ER IS GENOEG ZOET WATER VOOR ZEELAND


| 05-09-2022 |

 

Het meeste zoete water passeert Nederland immers nog ongebruikt.

Zeeland snakt naar zoet water. Wat is er fout gegaan? Het oorspronkelijke Deltaplan voorzag de gevolgen van verzilting en zeespiegelstijging waar we nu tegen aan lopen.

Een zoet Zeeuws Meer werd ontworpen en zou bestaan uit de Grevelingen en de Oosterschelde. Het is helaas niet uitgevoerd, omdat de Haagse politiek zwichtte voor het maatschappelijk verzet en daarbij het doel zoetwatervoorziening grotendeels los liet.

Zo maakte de angst voor verandering alles zout. Zeeland is zouter dan ooit en de verzilting van het grondwater heeft het kritieke punt bereikt. Deze provincie wordt het zwaarst getroffen bij droogte.

Door klimaatverandering en zeespiegelstijging zal de verzilting versneld toenemen.

Als Zeeland nu niets doet, nemen waterveiligheid en leefbaarheid schrikbarend af.

De alarmbellen rinkelen en iedereen voelt de noodzaak tot handelen. Wordt het niet de hoogste tijd om de indertijd terzijde geschoven plannen opnieuw te overwegen?

De protesten van de opkomende milieubeweging die streefde naar behoud en van de vissers en schelpdierkwekers die vreesden voor hun boterham, maakten zo’n indruk dat tegen de wens van Rijkswaterstaat Den Haag indertijd overstag ging. Met de beste bedoelingen werd gekozen voor zout, maar met de kennis van nu zou men dit nooit besluiten.

Realiseren we wel dat het meeste zoete water ongebruikt via een open Nieuwe Waterweg in zee wordt geloosd? Bij hoge afvoeren spuien de Haringvlietsluizen de overvloed in zee. Wanneer we een deel van dat spuiwater gebruiken kunnen de Zeeuwse wateren verzoeten.

De waterschappen verkondigen al jaren dat we af moeten van een systeem dat alleen water afvoert en dat we dienen te kiezen voor een systeem dat ook water vasthoudt. Afname van zowel de natuurwaarden van de Zeeuwse zoute wateren als van de leefbaarheid van Zeeland maken duidelijk dat indertijd de keuze voor zout misschien niet zo verstandig was. Door dit beleid wordt de zoetwatervoorziening van Zeeland steeds problematischer, vooral voor natuur en landbouw. Warme en droge zomers zijn eerder regel dan uitzondering. Ingrijpende en betaalbare maatregelen zijn nodig voor een klimaatbestendig Zeeland.

Voor de provincie Zeeland, die ernaar streeft de eerste klimaatbestendige regio te worden, is het belangrijk het op zout gerichte waterbeleid aan een heroverweging te onderwerpen. De maatregelen die het Zeeuws Deltaplan Zoet Water voorstelt zijn van een te lokale aard en vragen hoge investeringen. Het zou goed zijn de uitgangspunten en effectiviteit van de voorgestelde maatregelen nog eens tegen het licht te houden.

In de zeventiger jaren werd bij de Deltadienst de verzoeting van zowel de Grevelingen als de Oosterschelde volledig voorbereid. De zoute wateren kunnen in enkele maanden worden verzoet (zie illustratie). De zwaardere zoute onderlaag wordt eenvoudig bij eb naar zee geheveld in perioden dat er voldoende rivierwater beschikbaar is. Zo verdringt het zoete water het zout zonder dat er sprake is van menging.

Er is door het jaar heen meer dan voldoende zoet water beschikbaar om de Zeeuwse wateren te verzoeten. Andersom, in droge tijden met weinig rivieraanvoer, is de zoetwatervoorraad te liften door tijdelijk zout water aan de bodem binnen te laten.

Zo krijgen we een ruime zuidwestelijke zoetwatervoorraad die we op een flexibele wijze het hele jaar door op peil kunnen houden. Voor mens en natuur is het de meest vriendelijke methode met zeer veel voordelen. Bovendien is deze methode geheel CO2-neutraal.

Ze behoeft geen extra energie, omdat ze werkt met het getij. Een voorbeeld van samenwerken met de natuur. Voor de toekomstige waterveiligheid is het van belang dat ‘het zoete Zeeuwse Meer’ als noodberging voor hoge rivierafvoeren kan fungeren.

Meer over dit alles is te vinden in de artikelen, rapporten en berekeningen op de website www.adviesgroepbormenhuijgens.nl onder de rubriek Zuidwestelijke Delta.

Al beschouwen veel Zeeuwen de aanwezigheid van zoute wateren als een voldongen feit, als de wateren niet zoet worden, wordt Zeeland onleefbaar. Verzoeting geeft waterkwaliteitsverbetering en meer biodiversiteit. Het geeft een antwoord op langere perioden van droogte die we kunnen verwachten. Een robuuste oplossing, natuurvriendelijk, relatief goedkoop en klimaatbestendig.

We gaan in Nederland gezamenlijk de transitie aan naar een klimaatbestendige en circulaire economie. De overheid moet daaraan sturing geven en tevens het algemene belang beschermen. Geen bestuurlijk onvermogen, maar durf, visie en initiatief. Alle sectoren waaronder  landbouw, natuur, recreatie, visserij, logistiek, wonen en industrie zullen moeten inspelen op de veranderingen die komen. Zo kunnen visserij en schelpdierkweek hun werkwijze aanpassen of hun bakens zeewaarts verzetten.

We benadrukken dan ook met klem om de verzoeting van het Grevelingenmeer zo spoedig mogelijk ter hand te nemen. We staan wat betreft Zeeland immers met de rug tegen de muur. Er is genoeg zoet water voor Zeeland. Gebruik het! Sluit de kust en verzoet!

Wil Borm

 

Adviesgroep Borm & Huijgens – integraal waterbeheer


DE HEMELWATERVERORDENING


| 30-08-2022 |

 

De hemelwaterverordening is bij gemeenten in opmars.  De openbare ruimte regen- en klimaatbestendiger te maken is een stap in de goede richting, maar er is meer nodig omdat een groot deel van de bebouwde omgeving privaat terrein is en veel burgers er (nog) niet aan toe komen hun eigendommen aan te passen. Steeds meer gemeenten slaan dan ook de weg in naar regelgeving.

Ik schreef in 2017 al eens over “Tegeltax”.  Een andere weg is met een hemelwaterverordening de grond/pandeigenaren dwingen bij nieuwbouw of een ingrijpende verbouwing een regenwateropvang, op eigen terrein, te realiseren. Veelal 60 liter per vierkante meter bebouwd/bestraat oppervlak. Een andere route kan het bestemmingsplan zijn om daaromtrent regels op te nemen.

Den Bosch is een voorloper als het gaat om regelgeving in relatie het klimaatbestendiger maken van de bebouwde omgeving. De hemelwaterverordening is er sinds 2017 en is recent uitgebreid met een groennorm in de verordening Bomen, Water en Groen. Alleen stimuleren leidde niet tot het gewenste resultaat.

Tot nu toe is de praktijk vooral praten met woningcorporaties, projectontwikkelaars en architecten. Het gaat om bewustwording. Dwang en handhaving kunnen in een latere fase aanbod komen. Als burgers na het betrekken van hun nieuwbouwwoning alsnog bijvoorbeeld hun tuin dicht tegelen.  

De gemeentelijke zorgplicht is in 2008 in de wet opgenomen. Ook de eigen verantwoordelijkheid van de burger is in de Waterwet vastgelegd. Nu is het zaak de volgende stappen te nemen. Technisch is het goed mogelijk de regenwateropslag te voorzien van warmtewisselaars zodat die voorziening ook een rol kan gaan spelen in de komende energietransitie!


DE AKTE VAN MANNHEIM


| 30-08-2022 |

 

In juni van dit jaar schreef ik het artikel “de komende transportcatastrofe”.  Ik beseft toen niet dat deze transportcatastrofe al deze zomer zou optreden. En dat al in augustus, terwijl traditioneel september de maand is van de laagste waterstanden en laagste rivierafvoeren.

Dat artikel sloot ik af met de stelling: “Het wordt tijd dat er echt over de mogelijke gevolgen van de ‘droogte’ op het transport over water wordt nagedacht. Waarbij kanalisering van de Rijn en de mogelijkheid van afsluiten van de Nieuwe Waterweg middels sluizen bij de scenario’s betrokken zouden moeten worden”. In de NRC van 16 augustus stond een artikel met de kop; “We verdelen de laatste druppels terwijl in de Rotterdamse haven heel veel water doorgespoeld wordt”” van de hand van Arjen Schreuder. Dat in ging op de mogelijkheid van sluizen in de Nieuwe Waterweg. Hopelijk een begin van een echte discussie!

Nu, kijkend naar de buitengewoon ernstige problemen die de scheepvaart ondervindt, is het zaak ook over het andere element van de stelling ‘kanalisering van de Rijn’ eens goed na te gaan denken.

De basis voor dit nadenken zou de “Akte van Mannheim” dienen te zijn. Waar het Koninkrijk der Nederlanden één van de verdragpartners is. De Akte van Mannheim legt o.a. het beginsel van het behoud, het onderhoud en de verbetering van de Rijn als vaarweg vast.

In het Congres van Wenen (1815) werd de basis gelegd voor de vrije scheepvaart op de Europese Rivieren. In augustus 1816 startte de Centrale Commissie en kwam in maart 1831 met het Rijnvaartverdrag Acte van Mainz wat in oktober 1868 resulteerde in de Acte van Mannheim. Waarvan één van de uitgangspunten was: de verplichting voor de staten de rivier te verbeteren en te onderhouden.

Het wordt tijd dat met het verbeteren ten behoeve van de scheepvaart anno 2022 middels kanalisering een begin wordt gemaakt met het nadenken over de mogelijkheden in het laagland deel van het stroomgebied van de Rijn (o.a. IJssel en Waal)!


HET GRONDWATERECOSYSTEEM


| 30-08-2022 |

 

Sinds 2006 is er een Europese Grondwaterrichtlijn 2006/118/EG. Feitelijk is het de dochterrichtlijn van de Kaderrichtlijn Water.

Het Europese Parlement stelde bij de behandeling van de Grondwaterrichtlijn 2006/118/EG dat het grondwater als onafhankelijk ecosysteem op zichzelf het beschermen waard is. Dit punt is gedeeltelijk door de Europese Commissie overgenomen zodat de eerste overweging van de Grondwaterrichtlijn nu het volgende stelt: “Grondwater is een waardevolle natuurlijke hulpbron die als zodanig voor achteruitgang en voor chemische verontreiniging moet worden behoed.” (EC, 2006b). De Kaderrichtlijn Water maakt een duidelijk verschil tussen een goede oppervlaktewatertoestand waarbij de ecologische en de chemische toestand goed zijn en een goede grondwatertoestand waarbij de kwantitatieve en de chemische toestand goed zijn (zie artikel 2 definitie 18 en 20).

Het grondwaterecosysteem is dus geen expliciet beschermdoel volgens de Kaderrichtlijn Water of de Dochterrichtlijn Grondwater. Dit in tegenstelling tot het oppervlaktewaterecosysteem dat wel op zichzelf een beschermdoel is volgens de Kaderrichtlijn Water. De Dochterrichtlijn Grondwater stelt echter wel in overweging 20: “Er dient onderzoek te worden verricht teneinde betere criteria te kunnen vaststellen voor de verzekering van de kwaliteit en de bescherming van het ecosysteem van het grondwater. Waar nodig dienen de bevindingen van dit onderzoek bij de omzetting of herziening van deze richtlijn te worden verdisconteerd. Dergelijk onderzoek, alsook de verspreiding van wetenschap, ervaring en onderzoeksbevindingen, dient te worden aangemoedigd en gefinancierd.”

In 2007 is er door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een rapportage verschenen met de titel: “Ecologische risicobeoordeling van grondwater” van de hand van Patrick van Beelen. Inhoudende een analyse van de hydrologie en de chemie van de Nederlandse grondwatersystemen. https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/711701055.pdf

In die rapportage is het volgende citaat te vinden:

In het grondwater heerst absolute duisternis waardoor er geen planten, algen of cyanobacteriën kunnen groeien. De afwezigheid van fotosynthese beperkt de energie invoer in het grondwaterecosysteem. In diep oppervlaktewater vindt ook geen fotosynthese plaats maar daar is nog sprake van bezinking van organische deeltjes die als voedselbron kunnen dienen. De bodem filtreert het grootste deel van de organische deeltjes weg waardoor deze voedselbron in het grondwater ook is afgesneden. Het grondwater wordt daarom meestal gekenmerkt als voedselarm milieu. De gelijkmatige temperatuur van 10°C in het Nederlandse grondwater en de overvloedige aanwezigheid van water maken het grondwater in principe uitstekend geschikt voor de groei van bacteriën. Schimmels en gisten komen in het grondwater veel minder vaak voor (Hirsch and Rades-rohkohl, 1982). Onder voedselarme omstandigheden zijn bacteriën namelijk in het voordeel doordat ze kleiner zijn. Kleinere organismen hebben een hogere oppervlakte inhoud verhouding. Door de relatief grotere oppervlakte kunnen kleinere organismen efficiënter en sneller stoffen uit het grondwater opnemen en daardoor kunnen zij met lagere voedsel concentraties toe (Poindexter, 1981).”

Een ander, in mijn ogen, memorabel citaat is: “Vermoedelijk kan de bescherming van bacteriën in de diepere ondergrond niet op een grote publieke belangstelling rekenen. Het verdient echter wel aanbeveling om rekening te houden met de activiteit van bacteriën in de diepere ondergrond wanneer er afvalstoffen of koolzuur in dat milieu wordt ingebracht. Het is niet altijd uit te sluiten dat er op de langere termijn toch risico’s kunnen optreden.

Koolzuurgas eters!

In het diepere grondwater, enkele tientallen meters onder het bovenste grondwater, vindt geen aanvoer van voedingsstoffen uit de bovengrond meer plaats. Toch komen daar bacteriën voor. Deze leven van het nog aanwezige organische materiaal in de ondergrond en van opborrelende gassen zoals waterstofgas, methaan en koolzuurgas die in het binnenste van de aarde geproduceerd worden. Deze bacteriën worden lithotrofe bacteriën genoemd (letterlijk rots etende). Onder zuurstofloze (anaerobe) omstandigheden kunnen deze bacteriën letterlijk gaten in de rots eten en een groot deel van de porositeit van petroleumreservoirs wordt vermoedelijk veroorzaakt door deze bacteriën (Chapelle, 2000). De lithotrofe bacteriën zijn vaak specialistische langzaam groeiende bacteriën die sterk aangepast zijn aan de lokale omstandigheden en die een specifieke geochemische omzetting katalyseren. Barofiele en thermofiele bacteriën in de diepe ondergrond (enkele kilometers onder het aardoppervlak) zijn speciaal aangepast aan de hoge druk en temperatuur die daar heersen (Rossi et al., 2003).” Aldus het RIVM rapport.

Het is bevreemdend dat er in het huidige tijdsgewricht geen aandacht is voor het feit dat er leven is in de bodem die broeikasgassen eten en dat dit leven niet of nauwelijks bestudeert wordt noch beschermd!!  

Ecologische effecten van vervuiling in het grondwater

Het bodemleven bestaat voornamelijk uit stygofauna. “De naam stygofauna verwijst naar dieren (fauna) uit de mythologische ondergrondse rivier de Styx. Alle dieren die in het grondwater voorkomen worden gerekend tot de stygofauna. Dit zijn zowel de toevallige gasten als de permanente bewoners van het grondwatermilieu. Stygobionten zijn grondwaterdiertjes die speciaal aangepast zijn aan het ondergrondse milieu. Deze dieren hebben meestal geen pigment, sterk gereduceerde of zelfs helemaal geen ogen en goed ontwikkelde tastorganen (Griffioen et al., 2003). De groei van deze dieren is meestal langzaam omdat ze in een voedselarm milieu leven. Ze voeden zich meestal door te grazen op de dunne laagjes bacteriën op grind en zandkorrels (Hancock et al., 2005). Nederland heeft relatief veel fijne sedimenten met geringe poriegrootte waardoor er letterlijk niet veel ruimte is voor de stygofauna. Hier komen dus vooral kleine grondwaterdiertjes voor (<10 mm). In de gebieden die tijdens de laatste ijstijd bedekt waren met ijskappen (zoals het noorden van Nederland) komt ook nog eens veel minder stygofauna voor omdat deze diertjes slechts zeer langzaam nieuwe gebieden kunnen koloniseren (Jos Notenboom, 1991). De biodiversiteit van de Nederlandse stygobionten is daarom klein vergeleken met die van bijvoorbeeld Slovenië of Kroatië (Griffioen et al., 2003). Er is slechts beperkte informatie over het voorkomen van stygofauna in het Nederlandse grondwater (Jos Notenboom et al., 1990).”

Figuur: Enige grondwaterdiertjes. In de richting van de klok van boven naar beneden: Antrobathynella stammeri (Syncarida), Niphargus kochianus (Amphipoda), Onchulus nolli (Nematoda), Troglochaetus beranecki (Polychaeta), Chappuisius inopinus (Copepoda) en Soldanellonyx monardi (Acari). Carl von Ossietzky University, Oldenburg, Duitsland.

Al in 1983 deed het Instituut voor Taxonomische Zoölogie bij monde van J. Notenboom & R. Leys een oproep tot ONDERZOEK VAN GRONDWATERFAUNA! “De kennis over de grondwaterfauna in Nederland is erg gering. We weten dat verschillende soorten grondwaterbewonende Amphipoda (Niphargus soorten) en Isopeda (Proasellus soorten) op verschillende plaatsen in Zuid- Limburg voorkomen. Veel minder weten we over de verspreiding van deze dieren buiten Zuid-Limburg. Over de aanwezigheid in het Nederlandse grondwater van andere groepen organismen, zoals Copepoda, Ostracoda, Turbellaria en Gastropoda is nog veel minder bekend. Het zou zeker wenselijk zijn over deze verborgen fauna meer te weten te komen Voor zuurstofrijke grofzandige grondwaterlichamen kan het voorkomen van grondwaterdieren gebruikt worden als eindpunt voor de ecologische risicobeoordeling van verontreinigd grondwater”.

Het RIVM rapport uit 2007 doet een aanbeveling voor verder onderzoek: “De Dochterrichtlijn Grondwater stelt dat er onderzoek naar de kwetsbaarheid van het grondwaterecosysteem noodzakelijk is. Nader onderzoek naar het voorkomen van grondwaterdieren en hun gevoeligheid voor verontreinigingen lijkt ons dan ook gewenst. In Europees verband wordt al onderzoek naar grondwaterecologie gedaan en het lijkt ons dan ook wenselijk om hierbij aan te sluiten.”

Zeker de wetenschap dat lithotrofe bacteriën een rol spelen bij de afgifte van broeikasgassen uit de bodem moet een stimulans zijn het onderzoek naar het bodemleven op te pakken.


WAT WORDT DE TOEKOMST VOOR DE HEDWIGE-PROSPERPOLDER?


| 27-07-2022 |

 

Een ruime meerderheid van de Tweede Kamer kiest duidelijk voor uitstel van het  doorsteken van de zeedijk langs de Schelde om zo de Hedwige-Prosper voorlopig niet onder water te zetten. Dit minstens totdat nader onderzoek heeft uitgewezen wat de gevolgen van de geconstateerde PFAS-concentraties in de Westerschelde zijn. 

Toch heeft de Minister voor Natuur en Stikstof, Christianne van der Wal, ineens besloten dat de dijk nu al doorgestoken kan worden. Erg vreemd, temeer daar er geen enkele haast is geboden met ontpolderen. 

Meer of minder vervuild?
De zeedijk  is volgens de minister al zo ver afgegraven dat er in het komende stormseizoen water de Hedwigepolder in kan stromen. Dus wat maakt het uit dat we op de uitslag van een nader onderzoek gaan wachten, zal de minister hebben gedacht. Maar stoppen met afgraven heeft wel degelijk zin.  Zij vergeet hierbij dat bij dagelijkse overstromingen de polder een continue slibvang wordt als de dijk helemaal is doorgestoken. De milieuschade is op basis van de huidige situatie echter beduidend minder omdat in het stormseizoen overstroming van de deels afgegraven dijk hoogstens eens of enkele malen gebeurt. Met de op 14 juni  goedgekeurde nieuwe ringdijk om de Hedwige kan dat geen bezwaar zijn. 

De vruchtbare kleigrond is al afgegraven en naar Vlaanderen vervoerd. Dat maakt aannemelijk dat de Hedwige-Prosper een natuur- en recreatiegebied wordt en daarbij is een gezond milieu van groot belang.

 

Ook bij  de natuurbescherming zullen de bordjes worden verhangen
Klimaatverandering en zeespiegelstijging zijn  game-changers, maar de mens heeft blijkbaar moeite om mee te bewegen. We gaan gezamenlijk de transitie aan naar een klimaatbestendige en circulaire economie. Daar is bestuurlijke durf, visie en initiatief voor nodig. Alle sectoren zoals landbouw, natuur, recreatie, visserij, logistiek , wonen en industrie  zullen zich hieraan moeten aanpassen en  tevens kansen benutten die zich voordoen.

Er zijn geen heilige huisjes, ook claims vanuit de natuurbescherming zullen sneuvelen. 

De overdaad aan ‘beschermende’ regelgeving werkt stagnatie, irritatie en bureaucratie in de hand. Meebewegen met de veranderingen voor klimaatbestendigheid betekent onder meer voor de natuurbeweging het deels herzien van vele in het verleden bevochten verworvenheden, zoals de natuurwetgeving, statussen en instandhoudingsdoelen, om ruimte te geven aan een natuur- en milieubeleid dat open staat voor transformatie en herbestemming” (citaat uit rapport ‘Naar een tweede kustlijn’, 2021).

De lijst van overbodige natuurprojecten en –regelgeving groeit. Dat moet anders. 

Bij de natuurinstanties zit de urgentie voor ontpolderen van de Hedwige-Prosper niet zozeer in de vermeende achteruitgang van het geulenstelsel in de Westerschelde, maar eerder in de vrees dat de realisatie van hun voortslepende project in het gedrang komt door een gedegen onderzoek naar PFAS. Het verzoek van oud-eigenaar De Cloedt om de ontpoldering van tafel te krijgen is door de Raad van State niet gehonoreerd. Een mogelijke herzieningsrechtzaak volgt pas over enkele maanden. Dan gaat de hoogste bestuursrechter dieper in op de PFAS-problematiek. Gezien de geconstateerde haast bij de afgraving van de zeedijk is het dan waarschijnlijk te laat en de opening een voldongen feit. Daarmee speelt de overheid met vuur en zoekt ze de grenzen van het toelaatbare op. Stoppen is het beste. Voor de Hedwige-Prosper valt namelijk in principe nu nog altijd te kiezen tussen zout of zoet, omdijkt of open en met of zonder getijde.

Toekomstperspectief
In onze publicatie van 23 mei  ‘Ontpoldering Hedwige uitgesteld’ in het vakblad H2O geven we aan dat het openen van de dijk een aanzuigende werking heeft op de zee, de waterveiligheid vermindert en de verzilting vergroot. Het moet mogelijk zijn om een genomen besluit tot ontpoldering op basis van feiten en voortschrijdend inzicht terug te draaien. 

Binnen het Kennisprogramma Zeespiegelstijging worden momenteel de  langetermijnvisies ‘gesloten’ en ‘zeewaarts’ als kansrijk gezien. Daarbij is sprake van een zoete Westerschelde.  In dat geval krijgen alle ontpolderingen een andere bestemming. Eind 2023 komt het kennisprogramma met een tussenbalans die meer duidelijkheid zal geven over de toekomstige koers voor een klimaatbestendig beleid. Met tussentijdse verstoring, verzilting en vervuiling schieten we nu weinig op. Beter ten halve gekeerd, dan ten hele gedwaald. 

Het is verstandiger om voor natuur en mens zowel dit tijdstip als de PFAS-onderzoeken af te wachten om vervolgens de definitieve inrichting voor de Hedwige-Prosper verantwoord te kunnen bepalen.

 

Wil Borm

 

Adviesgroep Borm & Huijgens – integraal waterbeheer


ZOETWATER


| 30-06-2022 |

 

De natuur, de landbouw, de industrie en de drinkwatervoorziening hebben allemaal grote belangen bij de beschikbaarheid van voldoende zoetwater van een hoge kwaliteit.

Voor het ondiepe grondwater is het waterschap het bevoegd gezag. Voor het diepe(re) grondwater is de provincie het bevoegd gezag. In werkelijkheid is het onderscheid discutabel. Oppervlaktewater en het ondiepere en diepere grondwater staan in nauw verband met elkaar en zouden beschouwd moeten worden in hun samenhang. Waarbij de waterkwaliteit, de hydrologie en de watergebonden ecologie samenhangen. Het één kan naar het inzicht van Lokaal Brabant niet los gezien worden van het ander.

De Kaderrichtlijnwater (KRW) stelt tal van eisen aan de kwaliteit van het oppervlaktewater en aan de beschikbaarheid van voldoende grondwater en de kwaliteit daarvan. De droge zomers van 2018, 2019 en 2020 laten zien hoe groot de afhankelijkheid van voldoende grondwater is van alle gebruikers. De KRW bevat een resultaatverplichting als het gaat over de droogtebestrijding bij natte natuurparels. Over de kwaliteit van het daarbij te gebruiken grondwater is nauwelijks informatie beschikbaar.

Hoewel de ecologische kwaliteit van grondwater geen onderdeel is van de KRW is die ecologische kwaliteit wel belangrijk voor de effecten van dat grondwater op de ontvangende (natte)natuur.

Lokaal Brabant onderkent het groeiende belang, kwantiteit en kwaliteit, van grondwater voor alle gebruikers. Maar ook in grondwater zit, tot op grote diepte, leven, het heeft ecologische waarden. Onze bodem bevat tot grote diepten ecologische waarden waarmee rekening gehouden zouden kunnen worden en die van invloed kunnen zijn op het gebruik van grondwater en uiteindelijk ook de gezondheid van mensen, dieren en planten.

Het ministerie van I&W heeft in 2021 een Studiegroep Grondwater ingesteld. Vooruitlopend op noodzakelijke beleidsvorming zou, naar het inzicht van Lokaal Brabant meer kennis moeten worden vergaard op het terrein van de kwaliteit, ecologie en kwantiteit van grondwater zodat wanneer het belang van het grondwater toeneemt, we als overheden fouten met een belangrijk goed als grondwater weten te voorkomen en anderzijds optimaal gebruik kunnen maken van onze rijkdom aan (goed) grondwater. Kortom voor een goed rentmeesterschap is meer kennis nodig.

Lokaal Brabant pleit ervoor om in de komende  provinciale- en waterschapsbestuursperiode samen met de inliggende waterschappen een inventariserend onderzoek uit te voeren naar het grondwaterecosysteem in Noord-Brabant waarbij kwantiteit, chemische kwaliteit en ecologie nader onderzocht worden.                    

 

 

Louis van der Kallen.

 

 


HET KANAAL DAT ER NOOIT KWAM


| 30-06-2022 |

 

Afgelopen maand ben ik naar een bijeenkomst van de Zuidwestelijke delta geweest over de mogelijke gevolgen van de zeespiegelstijging. Wat kan er en wat kan er niet en wat zijn de mogelijke belemmeringen?

Ik ben een soort van somberman als ik kijk naar de belemmeringen in de kustverdediging en in het bijzonder de Westerschelde in relatie met het op 19 april 1839 gesloten traktaat (het scheidingsverdrag). Inhoudende o.a. dat de scheepvaart op de stromen en bevaarbare rivieren, die het Belgische en Nederlandse grondgebied scheiden of gelijkelijk doorlopen, vrij zijn. Nederland nam bovendien de verplichting op zich “indien natuurlijke gebeurtenissen of werken van kunst de in het tegenwoordige artikel aangewezen voor de scheepvaart voor het vervolg onbruikbaar mochten maken… aan de Belgische scheepvaart ter vervanging der gezegde onbruikbaar geworden wegen voor de scheepvaart, andere zodanige wegen, die even veilig en even goed en gemakkelijk zijn, aan te wijzen.” Dit verdrag heeft de afgelopen 180 jaar keer op keer in de weggezeten om tot goede en blijvend veilige afspraken met de Belgen te komen.

De toegenomen gewenste doorvaartdiepten in verhouding tot de veiligheid van onze kusten langs de Westerschelde vragen steeds meer aandacht en kans op onvoldoende vooroever om dijkvallen te voorkomen nemen dan ook toe. De combinatie van vaargeuldiepte en stijgende zeespiegel zal tot een herziening van het traktaat moeten leiden. De geschiedenis van de Antwerpen-Rijnverbinding is het bestuderen waard om een idee te hebben wat ons de komende vijftig tot honderd jaar te wachten staat. In dat kader las ik: “Het Nederlands-Belgische waterwegenvraagstuk; publicatie uitgegeven door het Nederlands comité waterwegen, 1952” en de geschiedenis van dit waterwegenvraagstuk.

De plannen tot afdamming van het Kreekrak en Sloe en het graven van het Kanaal door Zuid-Beveland en het Kanaal door Walcheren waren voor België aanleiding tot heftige protesten. De eerste commissie welke 20 december 1849 plaatshad leverde al veel stof tot ergernissen op. De volgende twee (1860 en 1865) waren niet anders. De Belgen bleven dwarsliggen. Pas de inbreng van een commissie van Franse, Pruisische en Engelse deskundigen leverde op dat de Belgen uiteindelijk deden beseften dat deze ‘tussen’ wateren voldoende diep, breed en veilig zouden zijn.

België voelde zich altijd benadeeld. Zo eiste op 11 februari 1919 de Belgische Minister van Buitenlandse zaken op de vergadering van de Opperste Raad der Geallieerden te Parijs aanpassing van het Scheidingsverdrag. Zij eisten de komst van een rechtstreeks Kanaal tussen Antwerpen en Moerdijk. Nog in 1919 ging een commissie aan de slag en werd er op 3 april 1925 een overeenkomst getekend. De Nederlandse media (Het Algemeen Handelsblad, de Nieuwe Rotterdamse Courant en De Tijd vonden de overeenkomst te éénzijdig en voorzagen onevenredige offers van Nederland en vermoede een ernstige concurrentie van Amsterdam en Rotterdam. Er kwam zelfs een Nationaal Comité van Actie (31 oktober 1925). De Eerste Kamer gaf gehoor aan het allerwege weerklinkende protest en verwierp het wetsontwerp tot aanleg van het Kanaal Antwerpen-Moerdijk op 24 maart 1927 met 33 tegen 17 stemmen!

In 1928 begonnen nieuwe onderhandelingen met nota uitwisselingen. Deze liepen vast en werden in 1932 opgeschort. De internationale crises en spanningen liepen daarna op en de Tweede Wereldoorlog kwam. In de eerste na-oorlogsjaren kwam met de Benelux-gedachte ook de ‘waterwegenkwestie’ weer tot leven. Er werden in korte tijd tal van varianten van het Kanaal Antwerpen-Moerdijk uitgewerkt. Op 16 mei 1951 verschenen deze zelfs in de Belgische couranten, zie foto.

Met als gevolg dat op 7 juni 1951 naar goed Hollands gebruik het Comité ter Behartiging van de Nederlandse Belangen bij de Rijn-Schelde-verbinding werd opgericht. Kortheidshalve genoemd Nederlands Comité Waterwegen. In 1975 kwam de Rijn-Schelde verbinding tot stand en in 1986 werd deze na de bouw van de Oesterdam zelfs getijdenvrij en zoet.

Soms, heel soms vraag ik mij af waarom iets 50, 60 jaar moet duren voordat het tot stand komt. En waarom iets, wat in eerst instantie een Kanaal zou worden tussen Antwerpen en Moerdijk (dus een kanaal door Westelijk Noord-Brabant) uiteindelijk een vaarweg werd op de grens van Noord-Brabant en Zeeland? Overwegend op Zeeuws territoir!

Het is maar een gedachte van iemand die wel vaker de gedachte heeft geuit dat ons mooie Brabant nog altijd een Generaliteitsland is of zeker in de jaren vijftig nog was. Die rooms-katholieken dienden immers vast het Belgische belang! Zo werd gedacht.

Ik heb zomaar een ‘rare’ gedachte. Misschien kwam dat wel omdat de beslissers en voorbereiders van de relevante beslissingen niet uit Noord-Brabant kwamen! De zeven leden van het Dagelijks Bestuur van het Nederlands Comité Waterwegen kwamen allemaal uit Amsterdam en Rotterdam. Van de 50 overige leden van het Nederlands Comité Waterwegen kwamen er 16 uit Amsterdam, 12 uit Rotterdam, 9 uit overig Zuid-Holland, 4 uit Zeeland en 9 uit de rest van Nederland. Geen van de leden van het Nederlands Comité Waterwegen, die het Nederlands-Belgische waterwegenvraagstuk bestudeerde, kwamen uit Noord-Brabant of Limburg!!!!! Bijna 60 mannen praten/denken over de Nederlands-Belgische waterwegen zonder een Noord-Brabantse en Limburgse inbreng, hopelijk zijn ze in Den Haag nu wel bereid onze belangen mee te wegen.

Hoe zou West-Brabant eruitgezien hebben als het anders was gelopen en hoe had de West-Brabantse economie er uit gezien? Dan waren we zeker nog meer dan nu de logistieke hotspot geweest!

 

 

Louis van der Kallen.

 


DE PRIJS VAN DECENNIA WANBELEID


| 14-06-2022 |

 

De titel had ook kunnen luiden: De prijs van decennia niets of te weinig doen/grenzeloos optimisme/welbeloven maar niet leveren/vooruitschuiven/onhaalbare verplichtingen aangaan/achteloosheid/politieke schijnheiligheid/kiezersbedrog.

De Vogelrichtlijn stamt uit 1979. De Habitatrichtlijn uit 1992. Deze richtlijnen bestaan uit twee delen: soortenbescherming en gebiedsbescherming. Alle EU-lidstaten hadden de plicht ZELF beschermde gebieden aan te wijzen voor specifieke (leefgebieden van) (vogel-)soorten. De, door de overheden, onder beide richtlijnen aangewezen beschermde gebieden vormden het Natura 2000-netwerk.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is verantwoordelijk voor het aanwijzen van een Natura 2000-gebied en doet dat via een aanwijzingsbesluit.

In zo’n ministerieel besluit staat:

  • Wat beschermd wordt (welke habitattypen en plant- en diersoorten en hun leefgebieden);

  • Welke doelen gerealiseerd moeten worden (behoud, verbetering, uitbreiding);

  • De exacte begrenzing van het te beschermen gebied.

Dit alles gelet op de artikelen 10a en 15 van de Natuurbeschermingswet 1998;

De Nederlandse bijdrage aan het Europese netwerk van beschermde natuurgebieden (Natura 2000) bestaat uit 162 gebieden. Deze gebieden liggen zowel op het land als op zee. De meeste gebieden zijn inmiddels definitief aangewezen.

De referentiedatum is de datum waarop het Natura 2000-gebied onder de bescherming van de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) is gekomen. Dit geldt ook voor gebieden die op grond van de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) zijn aangewezen. Voor bijna alle Nederlandse Natura 2000 gebieden zijn de peildata vastgesteld in de periode 1994/2004. In de provinciale beleidsregels (intern en extern salderen) wordt de link gelegd met de referentiedatum. Overheden en andere belanghebbenden zoals landgebruikers en bedrijven weten dus vaak al 20 jaar wat de doelstellingen zijn!

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een andere tak van decennia wanbeleid.

De KRW is opgesteld om de waterkwaliteit in Europa te verbeteren. De richtlijn is sinds 2000 van kracht. In de richtlijn staan afspraken (die we als Nederland ZELF hebben opgesteld) die ervoor moeten zorgen dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon en gezond is. Oorspronkelijk was de doelstelling van de KRW-realisatie in 2015. Toen dat niet haalbaar bleek is derogatie (met toestemming van de EU af te wijken van een algemeen vastgestelde norm) oftewel uitstel tot 2027 verleend! Het wordt steeds duidelijker dat de doelen grotendeels niet gehaald zullen worden, deels omdat ze onhaalbaar zijn.

De titel boven dit artikel en alle gegeven titelalternatieven gelden evenzeer voor de KRW-doelstellingen als voor de Natura 2000 doelstellingen.

In oktober 1897 werd er bij besluit van de Koningin-regentes een Staatscommissie ingesteld met de opdracht “te onderzoeken, welke maatregelen behooren te worden genomen ter voorkoming van, voor de volksgezondheid schadelijke, verontreiniging der openbare wateren en van dit onderzoek aan Hoogst Derzelve verslag uit te brengen, eventueel onder bijvoeging van één of meer wetsontwerpen”.

Bij de installatie van de commissie in de Trèves-zaal zei de minister van Binnenlandse Zaken onder meer: ”Alleen de samenwerking van mannen van wetenschap en praktijk op verschillend gebied kan leiden tot de oplossing van het hoogst moeilijk vraagstuk, dat aan Uw onderzoek is onderworpen.” en verder: ”Door dit onderzoek hoopt de Regeering U te zien komen tot de kennis van de eischen, die, ter voorkoming van eene voor de volksgezondheid schadelijke verontreiniging van openbare wateren, behooren gesteld te worden aan allen, maar inzonderheid aan openbare besturen of bijzondere inrichtingen, die zoodanige verontreiniging toelaten of veroorzaken. Deze eischen behooren geformuleerd te worden in wettelijke voorschriften, die tevens de noodige bepalingen moeten bevatten om de uitvoering te verzekeren en aangaande de voorziening tegen eventueel daaruit voortkomende moeilijkheden en geschillen.”

De voorzitter van de commissie van Lynden antwoordde de minister met o.m. de volgende uitspraken: “Al moge tot nog toe weinig zijn gebleken van de wetenschappelijke vaststelling van de schadelijkheid van in het water verspreid vuil van organischen oorsprong, geen wetenschappelijk man zal de ontkenning dier schadelijkheid voor zijn rekening willen nemen. Wie zal willen ontkennen, dat, onder den invloed van zoodanig water opstijgende giftige dampen, van menig leven de kracht en de energie gedoofd of het weerstandsvermogen gebroken en vooral menig kinderlijk leven, dat vreugde en licht in een huisgezin had kunnen brengen, geknakt werd?” en verder: “Zou Nederland, trotsch op zijnen wateren en op de macht waarmede het deze bedwingt, onmachtig blijken die wateren zuiver te houden in het belang van de bewoners des lands? Neen. Wij geloven met Uwe Excellentiën aan eene bevredigende oplossing.”

De commissie stelde vijf subcommissies in die elk een belangrijk aspect moesten onderzoeken en daarover moesten rapporteren. Op 29 juni 1901 werd een lijvig en degelijk rapport van ruim 200 pagina’s uitgebracht met als bijlagen onder meer de rapporten van de subcommissies.

Het geheel was “getuigend van inzicht en een ver vooruitziende blik.” Het bijgevoegde wetsontwerp, afgestemd op het ontwerp Gezondheidswet, werd in 1903/04 ingediend, maar nimmer behandeld en is in 1905 ingetrokken. Toen begonnen we reeds met achter de feiten aan blijven lopen. Wel plannen maken maar die slechts deels uitvoeren.

100 jaar vrouwelijke staatshoofden en een waterprins en koning hebben er niets aan veranderd. Men onderzoekt, stelt rapporten op, formuleert een wetgeving en doet vervolgens niet datgene wat nodig is. Uitstellen, uitstellen, uitstellen lijkt de mantra. Totdat er iemand komt, die onder druk van de rechter wel tot daden probeert te komen. Dan is de wereld te klein.

Meer dan 120 jaar wanbeleid op het vlak van water en natuur. Letterlijk komen we al 120 jaar om in de stront. Alleen noemen we het nu stikstofverbindingen! Steeds onder druk van de (politieke) actualiteit maken we plannen en wetten om er vervolgens te weinig inhoud aan te geven. Wetenschappers (bèta’s) schrijven de rapporten, alfa’s (politici) doen de onrealistische beloften en burgers, de natuur en ondernemers lijden! Als er de afgelopen 120 jaar inhoud was gegeven aan wet- en regelgeving was ‘Leiden’ niet in last en hoefden er geen ‘barbertjes’ te hangen. Welke politici hebben er werkelijk nog schone handen? Ze zijn al te vaak in onschuld gewassen!

 

 

Louis van der Kallen


DE KOMENDE TRANSPORTCATASTROFE


| 29-05-2022 |

 

De afgelopen maanden was de ‘droogte’ veel in het nieuws. Dat is terecht maar tegelijkertijd zit er in dat nieuws foute en onvolledige informatie. Wat ik jammer vind is dat al jaren 1976 wordt genoemd als het recordjaar. Dat is een fout die al jaren wordt gemaakt en alle media papegaaien elkaar na. Wat ik ook doe, een mail richting die media en de scribenten van de berichten, de fout blijft. 1921 kenden ruim 27 % minder neerslag dan 1976. 

Over de droogte van 1920-1921 heeft Ad Vermaas in 1996 in de Weerspiegel (het blad van de Vereniging voor Weerkunde en Klimatologie) een buitengewoon goed leesbaar stuk geschreven, dat nog steeds actueel is.

Als je een integraal idee wil hebben van de gevolgen van droogte en een idee moet hebben welke variaties het klimaat kent dan is het van belang de data op orde te hebben. Het is duidelijk dat het klimaat veranderd. De dertigjaargemiddelden van temperatuur en neerslag variaties spreken boekdelen. Maar bij het veranderen van het klimaat is droogte effecten op de landbouw niet het enige waarmee we rekening zouden moeten houden bij het uitdenken, formuleren en vaststellen van nieuwbeleid. 1920/1921 kende een extreme droogteperiode van ZESTIEN MAANDEN. Met in die periode een gemiddelde neerslag van nog geen 50 % van de gewoonlijke neerslag. Met enorme gevolgen. Niet alleen voor de landbouw en de drinkwatervoorziening maar door extreem lage rivierstanden ook voor de scheepvaart op onze rivieren

Ook in Nederland worden de schaderisico’s voor vastgoed (bodemdaling), landbouw, natuur, arbeidsprestaties en transport steeds duidelijker. In onze delta blijkt de kans op extreem laagwater op onze rivieren – onze transportassen – snel toe te nemen en dit met enorme gevolgen. De Rijn was vroeger een echte smeltrivier waar regenwater zeker in de zomer een ondergeschikte rol speelde. Met het smelten van de gletsjers wordt in de zomer voor de bevaarbaarheid van de Rijn het regenwater steeds belangrijker. 

De afgelopen jaren was de Rijn steeds vaker beperkt bevaarbaar met alle gevolgen voor het goederentransport over het Rijn-Waal systeem. In de droge zomer van 2018 leden Duitse industriële bedrijven zoals Thyssen-Krupp en BASF, die voor hun grondstoffen en halffabricaten in hoge mate van vervoer over water afhankelijk zijn, grote schades. Voor de Europese en Nederlandse economie zou dit moeten betekenen dat we gaan nadenken over de toekomst van het vervoer over water en met name hoe de bevaarbaarheid van het Rijn-Waal systeem ook in de zomer kan worden geborgd. Als kanalisatie en stuwing van ons riviersysteem een reële optie wordt voor de toekomst moeten onze bestuurders wel in de juiste mindset komen. Dat wil allereerst zeggen: de juiste informatie krijgen.

Leverden de lage waterstanden van 2018 forse problemen op voor de scheepvaart. De waterstanden in 1949 en 1921 waren nog veel lager!!!!

In 1920/1921 lag de Duitse industrie in het Ruhrgebied op zijn gat. De Duitse economie maakte een crises door en de geallieerde (Frankrijk en Engeland) hadden in het kader van ‘herstelbetalingen’ het Ruhrgebied grotendeels ontdaan van zijn industrieel vermogen.  

Op in 1949 was het transport over water naar het Ruhrgebied niet wat het nu is. Het platgebombardeerde Ruhrgebied had zich nog niet hersteld van de vernietiging van het industriële vermogen en was het transport over water een schim van wat het nu is. 

Als de lage waterstanden van 1921 of 1949 zich nu zouden voordoen. Komt het transport over water vanaf Rotterdam over de Rijn in hele grote problemen en daarmee kan de economische motor van Rotterdam en haar achterland vrijwel stil komen te vallen. De Betuwelijn is dan niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat! 

De Maas was altijd al een echte regenrivier. Daarom is al meer dan honderd jaar geleden die problematiek opgepakt om de scheepvaart en de continuïteit van het goederentransport op de Maas te borgen door kanalisatie. Het wordt tijd dat er echt over de mogelijke gevolgen van de ‘droogte’ op het transport over water wordt nagedacht. Waarbij kanalisering van de Rijn en de mogelijkheid van afsluiten van de Nieuwe Waterweg middels sluizen bij de scenario’s betrokken zouden moeten worden.  

 

Louis van der Kallen


VERDROGING


| 22-04-2022 |

 

Binnen de fractie-groepsapp van Ons Water kwam de verdroging in de Buurtschap Stuivezand (gemeente Zundert) aan de orde. Nu is verdroging van de grond in een geografisch gebied met de naam Stuivezand vermoedelijk niets nieuws. Toch lijkt het thema verdroging in de media en de politiek voor Nederland iets nieuws te zijn en samen te hangen met klimaatverandering. Niets is minder waar. Verdroging is van alle tijden!

De droogtediscussies zijn voor mij vaak fake nieuws. Met als droevig hoogte punt in september 2020 een speciale editie: “Droogtespecial: is droogte fake news?” Van de Unie van Waterschappen. Ja inderdaad: de UVW veroorzaakt soms zelf FAKE NEWS! Ik schreef er eerder het artikel “DROOGTE: DE FEITEN MOETEN WEL KLOPPEN”. De Unie Van Waterschappen. In de Droogtespecial werd, wederom 1976 als recordjaar aangeduid. Net als de laagwaterperiode in 2018.

De lage waterstanden van 2018 leverden forse problemen op voor de scheepvaart. De waterstanden in 1949 en 1921 waren nog veel lager. Maar de droogteperiode in 2018 was vergeleken met 1921 KORT. In 1920/1921 duurde deze ZESTIEN MAANDEN! De record droogteperiode liep van september 1920 tot december 1921, waarin alleen januari 1921 qua neerslag een min of meer normale maand was.

Beleidsmakers en ambtenaren van nu zouden zich eens los moeten rukken van hun computer en de archieven eens in moeten duiken, Mijn leesaanbeveling “De toekomstige drinkwatervoorziening van Nederland”, een publicatie van de Centrale Commissie voor Drinkwatervoorziening uit 1965, en de rapportage uit 1940 van de Commissie Drinkwatervoorziening Westen des Lands daarin werd al gewaarschuwd voor toenemend drogere zomers en de te verwachte schaarste en verzilting van de zoetwatervoorraden. Ook “De waterhuishouding van Nederland”, een nota samengesteld door Rijkswaterstaat uit 1968, maakte al melding van deze (te verwachten) problematiek. Met onder andere het advies: te komen tot sluizen in de Nieuwe Waterweg zodat – in voorkomende gevallen – het zoetwaterverlies van circa 750 kubieke meter per seconde beperkt zou kunnen worden.

“Zoet water voor de delta een groeiend probleem” (1973) van de hand van Ir. P Stoter toen directeur van de N.V. Watermaatschappij Zeeland, is ook het lezen waard. Ook de “Worsteling om Water” (1991) over de openbare watervoorziening in Zuidwest-Nederland is lezen meer dan waard.

In 2000 bracht de Commissie Waterbeheer 21e eeuw haar rapportage uit. Die rapportage “Waterbeheer voor de 21e eeuw (.PDF)” (WB21) gaat niet alleen over een teveel aan water, maar behandelt nadrukkelijk ook de beschikbaarheid van zoet water. In een betoog, dat ik als statenlid in 2003 hield, waar ik graag naar verwijs, ging ik in op de rapportage van de commissie Waterbeheer 21e eeuw. Eerder schreef ik zelf “Droogte en drinkwater” en “De honger naar zoet water”.

Waarom nu al deze oude koeien uit de sloot halen? Er komen weer ‘grote’ discussies op ons af, waarbij het belangrijk is dat politici en ambtenaren die hun informeren de verbanden zien tussen de thema’s. Zeker bij de beschikbaarheid van voldoende zoetwater is het van belang dat er minimaal 100 jaar vooruit wordt gedacht. Want ook werken, zoals de toekomst van de Oosterscheldekering of afsluiting van de Nieuwe Waterweg realiseren, vergen veel tijd. Ook WB21 dacht 100 jaar vooruit.

In de ontwerp Deltawet stuknummer 4167 die in november 1955 naar de Tweede Kamer werd gestuurd en ook de aangenomen Deltawet van 1958 bevatte een aantal wijsheden en kennis die ook nu nog relevant zijn c.q. met de dag relevanter worden. De oorspronkelijke plannen bevatte de totale afsluiting van de zeegaten met uitzondering van de Westerschelde (zie foto). De stormvloedkering in de Oosterschelde (bouwtijd 20 jaar) kwam pas in de jaren zestig als alternatief naar voren. De oorspronkelijke ontwerpen werden gemotiveerd op optimale veiligheid maar ook op de aanpak van de verzilting en de verdroging. Zie de foto’s van kaarten met deze thema’s.

Het waterschap Brabantse Delta zal bij haar afwegingen rekening moeten houden met haar ligging in de delta en de belangen van anderen (Zeeland, Zuid-Holland en het Rivierengebied). De zeespiegelstijging en variabele rivierafvoeren vergen steeds meer aandacht en vooruitdenken. Verzilting zal voor de komende 100 jaar weer op onze agenda komen en blijven. Verdroging van natuur en cultuurgrond zal steeds meer aandacht vergen en ook relatief nieuwe thema’s zoals extreme neerslag vergen de aandacht. Hoe passen de huidige investeringen in bijvoorbeeld veiligheid, verduurzaming en water vasthouden daarin?

 

Louis van der Kallen