HET KANAAL DAT ER NOOIT KWAM


| 30-06-2022 |

 

Afgelopen maand ben ik naar een bijeenkomst van de Zuidwestelijke delta geweest over de mogelijke gevolgen van de zeespiegelstijging. Wat kan er en wat kan er niet en wat zijn de mogelijke belemmeringen?

Ik ben een soort van somberman als ik kijk naar de belemmeringen in de kustverdediging en in het bijzonder de Westerschelde in relatie met het op 19 april 1839 gesloten traktaat (het scheidingsverdrag). Inhoudende o.a. dat de scheepvaart op de stromen en bevaarbare rivieren, die het Belgische en Nederlandse grondgebied scheiden of gelijkelijk doorlopen, vrij zijn. Nederland nam bovendien de verplichting op zich “indien natuurlijke gebeurtenissen of werken van kunst de in het tegenwoordige artikel aangewezen voor de scheepvaart voor het vervolg onbruikbaar mochten maken… aan de Belgische scheepvaart ter vervanging der gezegde onbruikbaar geworden wegen voor de scheepvaart, andere zodanige wegen, die even veilig en even goed en gemakkelijk zijn, aan te wijzen.” Dit verdrag heeft de afgelopen 180 jaar keer op keer in de weggezeten om tot goede en blijvend veilige afspraken met de Belgen te komen.

De toegenomen gewenste doorvaartdiepten in verhouding tot de veiligheid van onze kusten langs de Westerschelde vragen steeds meer aandacht en kans op onvoldoende vooroever om dijkvallen te voorkomen nemen dan ook toe. De combinatie van vaargeuldiepte en stijgende zeespiegel zal tot een herziening van het traktaat moeten leiden. De geschiedenis van de Antwerpen-Rijnverbinding is het bestuderen waard om een idee te hebben wat ons de komende vijftig tot honderd jaar te wachten staat. In dat kader las ik: “Het Nederlands-Belgische waterwegenvraagstuk; publicatie uitgegeven door het Nederlands comité waterwegen, 1952” en de geschiedenis van dit waterwegenvraagstuk.

De plannen tot afdamming van het Kreekrak en Sloe en het graven van het Kanaal door Zuid-Beveland en het Kanaal door Walcheren waren voor België aanleiding tot heftige protesten. De eerste commissie welke 20 december 1849 plaatshad leverde al veel stof tot ergernissen op. De volgende twee (1860 en 1865) waren niet anders. De Belgen bleven dwarsliggen. Pas de inbreng van een commissie van Franse, Pruisische en Engelse deskundigen leverde op dat de Belgen uiteindelijk deden beseften dat deze ‘tussen’ wateren voldoende diep, breed en veilig zouden zijn.

België voelde zich altijd benadeeld. Zo eiste op 11 februari 1919 de Belgische Minister van Buitenlandse zaken op de vergadering van de Opperste Raad der Geallieerden te Parijs aanpassing van het Scheidingsverdrag. Zij eisten de komst van een rechtstreeks Kanaal tussen Antwerpen en Moerdijk. Nog in 1919 ging een commissie aan de slag en werd er op 3 april 1925 een overeenkomst getekend. De Nederlandse media (Het Algemeen Handelsblad, de Nieuwe Rotterdamse Courant en De Tijd vonden de overeenkomst te éénzijdig en voorzagen onevenredige offers van Nederland en vermoede een ernstige concurrentie van Amsterdam en Rotterdam. Er kwam zelfs een Nationaal Comité van Actie (31 oktober 1925). De Eerste Kamer gaf gehoor aan het allerwege weerklinkende protest en verwierp het wetsontwerp tot aanleg van het Kanaal Antwerpen-Moerdijk op 24 maart 1927 met 33 tegen 17 stemmen!

In 1928 begonnen nieuwe onderhandelingen met nota uitwisselingen. Deze liepen vast en werden in 1932 opgeschort. De internationale crises en spanningen liepen daarna op en de Tweede Wereldoorlog kwam. In de eerste na-oorlogsjaren kwam met de Benelux-gedachte ook de ‘waterwegenkwestie’ weer tot leven. Er werden in korte tijd tal van varianten van het Kanaal Antwerpen-Moerdijk uitgewerkt. Op 16 mei 1951 verschenen deze zelfs in de Belgische couranten, zie foto.

Met als gevolg dat op 7 juni 1951 naar goed Hollands gebruik het Comité ter Behartiging van de Nederlandse Belangen bij de Rijn-Schelde-verbinding werd opgericht. Kortheidshalve genoemd Nederlands Comité Waterwegen. In 1975 kwam de Rijn-Schelde verbinding tot stand en in 1986 werd deze na de bouw van de Oesterdam zelfs getijdenvrij en zoet.

Soms, heel soms vraag ik mij af waarom iets 50, 60 jaar moet duren voordat het tot stand komt. En waarom iets, wat in eerst instantie een Kanaal zou worden tussen Antwerpen en Moerdijk (dus een kanaal door Westelijk Noord-Brabant) uiteindelijk een vaarweg werd op de grens van Noord-Brabant en Zeeland? Overwegend op Zeeuws territoir!

Het is maar een gedachte van iemand die wel vaker de gedachte heeft geuit dat ons mooie Brabant nog altijd een Generaliteitsland is of zeker in de jaren vijftig nog was. Die rooms-katholieken dienden immers vast het Belgische belang! Zo werd gedacht.

Ik heb zomaar een ‘rare’ gedachte. Misschien kwam dat wel omdat de beslissers en voorbereiders van de relevante beslissingen niet uit Noord-Brabant kwamen! De zeven leden van het Dagelijks Bestuur van het Nederlands Comité Waterwegen kwamen allemaal uit Amsterdam en Rotterdam. Van de 50 overige leden van het Nederlands Comité Waterwegen kwamen er 16 uit Amsterdam, 12 uit Rotterdam, 9 uit overig Zuid-Holland, 4 uit Zeeland en 9 uit de rest van Nederland. Geen van de leden van het Nederlands Comité Waterwegen, die het Nederlands-Belgische waterwegenvraagstuk bestudeerde, kwamen uit Noord-Brabant of Limburg!!!!! Bijna 60 mannen praten/denken over de Nederlands-Belgische waterwegen zonder een Noord-Brabantse en Limburgse inbreng, hopelijk zijn ze in Den Haag nu wel bereid onze belangen mee te wegen.

Hoe zou West-Brabant eruitgezien hebben als het anders was gelopen en hoe had de West-Brabantse economie er uit gezien? Dan waren we zeker nog meer dan nu de logistieke hotspot geweest!

 

 

Louis van der Kallen.

 


DE PRIJS VAN DECENNIA WANBELEID


| 14-06-2022 |

 

De titel had ook kunnen luiden: De prijs van decennia niets of te weinig doen/grenzeloos optimisme/welbeloven maar niet leveren/vooruitschuiven/onhaalbare verplichtingen aangaan/achteloosheid/politieke schijnheiligheid/kiezersbedrog.

De Vogelrichtlijn stamt uit 1979. De Habitatrichtlijn uit 1992. Deze richtlijnen bestaan uit twee delen: soortenbescherming en gebiedsbescherming. Alle EU-lidstaten hadden de plicht ZELF beschermde gebieden aan te wijzen voor specifieke (leefgebieden van) (vogel-)soorten. De, door de overheden, onder beide richtlijnen aangewezen beschermde gebieden vormden het Natura 2000-netwerk.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is verantwoordelijk voor het aanwijzen van een Natura 2000-gebied en doet dat via een aanwijzingsbesluit.

In zo’n ministerieel besluit staat:

  • Wat beschermd wordt (welke habitattypen en plant- en diersoorten en hun leefgebieden);

  • Welke doelen gerealiseerd moeten worden (behoud, verbetering, uitbreiding);

  • De exacte begrenzing van het te beschermen gebied.

Dit alles gelet op de artikelen 10a en 15 van de Natuurbeschermingswet 1998;

De Nederlandse bijdrage aan het Europese netwerk van beschermde natuurgebieden (Natura 2000) bestaat uit 162 gebieden. Deze gebieden liggen zowel op het land als op zee. De meeste gebieden zijn inmiddels definitief aangewezen.

De referentiedatum is de datum waarop het Natura 2000-gebied onder de bescherming van de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) is gekomen. Dit geldt ook voor gebieden die op grond van de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) zijn aangewezen. Voor bijna alle Nederlandse Natura 2000 gebieden zijn de peildata vastgesteld in de periode 1994/2004. In de provinciale beleidsregels (intern en extern salderen) wordt de link gelegd met de referentiedatum. Overheden en andere belanghebbenden zoals landgebruikers en bedrijven weten dus vaak al 20 jaar wat de doelstellingen zijn!

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een andere tak van decennia wanbeleid.

De KRW is opgesteld om de waterkwaliteit in Europa te verbeteren. De richtlijn is sinds 2000 van kracht. In de richtlijn staan afspraken (die we als Nederland ZELF hebben opgesteld) die ervoor moeten zorgen dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon en gezond is. Oorspronkelijk was de doelstelling van de KRW-realisatie in 2015. Toen dat niet haalbaar bleek is derogatie (met toestemming van de EU af te wijken van een algemeen vastgestelde norm) oftewel uitstel tot 2027 verleend! Het wordt steeds duidelijker dat de doelen grotendeels niet gehaald zullen worden, deels omdat ze onhaalbaar zijn.

De titel boven dit artikel en alle gegeven titelalternatieven gelden evenzeer voor de KRW-doelstellingen als voor de Natura 2000 doelstellingen.

In oktober 1897 werd er bij besluit van de Koningin-regentes een Staatscommissie ingesteld met de opdracht “te onderzoeken, welke maatregelen behooren te worden genomen ter voorkoming van, voor de volksgezondheid schadelijke, verontreiniging der openbare wateren en van dit onderzoek aan Hoogst Derzelve verslag uit te brengen, eventueel onder bijvoeging van één of meer wetsontwerpen”.

Bij de installatie van de commissie in de Trèves-zaal zei de minister van Binnenlandse Zaken onder meer: ”Alleen de samenwerking van mannen van wetenschap en praktijk op verschillend gebied kan leiden tot de oplossing van het hoogst moeilijk vraagstuk, dat aan Uw onderzoek is onderworpen.” en verder: ”Door dit onderzoek hoopt de Regeering U te zien komen tot de kennis van de eischen, die, ter voorkoming van eene voor de volksgezondheid schadelijke verontreiniging van openbare wateren, behooren gesteld te worden aan allen, maar inzonderheid aan openbare besturen of bijzondere inrichtingen, die zoodanige verontreiniging toelaten of veroorzaken. Deze eischen behooren geformuleerd te worden in wettelijke voorschriften, die tevens de noodige bepalingen moeten bevatten om de uitvoering te verzekeren en aangaande de voorziening tegen eventueel daaruit voortkomende moeilijkheden en geschillen.”

De voorzitter van de commissie van Lynden antwoordde de minister met o.m. de volgende uitspraken: “Al moge tot nog toe weinig zijn gebleken van de wetenschappelijke vaststelling van de schadelijkheid van in het water verspreid vuil van organischen oorsprong, geen wetenschappelijk man zal de ontkenning dier schadelijkheid voor zijn rekening willen nemen. Wie zal willen ontkennen, dat, onder den invloed van zoodanig water opstijgende giftige dampen, van menig leven de kracht en de energie gedoofd of het weerstandsvermogen gebroken en vooral menig kinderlijk leven, dat vreugde en licht in een huisgezin had kunnen brengen, geknakt werd?” en verder: “Zou Nederland, trotsch op zijnen wateren en op de macht waarmede het deze bedwingt, onmachtig blijken die wateren zuiver te houden in het belang van de bewoners des lands? Neen. Wij geloven met Uwe Excellentiën aan eene bevredigende oplossing.”

De commissie stelde vijf subcommissies in die elk een belangrijk aspect moesten onderzoeken en daarover moesten rapporteren. Op 29 juni 1901 werd een lijvig en degelijk rapport van ruim 200 pagina’s uitgebracht met als bijlagen onder meer de rapporten van de subcommissies.

Het geheel was “getuigend van inzicht en een ver vooruitziende blik.” Het bijgevoegde wetsontwerp, afgestemd op het ontwerp Gezondheidswet, werd in 1903/04 ingediend, maar nimmer behandeld en is in 1905 ingetrokken. Toen begonnen we reeds met achter de feiten aan blijven lopen. Wel plannen maken maar die slechts deels uitvoeren.

100 jaar vrouwelijke staatshoofden en een waterprins en koning hebben er niets aan veranderd. Men onderzoekt, stelt rapporten op, formuleert een wetgeving en doet vervolgens niet datgene wat nodig is. Uitstellen, uitstellen, uitstellen lijkt de mantra. Totdat er iemand komt, die onder druk van de rechter wel tot daden probeert te komen. Dan is de wereld te klein.

Meer dan 120 jaar wanbeleid op het vlak van water en natuur. Letterlijk komen we al 120 jaar om in de stront. Alleen noemen we het nu stikstofverbindingen! Steeds onder druk van de (politieke) actualiteit maken we plannen en wetten om er vervolgens te weinig inhoud aan te geven. Wetenschappers (bèta’s) schrijven de rapporten, alfa’s (politici) doen de onrealistische beloften en burgers, de natuur en ondernemers lijden! Als er de afgelopen 120 jaar inhoud was gegeven aan wet- en regelgeving was ‘Leiden’ niet in last en hoefden er geen ‘barbertjes’ te hangen. Welke politici hebben er werkelijk nog schone handen? Ze zijn al te vaak in onschuld gewassen!

 

 

Louis van der Kallen


DE KOMENDE TRANSPORTCATASTROFE


| 29-05-2022 |

 

De afgelopen maanden was de ‘droogte’ veel in het nieuws. Dat is terecht maar tegelijkertijd zit er in dat nieuws foute en onvolledige informatie. Wat ik jammer vind is dat al jaren 1976 wordt genoemd als het recordjaar. Dat is een fout die al jaren wordt gemaakt en alle media papegaaien elkaar na. Wat ik ook doe, een mail richting die media en de scribenten van de berichten, de fout blijft. 1921 kenden ruim 27 % minder neerslag dan 1976. 

Over de droogte van 1920-1921 heeft Ad Vermaas in 1996 in de Weerspiegel (het blad van de Vereniging voor Weerkunde en Klimatologie) een buitengewoon goed leesbaar stuk geschreven, dat nog steeds actueel is.

Als je een integraal idee wil hebben van de gevolgen van droogte en een idee moet hebben welke variaties het klimaat kent dan is het van belang de data op orde te hebben. Het is duidelijk dat het klimaat veranderd. De dertigjaargemiddelden van temperatuur en neerslag variaties spreken boekdelen. Maar bij het veranderen van het klimaat is droogte effecten op de landbouw niet het enige waarmee we rekening zouden moeten houden bij het uitdenken, formuleren en vaststellen van nieuwbeleid. 1920/1921 kende een extreme droogteperiode van ZESTIEN MAANDEN. Met in die periode een gemiddelde neerslag van nog geen 50 % van de gewoonlijke neerslag. Met enorme gevolgen. Niet alleen voor de landbouw en de drinkwatervoorziening maar door extreem lage rivierstanden ook voor de scheepvaart op onze rivieren

Ook in Nederland worden de schaderisico’s voor vastgoed (bodemdaling), landbouw, natuur, arbeidsprestaties en transport steeds duidelijker. In onze delta blijkt de kans op extreem laagwater op onze rivieren – onze transportassen – snel toe te nemen en dit met enorme gevolgen. De Rijn was vroeger een echte smeltrivier waar regenwater zeker in de zomer een ondergeschikte rol speelde. Met het smelten van de gletsjers wordt in de zomer voor de bevaarbaarheid van de Rijn het regenwater steeds belangrijker. 

De afgelopen jaren was de Rijn steeds vaker beperkt bevaarbaar met alle gevolgen voor het goederentransport over het Rijn-Waal systeem. In de droge zomer van 2018 leden Duitse industriële bedrijven zoals Thyssen-Krupp en BASF, die voor hun grondstoffen en halffabricaten in hoge mate van vervoer over water afhankelijk zijn, grote schades. Voor de Europese en Nederlandse economie zou dit moeten betekenen dat we gaan nadenken over de toekomst van het vervoer over water en met name hoe de bevaarbaarheid van het Rijn-Waal systeem ook in de zomer kan worden geborgd. Als kanalisatie en stuwing van ons riviersysteem een reële optie wordt voor de toekomst moeten onze bestuurders wel in de juiste mindset komen. Dat wil allereerst zeggen: de juiste informatie krijgen.

Leverden de lage waterstanden van 2018 forse problemen op voor de scheepvaart. De waterstanden in 1949 en 1921 waren nog veel lager!!!!

In 1920/1921 lag de Duitse industrie in het Ruhrgebied op zijn gat. De Duitse economie maakte een crises door en de geallieerde (Frankrijk en Engeland) hadden in het kader van ‘herstelbetalingen’ het Ruhrgebied grotendeels ontdaan van zijn industrieel vermogen.  

Op in 1949 was het transport over water naar het Ruhrgebied niet wat het nu is. Het platgebombardeerde Ruhrgebied had zich nog niet hersteld van de vernietiging van het industriële vermogen en was het transport over water een schim van wat het nu is. 

Als de lage waterstanden van 1921 of 1949 zich nu zouden voordoen. Komt het transport over water vanaf Rotterdam over de Rijn in hele grote problemen en daarmee kan de economische motor van Rotterdam en haar achterland vrijwel stil komen te vallen. De Betuwelijn is dan niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat! 

De Maas was altijd al een echte regenrivier. Daarom is al meer dan honderd jaar geleden die problematiek opgepakt om de scheepvaart en de continuïteit van het goederentransport op de Maas te borgen door kanalisatie. Het wordt tijd dat er echt over de mogelijke gevolgen van de ‘droogte’ op het transport over water wordt nagedacht. Waarbij kanalisering van de Rijn en de mogelijkheid van afsluiten van de Nieuwe Waterweg middels sluizen bij de scenario’s betrokken zouden moeten worden.  

 

Louis van der Kallen