de drogere zomers meer water uit de rivieren betrekken. Kortom, het is zeer de vraag hoeveel water minimaal onze grenzen zal bereiken. Met name de waterverdeling van de Rijn, Overijssel, Lek en Waal kan vanwege de eisen van de scheepvaart de hoeveelheid water voor het doorspoelen van onze wateren wel eens (ver) onder het vereiste minimum drukken.

Tot zover de schets van het waterbeslag, waarop we als drie provincies geen invloed hebben, maar die wel duidelijk maakt dat het zomers knijpen wordt om, zonder hydrologische ingrepen, de huidige watervoorziening voor scheepvaart, industrie, landbouw en drinkwater zeker te stellen. Voldoende zoet water op ieder moment is geen vanzelfsprekende zaak.” Aldus mijn betoog in 2003.

Het wordt tijd dat de landelijke politiek zijn werk gaat doen en door krijgt dat vanaf eind jaren vijftig van de vorige eeuw de rest van Nederland gebruikt wordt als zoetwaterleverancier voor de eeuwig hongerige Nieuwe Waterweg. Rotterdam moet ophouden de problemen die haar havenactiviteiten veroorzaken af te wentelen op de rest van Nederland.

Eerder schreef ik het artikel “de honger naar zoet water” met daarin een advies uit 1968: “de bodem van de Nieuwe Maas en de Nieuwe Waterweg te verhogen en vast te leggen.”

En dan liggen er nog de motie Geurts uit november 2014 en de brief van de deskundigen: Ir. F. Spaargaren, Prof. Ir. K. d’Angremond, Ir. A.J. Hoekstra, Ir. J.H. van Oorschot, Ing. C.J. Vroege en Prof. Drs. Ir. H. Vrijling, met een helder advies: “Wij zijn van oordeel dat voor het verzekeren van de gewenste veiligheid, een robuuste zoetwatervoorziening en het tegengaan van verdere verzilting, de sluizen in 2050 dienen te zijn gerealiseerd. Gezien de lange procedure tijd en de bouwtijd moet ons inziens rond 2020 een principe beslissing worden genomen.”

De laatste twee zomers en mogelijk vele toekomstige zullen steeds meer gaan lijken op De hondsdagen van 1976“. Tevens wordt duidelijk dat het verzilten van het Volkerak-Zoommeer systeem het domste is wat denkbaar is. Nu kan dit zoete water nog gebruikt worden door de landbouw in grote delen van West-Brabant, Zeeland en Zuid-Holland. Wel dient dan de sluipende verzilting snel gestopt te worden door doorspoelen en door het reeds decennia uitgestelde onderhoud aan de sluizen omgaand ter hand te nemen, zodat deze rijke bron van zoete welvaart behouden blijft. De droogte laat ook zien dat het gat, dat Nieuwe Waterweg heet en circa 800 kubieke meter zoet water per seconde verspilt, gedicht moet worden. De honger naar zoet water moet gestild worden door nu eindelijk te gaan werken aan sluizen in de Nieuwe Waterweg die bij een oplopend tekort aan zoet water gedicht kunnen worden.

De droogte van nu is niet uitzonderlijk en is reeds vele jaren voorspeld. Alleen de politiek kiest er al jaren voor niet te luisteren naar de deskundigen die al jaren aan geven wat zou moeten gebeuren. Dat kan en moet veranderen!

 

Louis van der Kallen

 


INSPRAAKPUNT V&W INZ. VOLKERAK-ZOOMMEER – A001

 


 

Bergen op Zoom, 27 december 2004

 

Inspraakpunt V&W

Startnotitie Planstudie

Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer

 

per e-mail: [email protected]

L.S.,

Ondergetekende bestrijdt niet dat er in het Krammer/Volkerak/Zoommeer systeemproblemen zijn met de waterkwaliteit en dat blauwalgen een rem zijn op de huidige en toekomstige ontwikkelingen van natuurwaarden en de recreatieve ontwikkelingen in dit gebied. Ook ondergetekende ziet de blauwalgproblematiek als iets wat aanpak vereist. We moeten het zoetwaterecosysteem helpen op orde te komen. Maar anderzijds moet men zich realiseren dat het ontstaan van een stabiel ecosysteem ter plaatse langere tijd zal vergen.

Vijftig jaar gelegen ontwikkelde men, na de grootste natuurramp in onze moderne geschiedenis, het Deltaplan. Veiligheid stond daarin terecht centraal. Wat gebeurd was mocht nooit meer gebeuren. De mens greep radicaal in in de natuurlijke systemen. Met kolossale gevolgen. Voor de natuur speelden wij voor God. We beschikten over de dood van miljarden levensvormen. Gebieden die duizenden jaren zout waren geweest, werden door menselijk ingrijpen veroordeeld tot een zoete toekomst. De verwachting was, naar nu gebleken is onterecht, dat wij met technische ingrepen dit wel even zouden regelen. Nu blijkt dat de transitie van zout naar zoet veel problematischer is dan men toen bevroedde.

De nu voorliggende startnotitie Planstudie Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer (hierna genoemde startnotitie) bevat een zoutalternatief. Dit alternatief zou kunnen betekenen dat “we weer voor God gaan spelen”. Weer zal, als dit zoute alternatief door zou gaan, het ecosysteem radicaal op de schop worden genomen met als gevolg de vernietiging van vrijwel alles wat leeft in de betrokken wateren.

Het is naar mijn gevoelen vergaande arrogantie te denken dat het nu wel even zal lukken. De mensheid blijft, ondanks dat de natuur ons keer op keer op de feiten drukt, geloven in de eigen bedachte technische oplossingen.

Ondergetekende wenst wel te leren van de fouten uit het verleden. Tevens accepteert ondergetekende dat natuurlijke processen langer duren dan voor onze genoegens wenselijk wordt geacht.

Voor mijn gevoel gaan we weer soortgelijke fouten maken als in het verleden, maar nu is de druk van toen (veiligheid creëren voor de bevolking) niet aanwezig.

Water staat mondiaal en nationaal volop in de belangstelling. Na de hoge waterstanden in de jaren negentig is er een commissie aan de slag gegaan om integraal het gewenste waterbeheer voor de 21e eeuw in beeld te brengen, te weten de commissie Tielrooij, in opdracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen.

De verwachting van ondergetekende was dan ook dat bij de ontwikkeling van de startnotitie met de inhoud van de rapportage Waterbeheer 21e eeuw rekening zou worden gehouden. Ik kan niet anders dan constateren dat dit niet het geval is. Op twee belangrijke punten wijkt de startnotitie fundamenteel af van WB21, te weten:
1.afwenteling en
2.de beschikbaarheid van zoet water

Ad 1 op pagina 41 WB21 van het advies is te vinden onder de uitgangspunten voor een taakstellend waterbeleid: “Voor het watersysteem; betrouwbaar, duurzaam en bestuurbaar, water als bondgenoot, geen afwenteling van problemen”.

De estuariene dynamiek en de afgeleide door Rijkswaterstaat gewenste rivierdynamiek (ruimte voor de rivier) leidt voor West Brabant tot geweldige afwateringsproblemen. Zorg delen, aandacht hebben voor of schenken aan c.q. het zoeken naar oplossingen voor deze problematiek is aardig, maar het is simpel afschuiven van immense problemen. Waar het op neer komt is niet het bemalen van een poldertje, maar het afwateren van grote delen West Brabant en delen van België.

Feitelijk kan dit betekenen dat bij hoog water rivieren als De Vliet en het Mark-Dintel-systeem over de dijk geslagen moeten worden met een mogelijke opvoerhoogte van meer dan 2 meter. Dit is in Nederland nog nergens vertoond. Den Haag doet of hun neus bloedt. Geen enkele financiële toezegging, zelfs niet in principe, terwijl het feitelijke principe binnen de huidige waterschapswetgeving en -regelgeving een financiering is door het belanghebbende gebied. West Brabant dus!!! Voor ondergetekende volstrekt onacceptabel.

Let wel: voor Rijkswaterstaat is deze afwateringsoptie zeer aantrekkelijk. Tegen geringe kosten is dit de beste oplossing om steden en gebieden zoals Rotterdam en Dordrecht droog te houden en te vrijwaren van wateroverlast en economische schade bij hoog water van de rivieren.

Statistisch is aantoonbaar dat hoogwaters in het Maas-Waal-Lek-systeem samenvallen met een hoge waterafvoer in de West Brabantse systemen. Dus voor ondergetekende, betrokken bij de waterhuishouding, is dit gebied prioriteit nummer één. De afspraken met betrekking tot het peilbesluit 1996 zijn voor ondergetekende heilig, dus onaantastbaar.

Ad 2: de beschikbaarheid van zoet water.

WB21 gaat niet alleen over een te veel aan water, maar behandelt nadrukkelijk ook de beschikbaarheid in relatie met de behoefte aan zoet water.

Door de ontwikkelingen in klimaat, bodemdaling en zeespiegelstijging, alsmede veranderingen in het beheer en gebruik van de bodem, veranderen de beschikbaarheid en de behoefte aan zoet water. WB21 zegt daar op een aantal plaatsen iets over. Het meest markant en helder op pagina 72 van het basisrapport: “Specifiek voor Laag Nederland speelt het probleem van de verzilting. Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling neemt de verzilting toe in de lage polders langs de kust in Zuidwest Nederland, achter de Hollandse duinenrij.

Dit zal consequenties hebben voor het grondgebruik, met name voor landbouw en natuur.

Door toenemende verzilting en drogere zomers zal de vraag naar zoet water voor doorspoeling en beregening in West Nederland toenemen.

De aanvoer van zoet water zal echter juist afnemen. In Zuidwest Nederland zal de beschikbaarheid van zoet water in toenemende mate een knelpunt worden voor de daar aanwezige glastuinbouw, vollegronds-tuinbouw, bollenteelt en ook de akkerbouw.

De commissie wil daarom aandringen op het aanleggen van zoetwatervoorraden binnen de regio’s. Ook de verdeling van rivierwater over diverse watervragers verdient een kritische afweging”, einde citaat WB21.

Er dreigt dus een zoetwater tekort voor grote delen van het beneden rivierengebied in de toekomst. De huidige watertoevoer van het Lek-Waal-Maas-systeem gaat, ingeval van normale en geringe toevoer, vrijwel uitsluitend via de Nieuwe Waterweg naar de Noordzee. Onvoldoende wordt er beseft, dat de rivierafvoeren in de zomer af zullen nemen ten opzichte van wat we gewend zijn. De zomers in West Europa worden de laatste jaren droger en de verwachting van klimatologen is dat dit proces van klimaatverandering doorgaat.

Niet alleen de Maasafvoer vermindert in de zomer, ook het karakter van de Rijn verandert. Door het proces van terugtrekkende gletschers (reeds ca. 100 jaren aan de gang, maar de afgelopen decennia versnellend) wordt de Rijn steeds meer regen- en steeds minder smeltrivier en daardoor minder afvoer in de zomer.

Het proces van minder afvoer wordt in toenemende mate versterkt door een ander gebruik van het rivierwater. Niet alleen in Nederland zal steeds meer grondwatergebruik voor drinkwater en industrie omgezet worden in water gewonnen uit de rivier en andere oppervlaktewateren.

Ook bovenstrooms gaat dit proces door. Ook de landbouw zal door de drogere zomers meer water uit de rivieren betrekken. Kortom, het is zeer de vraag hoeveel water minimaal onze grenzen zal bereiken. Met name de waterverdeling van de Rijn, IJssel, Lek en Waal kan vanwege de eisen van de scheepvaart de hoeveelheid water voor het doorspoelen van onze wateren wel eens (ver) onder het vereiste minimum drukken.

Tot zover de schets van het waterbeslag, die duidelijk maakt dat het zomers knijpen wordt om, zonder hydrologische ingrepen, de huidige watervoorziening voor scheepvaart, industrie, landbouw en drinkwater zeker te stellen. Voldoende zoet water op ieder moment is geen vanzelfsprekende zaak.

Met dit toekomstbeeld gaat desondanks binnenkort het Haringvliet op een kier met als gevolg meer zoet water wat anders dan via de Nieuwe Waterweg naar zee gaat. Als dan ook de sluizen opengaan richting Krammer/Volkerak/Zoommeer met nog meer zoetwaterverlies, denk ik dat het in de toekomst des zomers wel eens goed spaak zou kunnen lopen met grote zoetwater-tekorten en problemen voor de scheepvaart.

Wie, wat wordt dan het slachtoffer? Welke maatregelen zullen dan weggegooid geld blijken?

Beter zou het zijn om het rapport WB21 serieus te nemen.

Startpunt van de startnotitie is: we hebben een probleem in het Krammer/Volkerak/

Zoommeer-systeem en daar moeten we wat aan doen.

Bevat de startnotitie de oplossing of zijn er andere mogelijkheden?

In opdracht van de waterbeheerder Rijkswaterstaat Zeeland is er een werkgroep aan de gang geweest met het project “Verkenning oplossingsrichtingen Volkerak-Zoommeer”. De verkenningsfase is afgerond. Oorzaken zijn reeds duidelijk in een informatiebulletin geformuleerd: “De belangrijkste oorzaak van het blauwalgenprobleem in het Volkerak-Zoommeer is de grote aanvoer van meststoffen vanuit de Brabantse rivieren. De overmaat aan voedingsstoffen in combinatie met de lange verblijftijd van het water in het systeem, vormen samen de ideale omstandigheden waarin een explosieve groei van blauwalgen kan plaatsvinden”.

Nog een citaat uit een informatiebulletin wil ik U niet onthouden: “We moeten voorkomen dat we van de groene soep in de zeesla belanden zoals in het Veerse Meer is gebeurd (Zeesla is een soort wier dat in zout water met veel meststoffen voorkomt. De grote bladeren zijn hinderlijk voor waterrecreatie en kunnen stankoverlast veroorzaken)”. Wat in voedselrijk zout water ook problemen kan veroorzaken zijn groen- en kiezelwieren c.q. algen.

Op pagina 5 van de startnotitie staat: “De bedoeling is de condities in het Volkerak-Zoommeer op de middellange termijn (tot het jaar 2015) zodanig te verbeteren, dat de kans op ongewenste bloei van blauwalgen zo klein mogelijk wordt”.

Wat is “zo klein mogelijk”? Graag een heldere definitie van de doelstelling formuleren. Ook de Overheid dient afrekenbaar te zijn (SMART).

Ten aanzien van paragraaf 1.3:

Het is goed de overlast van blauwalgen zoveel mogelijk te willen beperken. Dit doel, hoe weinig SMART ook dient één absolute beperking te kennen, namelijk het uitgangspunt dat er geen nieuw probleem gecreëerd mag worden, hetzij ecologisch hetzij hydrologisch, hetzij landbouwkundig van aard.

Ten aanzien van paragraaf 2.1:

“De overmaat van meststoffen zorgt, in combinatie met de geringe doorstroming van het meer, voor ideale omstandigheden die een explosieve groei van blauwalgen mogelijk maken” (pag. 7).

Enige relativering is ook bij deze harde en juiste constatering op zijn plaats. De relevante meststoffen zijn stikstof (N) en fosfaat (P). De N-concentratie is in de periode 1997/2002 op alle meetpunten gedaald en op sommige plekken gehalveerd. De P-concentraties zijn vrijwel constant, behalve in het Hollandsch Diep waar de P-concentratie scherp dalende is. Doorspoeling met water uit het Hollandsch Diep, waar ik reeds in maart 2003 in de Staten van Noord Brabant voor pleitte, kan dus een grote verbetering geven.

Ook is tot op heden onvoldoende gekeken naar op welke wijze de concentraties omlaag te brengen zijn:

– Omlegging Mark/Dintel/Vliet-systeem (uitwatering in het Hollandsch Diep) zou goed bekeken moeten worden

– Versterking van het verwerken van de N- en P-concentraties (driehoeksmosselcultures en helofyten)

– Versterking van de biologische afvoer. De rondlopende Schotse Hooglanders eten, net als de ganzen, de N- en P-bindende planten (helofyten) op. Maar er is één groot verschil: de hooglanders poepen ter plaatse en brengen N en P weer terug in het systeem. De ganzen poepen vaak elders na het fourageren en brengen N en P deels buiten het systeem. Verwijderen van de runderen ligt dus voor de hand.

– Uitbreiding van het gebied dat geschikt is voor helofyten (!) met als gevolg meer binding N en P! Meer ganzen die N en P afvoeren. Meer voortplantingsplekken voor de snoeken.

– Doorspoelen met water uit het Hollandsch Diep wanneer het maar beschikbaar is.

Ten aanzien van blauwalgen nader bekeken:

Waar overleven zij? In de diepte! In de systeembeschrijving komt men tot de conclusie dat de bodem van het meer ernstig verontreinigd is en gesaneerd moet worden Combineer dit gegeven met de doelstelling het meer zodanig in te richten dat de winteroverlevingskans van de blauwalgen daalt. Vul de diepten (meer dan 6 meter) buiten de vaargeul op, zodat in de winter de algen niet kunnen overleven in diepten die niet doorspoelen en in de winter te weinig afkoelen. Egaliseer diepten in de vaargeul, zodat overal de doorstroming geoptimaliseerd wordt.

Het huidige Volkerak-Zoommeer gaat qua waterkwaliteit, zij het langzaam, in de goede richting. Er is met eenvoudige middelen veel te bereiken:

– Weg met de Hooglanders, meer ganzen zullen komen (die vinden de knolletjes lekker) met als nevengevolg minder ganzenvraat buiten het gebied

– Meer helofyten met als gevolg meer snoeken die de plantenetende vissen uitdunnen

– Meer doorspoeling met voedselarmer water (Hollandsch Diep)

– Vermindering overlevingskans door meer doorspoelbare diepten

Behoudt dit zoete meer, dat voor de landbouw van onschatbare waarde is!

Verzilting is voor de landbouw een bedreiging, maar ook voor veel bouwwerken. Zoute lucht, zoute kwel en zout water zijn zeer corroderend. Van Tielrooij’s WB 21 geeft het belang van zoet water in dit gebied nadrukkelijk aan. Zij hebben het waterbeleid voor de 21ste eeuw integraal bekeken.

Ik wens U allen veel wijsheid toe in dit verdere proces.

Hoogachtend,

L.H. van der Kallen